Het ontstaan van de Gereformeerde Kerk te Linschoten (1)

In 1893 ontstond in het Utrechtse Linschoten de Gereformeerde Kerk, ontstaan uit een ‘groepje’  Dolerenden, dat zich in 1887 afscheidde van de  hervormde kerk, maar in Linschoten toen géén Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) vormde. Ze kerkten aanvankelijk in Harmelen, waar wel een Dolerende kerk geïnstitueerd was.

Kaart: Google.

Tóch was er in Linschoten vijftig jaar daarvóór, in 1836, enige tijd ook een Christelijke Afgescheidene Gemeente, die zich echter al snel aansloot bij de ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’.

De Afscheiding te Linschoten.

Nee, ds. H.P. Scholte (1805-1868) had niet in Linschoten gepreekt…

De gouverneur van de provincie Utrecht – de liberaal jhr. baron H.H. Roëll – waren geruchten ter ore komen dat de bekende Afgescheiden predikant ds. H.P. Scholte (1805-1868), toen nog van Genderen,  in augustus 1835 in de burgerlijke gemeente Linschoten  gepreekt zou hebben voor een groepje Afgescheidenen. Maar van de betreffende burgemeester, G. van Dam, had hij daarover niets vernomen, terwijl deze verplicht was te melden wanneer er ‘ongeoorloofde godsdienstige bijeenkomsten’ van meer dan twintig personen in zijn gemeente gehouden werden.

Zicht op de Dorpsstraat van Linschoten, lang geleden.

Maar de burgemeester antwoordde terecht dat de predikant daar niet was gesignaleerd. Wel schreef hij dat ene Johannes Gersie, wonende aan de Dorpsstraat in het zuiden van het dorp, tot ‘die secte’ behoorde; sterker, dat hij daarvan een der leiders was. En hij was niet de eerste de beste, want de burgemeester vertelde van hem dat hij ‘een gegoed persoon’ was, klompenmaker van beroep en eigenaar van ‘vele vaste goederen alhier’.

Hetzelfde gold zo ongeveer voor de andere voorman van de ‘separatisten’, namelijk Sijmen Niermeijer, die omschreven werd als ‘een groote klompenmakersbaas, werkende met verscheidene knechts’. Van een kerkelijke gemeente was toen nog geen sprake, maar alles wijst erop dat deze in januari of februari 1836 geïnstitueerd werd. Door welke predikant en waar precies, is onbekend. Misschien was het ds. H.J. Budding (1810-1870).

Ds. Budding preekt.

Want een paar maanden later, begin mei 1836, preekte deze ds. Budding namelijk in Linschoten. De burgemeester had dat trouwens niet bij de gouverneur gemeld, zodat deze opnieuw zelf moest vragen of de geruchten die hij had gehoord, klopten. Ja, die klopten, maar omdat Budding enige tijd daarvóór door de rechter vrijgesproken was van het leiden van ‘ongeoorloofde godsdienstoefeningen’ elders, had burgemeester Van Dam het voorgaan in Linschoten maar niet gemeld. De burgervader kreeg toen echter door dat hij in het vervolg sneller aan de gouverneur moest rapporteren. Later kreeg hij voor zijn ‘onachtzaamheid’ vanuit het provinciehuis in Utrecht  alsnog een figuurlijke tik op de vingers.

Een bekend portret van ds. H.J. Budding  (1810-1870) zoals hij er uit gezien moet hebben.

Hoe dan ook, toen ds. Budding op 29 mei 1836 opnieuw in Linschoten preekte, daar bovendien doopte en een huwelijk bevestigde in de woning van Gersie, meldde de burgemeester het wel en werd Budding veroordeeld tot een boete van fl. 25. Ouderling Niermeijer en diaken Gersie waren bij die ‘ongeoorloofde godsdienstoefening’ ook aanwezig geweest.

De burgemeester bleef ook de weken daarna actief. Zo meldde hij aan zijn meerdere in Utrecht van alles over de samenkomst op 5 juni 1836. Om 9 uur in de ochtend was er namelijk een kerkdienst in de woning van Gersie. De dienst werd geleid door Sijmen Niermeijer. In een achterkamer waren meer dan dertig dorstigen naar het Woord aanwezig ‘die psalmen zongen en God dienden en verheerlijkten’, zoals Gersie de inmiddels binnengevallen burgemeester Van Dam desgevraagd meedeelde.

De burgemeester beval de aanwezigen uiteen te gaan, maar Sijmen Niermeijer zei hun geruststellend dat ze gewoon konden blijven zitten, omdat de gevolgen voor hemzelf waren. Niermeijer ging daarna gewoon met de dienst verder, ‘door het geven van uitleggingen omtrent eenige bijbeltexten en het opgeven en doen zingen van psalmen’. Later in de dienst collecteerde Gersie.

Ze konden er kennelijk geen genoeg van krijgen, want ondanks alles ging Niermijer diezelfde  dag nog tweemaal in een dienst voor, die elk ongeveer twee uur duurden; en ook de twee weken daarna werden in de woningen van Gersie en Niermeijer kerkdiensten gehouden, maar daarna werden ze voorzichtiger, want ze besloten in het vervolg als gemeente in twee bijeenkomsten samen te komen, zodat in elk daarvan niet meer dan twintig aanwezigen geteld konden worden. Gersie besefte dat, als het de burgemeester (of de gouverneur) te gek werd, omdat men zich niet stoorde aan het verbod godsdienstige bijeenkomsten van meer dan twintig personen te houden, de gouverneur uiteindelijk soldaten zou kunnen sturen om met harde hand op te treden. Sterker: misschien zouden die dragonders zelfs in het dorp worden  ingekwartierd.

Oefenaar Wolter Wagter Smitt gaat voor.

