De Gereformeerde Kerk te Holten (1)

De Gereformeerde Kerk in het Overijsselse Holten werd  in 1841 (en niet in 1843, waarover straks meer) als ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ geïnstitueerd. Over de begintijd is minder bekend dan men zou verwachten, want het eerste notulenboek van de kerk is volgens de berichten spoorloos.

Kaart: Google.

De tijd van de Afscheiding.

Toch konden uit allerlei andere bronnen nog gegevens worden opgespoord die meer licht werpen op de begintijd van de Holtense Afgescheiden Gemeente. In ieder geval stond in de tijd van de Afscheiding in Holten ds. J.G.P. Müller (1805-1888) als predikant op de hervormde preekstoel. Hij bezette deze kansel maar liefst vijfenvijftig jaar. Hij werd door verscheidene catechiseermeesters bijgestaan,  onder wie  Gerrit Jan Mossink.

Ds. J.G.P. Müller (1805-1888) was van 1830 tot 1885 hervormd predikant te Holten.

Het uitgangspunt van de prediking van ds. Müller  strookte niet met dat van de catechiseermeester Mossink. Deze ging dan ook zo nu en dan voor in huissamenkomsten, ook conventikels genoemd. Holtens burgemeester verklaarde eens dat ds. Müllers prediking uitging van ‘verlichte’ opvattingen, al herinnerde de toen bijna tachtigjarige predikant er bij zijn afscheid in 1885 aan dat zijn prediking slechts in de bijzaken ‘verlicht’ was, omdat hij de gemeente immers niet onthouden had te vertellen van “den afgrond onzer ellende door de zonde, waaruit wij niet te redden waren dan door de erbarmingen Gods, die de wereld zoo lief had, dat Hij zijn Zoon voor ons overgaf, opdat wij door Hem zouden leven”.

Hoe dan ook, in juni en in september 1838 (ds. Müller was toen al ongeveer acht jaar in Holten predikant) merkte de hervormde kerkenraad dat verscheidene leden eigen bijeenkomsten organiseerden en niet meer in de hervormde kerk kwamen. “Het aantal leden die de openbare godsdienstoefeningen verachten en met elkaar op het gewone uur derzelve godsdienstig samenkomen is geklommen tot negen”.

In deze woning hielden de eerste Afgescheidenen te Holten hun kerkdiensten (foto: ‘De Afscheiding van 1834 in Overijssel’).

In hun conventikels lazen zij preken van de ‘oudvaders’, zeer orthodoxe predikanten van lang geleden, baden ze samen, vertelden ze elkaar over hun geloofsleven en zongen ze samen de psalmen. Ze hielden hun samenkomsten in het kamertje van Teunis Schuppert, die overigens in 1847 met zijn gezin naar Michigan, aan de andere kant van de Grote Plas, emigreerde. Daar overleed hij  een jaar later.

De grafzerk van Teunis Schuppert in Michigan.

De gemeente geïnstitueerd (1841).

De weinige Afgescheidenen besloten samen een gemeente te vormen. Onder wiens leiding de instituering plaatsvond is om de hierboven genoemde reden onbekend. Wel weten we dat als ouderlingen werden gekozen Willem Bosman, Gerrit Jan Landeweerd en Egbert Maneschijn. Als diakenen waren door de gemeenteleden aangewezen Hendrik Landewaard en Teunis Schuppert. Dezen werden door een predikant in het ambt bevestigd, waarmee de gemeente officieel geïnstitueerd was. Hier en daar wordt als institueringsjaar 1843 aangehouden, omdat de gemeente toen door de overheid erkend werd. Maar dat is teveel eer voor de overheid: officieel is dat namelijk niet correct. Een kerk ontstaat onafhankelijk van de goede of kwade wil van de overheid, namelijk door de bevestiging van haar ambtsdragers. En dat gebeurde in 1841, naar onderzoek  van oude klassikale papieren door dr. J. Wesseling aan het licht bracht.

Erkenning gevraagd en verkregen (1843).

