Afgescheidenen en Kruisgezinden in Hellevoetsluis

door dr. F.L. Bos

Hellevloetsluis is in het midden van de negentiende eeuw een typisch havenstadje, gedomineerd door de daar gevestigde rijksmarinewerf. Het wemelt er van kroegen en bordelen. Maar onder de hervormde bevolking behoort vrijwel de helft tot de ‘mystiek-piëtistisch-gezinden’.

Kaart: Google.

Toch is het maar een heel klein groepje, dat onder voorgang van de scheepstimmerman Hermanus van Leeuwen tot afscheiding overgaat. De door ds. H.P. Scholte (1805-1868) niet voor 1838 georganiseerde gemeente telt eind 1840 nog slechts 37 zielen, waaronder 19 belijdende leden. Als kerkruimte gebruikt men twee voorkamers. Een bezwaar is dat die door een gang gescheiden zijn, zodat een gedeelte van de kerkgangers de voorganger wel kan horen, maar niet kan zien.

Ds. C. van der Meulen (1800-1876).

Men heeft dan al gedurende korte tijd een dominee in zijn midden gehad, de later zeer bekend worden Cornelius van der Meulen (1800-1876), die echter de hele classis Flakkee moet bedienen. Men is in die periode ook enige malen tot boeten veroordeeld, die echter onder het soepeler bewind van koning Willem II weer worden kwijt gescholden.

Gerrit Jan Raidt.

In het begin van de jaren veertig wordt ‘toelating en erkenning’ als ’Christelijke Afgescheidene Gemeente’ verkregen. Men waagt het dan een koetshuis met ernaast staande stal aan de Molenstraat aan te kopen en tot kerk en pastorie te verbouwen. De beurtschipper A. van der Broek staat voor de hypotheek borg, wat hij naderhand nog zwaar moet bezuren.

In de Molenstraat hadden de Afgescheidenen hun eerste kerkje.

Van een eigen predikant is echter vooralsnog geen sprake. Pas nadat de gemeente in 1851 het Scholtiaanse isolement heeft prijs gegeven, wordt de deur hiervoor geopend [een tijd lang heeft een aantal Afgescheiden Gemeenten behoord tot de kring rond ds. Scholte, die in onmin was geraakt met de rest van de Christelijke Afgescheidene Kerk]. Hoewel zij dan nog maar ongeveer 60 zielen telt, waagt zij het erop, in combinatie met de nog kleinere gemeente van Stellendam  aan de overkant van het Haringvliet, een beroep uit te brengen op ds. Gerrit Jan Raidt [1788-1876], van wie geen foto bekend is. In oktober 1852 krijgt de pastorie aan de Molenstraat in hem en zijn gezin eindelijk de bedoelde bewoners.

Hellevoetsluis, lang geleden.

 

Deze vroegere ‘kleine profeet bij ds. H. de Cock (1801-1842) heeft al in de prilste afscheidingstijd, toen hij oefenaar was te Hoogeveen, van zich doen spreken als ‘een allerhartstochtelijkst mens, bezield met vurige driften’. Dit heeft met name ook zijn vroegere gemeente Enumatil ondervonden. Hij heeft er hier tenslotte de brui aan gegeven, en op 4 juli 1852 onaangekondigd ‘afscheid gepreekt’ waarop de classis Groningen op 6 augustus tot zijn ‘losmaking’ heeft besloten.

In verband hiermee bestaat er in Zuid-Holland eerst onzekerheid, of hij nog wel als predikant mag fungeren. In afwachting van nadere informaties uit Groningerland wordt besloten, ‘dat hij te Hellevoetsluis wel mag catechiseren, maar geen bondszegelen mag bedienen of formulieren gebruiken’. Raidt stoort zich aan deze opgelegde beperkingen niet, zoals blijkt uit het feit, dat door hem in januari 1853 te Hellevoetsluis een kind wordt gedoopt.

Ds. H.B. Geuchies (1826-1905).

Kort hierna zijn echter de nevelen opgeklaard. Op 15 maart 1853 wordt hij door de consulent ds. H.B. Geuchies [1826-1905] van Rotterdam te Hellevoetsluis officieel in het ambt bevestigd. Voor twaalf gulden per week mag hij verder hier en in Stellendam ongehinderd de dienst waarnemen.