Oefenaar (later ds.) W.W. Smitt (1804-1846).

De Afgescheiden Gemeente van Linschoten had in 1838 intussen contacten gelegd met andere gemeenten in het land, die echter niet tot de Christelijke Afgescheidene Kerk behoorden, maar tot de ’Gereformeerde Kerk onder het Kruis’. Dat was een klein kerkgenootschap dat zich in die tijd vanwege allerlei meningsverschillen had afgesplitst van de hoofdstroom van de Afscheiding, de ‘Christelijke Afgescheidene Kerk’.

Dat contact met de ‘Kruisgemeenten’ was op 23 september 1838 duidelijk te merken, want toen ging een oefenaar uit die kring voor in een dienst die gehouden werd in de woning van Johannes Gersie. Men kon toen niet voorkomen dat er meer dan twintig hoorders aanwezig waren. Want als een oefenaar voorging, die zelf ‘een stichtelijk woord’ mocht spreken, trok dat meer toehoorders dan wanneer  er ‘preeklezen’ was door de ouderling.

Die oefenaar was de later bekend geworden predikant Wolter Wagter Smitt (1804-1846), die in aanwezigheid van ruim veertig personen de dienst leidde. De burgemeester had er via via van gehoord en was samen met veldwachter Dijkgraaf naar binnen gegaan met de mededeling dat de bijeenkomst in strijd was met de wet. Gersie antwoordde daarvan niet op de hoogte te zijn. Daarop verliet een aantal aanwezigen de woning van Gersie, zodat er niet meer dan twintig dorstigen naar het Woord overbleven. Het werd echter toch een rechtszaak, waar zowel enkele aanwezigen als Gersie zelf ronduit verklaarden dat ze elke zondag diensten hielden, ‘waar uit Gods Woord gelezen, gebeden en gedankt wordt’. Gersie kreeg een boete van fl. 8. Het was voor zover bekend trouwens de laatste rechtszaak voor de Afgescheidenen te Linschoten.

Linschoten wordt ‘Kruisgemeente’.

Het huis van Johannes Gersie aan de Dorpsstraat 16, waar de kerkdiensten vanaf 1839 vaak gehouden werden.

Het feit dat oefenaar Smitt in Linschoten voorging was een teken aan de wand: eind 1837 had de kerkenraad van Linschoten al schriftelijk aan de provinciale vergadering van de Christelijke Afgescheiden Kerk meegedeeld dat men zich definitief van dat kerkverband afscheidde, omdat men zich niet kon verenigen met besluiten die genomen waren door de landelijke Afgescheiden synode van Utrecht. Die had namelijk een andere kerkorde aangenomen dan de aloude Dordtse Kerkorde, namelijk de door ds. H.P. Scholte opgestelde zgn. ‘Utrechtse Kerkorde’. Wel werd een synodale commissie benoemd die de overstap van Linschoten ongedaan probeerde te maken, maar de kerkenraad van Linschoten hield voet bij stuk (wel bleek kort daarop dat Sijmen Niermeijer niet met de ‘scheuring’ meeging).

De  gemeente van Linschoten onttrok zich in 1837 dus aan de Christelijke Afgescheidene Kerk en sloot zich definitief aan bij de Gereformeerde Kerk onder het Kruis;  wanneer precies is onbekend. Maar op 4 en 5 juni 1844 werd dat zonder twijfel duidelijk. Want op die dagen vergaderde de ‘Algemeene Kerkelijke Vergadering’ (de synode) van de Kruiskerken in Linschoten! Men kwam vermoedelijk bijeen in de woning van Johannes Gersie, die in 1839 intussen verhuisd was van het zuiden naar het noorden van het dorp. Daar, aan de huidige Dorpsstraat 16,  werden sindsdien ook de kerkdiensten gehouden.

Ds. Bastiaan Sterkenburg (1809-1900) was een van de aanwezigen op de synode van 1844 in Linschoten.

Op de ‘Algemene Vergadering’ waren onder meer aanwezig de inmiddels predikant geworden vroegere oefenaar W.W. Smitt, ds. B. Sterkenburg (1809-1900) van Giessendam, ds. C. Noorduin (1780-1852) van Noordwijk aan Zee en ds. W.C. Wüst (1807-1886) van Den Helder. Van Linschoten waren ouderling Gersie en de diakenen Willem Booy en Gerrit de Heer aanwezig.

Ook ds. Cors Noorduin (1780-1852) van Noordwijk aan Zee was op de ‘Algemeene Vergadering’  in Linschoten present.

Linschoten bij Woerden.

In 1848 werd de gemeente van Linschoten nog als zelfstandige gemeente genoemd, maar het jaar daarop werd gesproken over ‘de gemeente van Woerden en Linschoten’. Op een of andere manier was dus kennelijk afgesproken een combinatie te vormen of mogelijk waren ze toen al tot één gemeente geworden. Dat laatste was in elk geval in 1857 een feit, omdat toen in de classis niet meer over ‘Linschoten’, maar slechts over ‘de gemeente te Woerden’ gesproken werd. Met andere woorden: tussen 1849 en 1857 was de gemeente van Linschoten geheel in die van Woerden opgegaan.

Toen in juni 1869 de landelijke ineensmelting plaatsvond tussen de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder het Kruis, en beide kerkverbanden samen verder gingen als ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’, trad ook ‘de gemeente te Woerden’ tot deze Christelijke Gereformeerde Kerk toe, inclusief de leden die in Linschoten woonachtig waren.

Toch kwam in Linschoten later een Gereformeerde Kerk. Daarvoor moeten we echter naar 1886, toen overal in het land de Doleantie plaatsvond, die ook in Linschoten enigszins voet aan de grond kreeg.

Naar deel 2 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info