De gemeente bestond in het begin uit nog geen tien belijdende leden. Maar dat weerhield hen er niet van op 31 december 1842 een schrijven aan de koning te richten met het verzoek de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Holten te erkennen en vrijheid van godsdienstoefening te verlenen. Ze verklaarden zich aan de Drie Formulieren van Enigheid te willen houden (de drie gereformeerde belijdenisgeschriften) en gaven aan dat hun gemeente geregeerd werd volgens de Dordtse Kerk Orde van 1918-1619. Ook deelden de vijfendertig ondertekenaars (14 mannen en 21 vrouwen) – de gemeente groeide! – de vorst mee dat hun bijeenkomsten op dat moment gehouden werden in het huisje van Jannes Schuppert. Wel werd meegedeeld dat men van plan was een heuse kerk  te bouwen. Het duurde niet lang voor de erkenning afkwam. Bij Koninklijk Besluit van 4 maart 1843 kregen ze de gewenste vrijheid.

Een eigen kerk (1843).

De gemeente groeide ook in de jaren daarna gestaag van negen naar ruim zeventig belijdende leden; de kinderen dus niet meegerekend. Deze gemeenteleden woonden niet alleen in Holten, maar ook in de omliggende dorpen Look, Neerdorp, Beuzeberg en Dijkerhoek. Dat betekende al snel dat de kamer van Schuppert onvoldoende ruimte bood. Aanvankelijk kocht men een stuk grond in de directe omgeving van het huisje van Jannes Schuppert. Verteld wordt dat  daar de stenen voor de te bouwen kerk al klaar lagen. En dat niet alleen, want volgens Wesseling werd het kerkje wel degelijk gebouwd, maar bleek al snel dat het niet voldeed aan de verwachtingen en dat men daarom – direct na het verkrijgen van de erkenning door de overheid – aan de Larenseweg begon met de bouw van een nieuwe kerk.

Onder leiding van ds. S. Bolks (1814-1894) werd de nieuwe kerk van Holten in gebruik genomen.

De eerste dienst in de nieuwe kerk werd in de zomer van 1843 gehouden en stond onder leiding van ds. Seine Bolks (1814-1894) van Hellendoorn.

Oefenaars en predikanten van elders leidden de kerkdiensten in de nieuwe kerk. Bekend is dat zelfs ds. H.J. Budding (1810-1870), predikant van de Afgescheiden Gemeenten in Zeeland, in 1844 – vlak voor zijn onverwachte vertrek naar Groningen – verscheidene keren in de kerk van Holten voorging! Waren er geen oefenaars of predikanten voorhanden, dan las men in eigen kring preken van de ‘oudvaders’, net als in de tijd van de conventikels…

Een bekend portret van ds. H.J. Budding (1810-1870), zoals hij er uit gezien moet hebben.

De eerste predikant: ds. J.J. Schuurman (van 1846 tot 1859).

De Christelijke Afgescheidene Gemeente van Holten had nu wel officiële erkenning en een eigen kerk gekregen, maar er ontbrak nog een predikant. Het zou echter tot augustus 1846 duren alvorens de 27-jarige ds. Jan Jans Schuurman (1819-1887) van Dalfsen   en Nieuwleusen de roeping van Holten kreeg en aannam en in augustus 1846 intrede deed, na door ds. A.H. Veenhuizen (1815-1871) van Assen in het ambt bevestigd te zijn. De predikant was maar liefst dertien jaar aan de gemeente verbonden; dat was in de eerste jaren na de Afscheiding een zeldzaamheid. Twee jaar na zijn intrede trouwde hij met de uit Holten afkomstige Hendrika Maria Kerkemeijer, met als getuigen twee ouderlingen van de kerk.

De Aprilbeweging van 1853.

Protestants Nederland was in 1853 in rep en roer omdat de liberale regering van Thorbecke vrijheid wilde verlenen aan de Rooms-Katholieke Kerk om in ons land weer bisschoppen te benoemen. Daarmee werd ‘de pauselijke hiërarchie’ in ons land hersteld. Dat was flink tegen het zere been van orthodoxe protestanten, waaronder ook de Afgescheidenen, ook die van Holten. Talloze protesten werden naar de regering in Den Haag gezonden waarin verontrusting onbegrip over deze gebeurtenis werd verwoord.