Later schrijft hij in zijn memoires: “Drie en een half jaar zijn wij daar met veel genoegen geweest. Ik had een goede kerkeraad: ouderling L. Baggerman en diaken H. van den Heuvel, een oprecht christen. Ook waren er nog vele vromen, die als zout die plaats, waar het zeer goddeloos was, voor het bederf bewaarden”. Maar hiermee schildert hij zijn verblijf ter plaatse wel wat al te rooskleurig af. Want een- en andermaal moet de classis zich bezighouden met klachten omtrent sommige leden die zich aan de godsdienstoefeningen onttrekken, omdat zij ‘zich met hun leeraar niet kunnen vereenigen’. En nog in het voorjaar van 1856 krijgt ds. Geuchies een brief van een lidmaat te Hellevoetsluis waarin sprake is van ‘ongeregeldheden, en wanorde aangaande het dopen van zijn kind’. Als Geuchies deze brief op de classis heeft voorgelezen, ‘bedroeft en verwondert de vergadering zich dat een leeraar zoo kan en durft handelen’.

Deze notities wettigen het vermoeden, dat zijn vurige driften Raidt ook te Hellevoetsluis weer parten hebben gespeeld. Toch krijgt hij, als hij kort hierna een beroep aanvaardt naar een gemeente-in-oprichting te Cincinnati in Noord-Amerika, goede getuigschriften mee.

Willem Raman.

Sedert 1 augustus 1856 weer vacant, gaat de gemeente er niet op vooruit. In juli 1858 ziet zij zich zelfs gedwongen haar kerkgebouw te verkopen, omdat zij rente en aflossing van de daarop rustende hypotheek niet meer kan opbrengen. Deze moeilijkheid hangt wellicht samen met de vrijwel gelijktijdige vorming van een gezelschap Kruisgezinden, onder leiding van H. Goossens, die als kapitein van het jacht van koning Willem III van Rotterdam naar Hellevoetsluis is overgeplaatst.

Ds. W. Raman (1829-1919).

Maar dan vindt er iets merkwaardigs plaats. De nieuwe eigenaar, J. van Persijn, stelt het kerkgebouw weer gratis beschikbaar voor de Afgescheiden Gemeente, onder voorwaarde dat, wanneer er van die zijde geen predikant kan optreden, ook de Kruisgezinden hun voorgangers daarin mogen laten voorgaan. Hoewel de classis enige bedenkingen oppert, ziet de kerkenraad hierin geen bezwaar. Integendeel – diaken Van den Heuvel spreekt in het weekblad De Stem de hoop uit, dat men overal waar scheiding bestaat zo mocht vergaderen en ineensmelten.

In feite is de regeling sterk in het voordeel van de Kruisgezinden, die niet, zoals de andere partij, een stokje gestoken hebben voor het optreden van oefenaars van elders. In hun gezichtskring komt dan ook al gauw een ‘student’, die zij als voorganger menen te kunnen gebruiken. Het is de gewezen Amsterdamse kolensjouwer Willem Raman [1829-1919], die na een onvoldoend examen geen geduld heeft getoond om zijn studie af te maken. In de loop van mei 1859 slaat hij zijn bivak op in de woning boven het kerkgebouw. Hij gaat dan bijna een jaar, mede tot genoegen van de Afgescheidenen, in Hellevoetsluis voor.

‘Met diepe smart’ ziet men hem op 30 april 1860 weer vertrekken, waarbij men hem het getuigenis meegeeft, dat hij ’als student de betrekking van voorganger bij de Gemeente onder het Kruis én die der Christelijke Afgescheidene Gereformeerden, met waardigheid heeft vervuld’.

Een paar weken later is hij echter al weer te Hellevoetsluis terug. Maar nu is de samenwerking verbroken en hebben de Kruisgezinden het kerkgebouw voor zich alleen. Het komt dan tot zelfstandige instituering van een miniatuurkruisgemeente met in totaal 14 leden. Op 23 juli 1860 gaat Raman in een bidstond voor, en op 26 juli worden de gekozen ambtsdragers door ds. N. Wedemeijer [1814-1888] van Dordrecht in het ambt bevestigd.

Ds. N. Wedemeijer (1814-1888).

Overigens botert het tussen de Kruisgemeente en Raman niet te best. Men verwijt hem, dat hij meer van pret maken houdt, dan van studeren. Om zijn bedillers het zwijgen op te leggen, presenteert hij zich nog eens voor het classicale kandidaatsexamen. Hierbij zakt hij echter als een baksteen. Tot overmaat van ramp krijgt hij ruzie met zijn huisbaas Van Persijn, die hem deur uitzet en hem het voorgaan in zijn kerkgebouw verbiedt. De kerkenraad ontslaat hem dan tegen 31 december 1860.