De kerkenraad schreef in haar op 13 april 1853 gedateerde brief onder meer dat de vestiging van de ‘pauselijke hiërarchie’ een hernieuwde strijd tegen het protestantisme zou betekenen, die van de kant van ‘Rome’ – naar de overtuiging van de kerkenraad – met minachting van de rechten van andersdenkenden zou worden gevoerd. Het Afgescheiden protest van de gemeente van Holten werd ondertekend door 54 leden.

Ds. J.J. Schuurman (1819-1887) van Holten.

Onenigheid over de tucht over volwassen doopleden.

Ook in de Afgescheiden Gemeente van Holten bevonden zich ongetwijfeld meerdere volwassen gemeenteleden die nog geen belijdenis hadden afgelegd. Dat was aanvankelijk meer de gewoonte dan later het geval was. Nu had de provinciale vergadering van de Afgescheiden Kerken in de provincie Overijssel besloten dat niet alleen op de belijdende leden, maar ook op volwassen doopleden – als daar gerede aanleiding voor was – de kerkelijke tucht moest worden uitgeoefend. Wel werd afgesproken dat de manier waarop dat zou gebeuren overgelaten werd aan de kerkenraden. Dat alles was zeer tegen de zin van gemeentelid Egbert Maneschijn. Deze oordeelde dat dit besluit in strijd was met de Bijbel. Hij kwam dan ook uit boosheid niet meer in de kerk, omdat ook Holtens kerkenraad de tucht op enkele volwassen doopleden had toegepast, die het hadden bestaan de kermis te bezoeken! Wel hadden de broeders de tucht zeer ‘rekkelijk’ toegepast, om de vrede zoveel mogelijk te bewaren. Maar – vond de kerkenraad – ook die volwassen doopleden waren lid van de gemeente en dus had de kerkenraad ook over hen het opzicht.

Maneschijn stak zijn mening over de zaak niet onder stoelen of banken, en wekte zo nogal wat onrust in de gemeente. Daarom verzocht de kerkenraad hem op een gegeven moment er niet meer over te spreken. Daar gaf hij geen gehoor aan en kerkte in het vervolg bij de hervormden. Zelfs na twee jaar toonde Maneschijn zich nog ‘eigenzinnig’. Uiteindelijk besloot de classis in mei 1859 de kerkenraad te adviseren hem van de gemeente af te snijden. Dat gebeurde.

Ds. Schuurman neemt afscheid (1859).

Terwijl deze zaak zich voortsleepte overleed de echtgenote van de predikant in augustus 1858 te Holten. De predikant vertrok ongeveer een half jaar later naar de kerk van Deventer.

Ds. H. Weenink (van 1859 tot 1864).

Ds. H. Weenink (1830-1866).

De opvolger van ds. Schuurman was kandidaat H. Weenink (1830-1866) uit Kampen, die op 8 juni 1859 door zijn leermeester ds. A. Brummelkamp (1811-1888), docent aan de Theologische School te Kampen in het ambt bevestigd werd. Om de al eerder genoemde reden is over zijn ambtsperiode niet veel bekend. Maar wel is duidelijk dat zich in de gemeente tijdens zijn predikantschap geen schokkende gebeurtenissen voordeden. Hij leefde ‘in vrede en zegen’ met kerkenraad en gemeente en de kerkenraad kon het maar moeilijk verkroppen toen hij al na ongeveer vijf jaar naar de kerk van Hellendoorn vertrok. Dat was in de zomer van 1864, nadat hij op 10 juli afscheid van Holten  genomen had.

Ds. B. Vellekoop (van 1865 tot 1867).

Slechts ongeveer twee jaar stond de opvolger van ds. Weenink in Holten. Het was ds. B. Vellekoop (1833-1893)  die – als 32-jarige kandidaat – op 12 februari 1865 intrede deed en tot zijn afscheid op 27 januari 1867 aan deze kerk verbonden was. Aanvankelijk had hij voor het eerste beroep van de kerkenraad (in september 1864) bedankt, maar het in november op hem uitgebrachte beroep nam hij aan. In zijn tijd waren als kerkenraadsleden actief de ouderlingen Gerrit Jan Landeweerd, Jan Willem Stam en Hendrik Jan Aanstoot, terwijl als diakenen Hendrik Kerkdijk, Gerrit Wechstapel en Jan Albert Landeweerd dienst deden.