Raman sluit zich nu, gelijk hij al lang van plan is, aan bij de Christelijke Afgescheiden Gemeente. Hij gaat hierbij ook nog enige keren voor. Wettig is dit echter in deze kring niet. Wel krijgt hij tenslotte, met hulp van enige vrienden, van de classis gedaan, dat hij zijn studie in Kampen mag voortzetten, maar Hellevoetsluis ziet hem hierna niet meer terug. De Christelijke Afgescheidene Gemeente, die aan het einde van de zestiger jaren uitgroeit tot 90 zielen, moet het verder zonder vaste voorganger doen.

Een wettige gemeente.

De Kruisgemeente blijft enige jaren op haar minimale ledental staan. Pas na de sluiting van de marinewerf te Vlissingen stijgt het zielental tenslotte tot zestig. Maar met behulp van sympathisanten kan zij voor een klein bedrag het kerkgebouw blijven huren. De eerste jaren staat zij buiten het landelijke kerkverband van de Kruisgemeenten. Zij wordt in deze periode nog een tijdlang geholpen door een ex-vriend van ‘paus’ Van den Oever, ds. Gerhard Wilm Karel Hugenholtz, die na zijn vertrek uit Rotterdam in een afzonderlijke kring te Hazerswoude  is terecht gekomen. Maar als deze naar Haarlem vertrekt, wordt dit contact weer verbroken.

In juni 1864  vraagt zij aan de Algemene Vergadering van de Kruisgemeenten, bij een naburige gemeente binnen het kerkverband te worden opgenomen. De vergadering doet echter meer. Ze oordeelt, dat de groep te Hellevoetsluis ‘als een wettige gemeente bestaat en moet worden erkend’. Aan het verzoek om geestelijke verzorging zal tevens zoveel mogelijk worden gedaan.

Ds. J.G. Smitt (1846-1908).

Het duurt dan nog een paar jaar, voordat er iemand ter beschikking komt, om deze geestelijke verzorging op zich te nemen. Maar dan treft men het bijzonder met Johannes Gesinus Smitt (1846-1908), die bij zijn oudere broer Willem Gerrit Smitt (1842-1912) te ‘s-Gravenhage op studie is. Sedert 16 juni 1866 komt deze om de veertien dagen tegen een vergoeding van 200 gulden per half jaar de gemeente stichten. Hij blijft die hulp voortzetten, als hij zich er 1 juli 1867 als predikant aan de Kruisgemeente te Woerden verbindt. Tenslotte komt hij op 5 november 1868 als predikant naar Hellevoetsluis, terwijl hij omgekeerd te Woerden hulpdiensten blijft bewijzen. Dit duurt tot mei 1869, als deze latere voorman van de Vrije Evangelische Gemeenten naar Amsterdam vertrekt.

Vlak hierop – in juni 1869 – vindt de landelijke Vereniging tussen Afgescheiden en Kruisgezinden plaats, [die als Christelijke Gereformeerde Kerk hun weg vervolgen]. Ook de beide groepen te Hellevoetsluis smelten nog in het zelfde jaar samen. Hierbij ruimen echter om onbekende redenen de vier kerkenraadsleden van de Christelijke Afgescheiden Gemeente het veld. En straks wordt Hermanus van Leeuwen, met wie alles is begonnen, met stille trom weer hervormd. Hoewel kleiner in getal is de Kruisgezinde groep kennelijk geestelijk de sterkste.

De pastorie van de gereformeerde kerk in 1907.

Ook de eerste dominee die de verenigde gemeente op 26 juni 1870 in Johannes de Haan [1840-1871] ontvangt, is van Kruisgezinde afkomst. Van hem is geen foto bekend. Eerst aangesloten bij de Van den Oever groep, is er met hem in Den Haag heel wat gepasseerd. Hij heeft daar nog een jaar onder curatele van ds. Willem Gerrit Smitt gestaan. Maar nu mag hij zelfstandig te Hellevoetsluis opnieuw beginnen. Hij doet het bijzonder goed, maar helaas openbaart zich al na een paar maanden bij hem een ziekte, waaraan hij – op 28 februari 1871 – overlijdt. Niettemin mag hij, om zijn hartelijke vroomheid, door allen geacht, als bezegelaar van de Vereniging worden gekenschetst.

Een paar jaar later – als Van Persijn is overleden – komt tevens het kerkgebouw met de pastorie daarboven weer in – nu écht gezamenlijk – eigen kerkelijk bezit. Wel moet men op de koop toe nemen dat het kerkgebouw beiderzijds wordt geflankeerd door een bordeel. Zo kan dat gaan in een havenstadje.

[ Dit artikel werd met toestemming van Uitgeverij Kok overgenomen uit ‘Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land’, deel 5, Zuid-Holland Zuid, Kampen, 1984. De redactie van GereformeerdeKerken.info voegde de illustraties en tussen [vierkante haakjes] enkele aanvullende gegevens toe. ]