Van ds. Vellekoop is geen foto bekend, maar hij overleed in ieder geval op 1 december 1893, toen hij predikant in het Friese Oenkerk was (‘De Bazuin’).

Tijdens de korte ambtsperiode van ds. Vellekoop was een van de belangrijkste gesprekspunten het besluit dat de classis in 1865 nam om tijdens haar vergaderingen in het vervolg een warme maaltijd voor de rond de vijftien afgevaardigden te serveren. “Hoewel dit nog al meerdere moeite en werkzaamheid vereischt dan enkel koffij en brood te bereiden, is echter na heen- en wederspreken hiertoe besloten”. Holtens kerkenraad zou dat dan vaak moeten organiseren, omdat de classisvergaderingen daar meestal gehouden werden. Ds. Vellekoop stelde in de kerkenraad voor de warme maaltijd bij ‘vrienden’, gemeenteleden, te laten gebruiken. Daarmee ging de kerkenraad akkoord.

Tot schrik van kerkenraad en gemeente ontving ds. Vellekoop al in september 1865, na een verblijf van zeven maanden in Holten, een beroep van de Groninger gemeente te Leek. ‘Groot was de ontsteltenis. Zeer velen, waarbij de catechisanten, bezochten dagelijks ZEw, met den innigen wensch, dat ZEw, die nog slechts zeven maanden onder ons mogt werkzaam zijn, nog lang mogt blijven en voor deze roeping bedanken’. Toen in de kerk uiteindelijk bekend gemaakt werd dat de predikant voor het beroep van Leek had bedankt, ‘werden van velen tranen van blijdschap gezien’.

Hoeveel tranen geplengd werden toen ds. Vellekoop op 27 januari 1867 uiteindelijk toch afscheid nam, is onbekend, maar een feit was dat hij het beroep van de kerk van het Friese Beetgum aannam.

Ds. J.B. van Mechelen (van 1869 tot 1873).

Nadat twee andere predikanten voor het beroep  bedankten, nam kandidaat J.B. van Mechelen (1843-1931) het beroep aan en deed op 3 oktober 1869 intrede. De gemeente was in de voorgaande jaren en ook tijdens het predikantschap van ds. Van Mechelen voortdurend gegroeid. Het aantal leden in de tijd van ds. Van Mechelen had zo ongeveer de 250 bereikt. Het kerkje aan de Larenseweg was intussen te klein geworden.  De vraag was dus of de kerk uitgebreid moest worden of dat tot nieuwbouw moest worden overgegaan.

Ds. J.B. van Mechelen (1843-1931).

“De Christelijke Gereformeerde Gemeente te Holten” (1869).

Enkele maanden voor zijn komst was de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Holten veranderd door een landelijke kerkenfusie. Vijftig jaar eerder, in 1838, had een groep Afgescheidenen zich namelijk van de Christelijke Afgescheidene Kerk afgesplitst vanwege allerlei verschillen van inzicht. Dat kleine kerkverband noemde zich Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Behalve over enkele leerstukken was er onder meer ook onenigheid over de vraag welke kerkorde de Afgescheidenen dienden aan te nemen en ook over het vragen van erkenning en vrijheid van godsdienstoefening aan de overheid. Vroeg en kreeg men die vrijheid dan mocht men de naam ‘Gereformeerd’ niet meer gebruiken, omdat die volgens de overheid toekwam aan de Hervormde Kerk.

Hoe dan ook, de Kruisgemeenten stonden pal voor de aloude Dordtse Kerken Ordening en wilden absoluut geen vrijheid aan de overheid vragen. Nog afgezien van de principiële kant van de zaak wilde men ook geen afstand doen van de benaming ‘gereformeerd’, die immers verwees naar de aloude kerk der Hervorming, die ‘Gereformeerde Kerk’ genoemd werd.

In ieder geval in de jaren ’50 begonnen beide kerkverbanden langzaam naar eenwording toe te werken, al ging het niet van een leien dakje. Maar uiteindelijk kon men het eens worden (de vroegere verschillen van inzicht waren voor een groot deel niet meer actueel) en besloot men in juni 1869 samen verder te gaan onder de naam ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’. Sindsdien heet de gemeente in Holten ‘Christelijke Gereformeeerde Gemeente’.

Naar deel 2 >

© 2019. GereformeerdeKerken.info