Het ontstaan van de Gereformeerde Kerk te Linschoten (2)

( < Naar deel 1 ) – In Linschoten mocht de Afgescheiden (Kruis-) Gemeente het dan niet hebben volgehouden, maar in 1886 ontstond een nieuwe landelijke kerkscheuring, de Doleantie genaamd (de tweede uittocht van orthodoxe gelovigen uit de hervormde kerk). Deze kreeg het jaar daarop ook in Linschoten enigszins voet aan de grond.

De eerste uitgave van het Algemeen Reglement van 1816.

Ook in Linschoten waren namelijk enkele hervormde gemeenteleden die het met de koers van die kerk niet eens waren. Al jaren lang werd in de landelijke hervormde kerk een ‘strijd voor kerkherstel’ gevoerd, nadat in 1816 door de overheid het zgn. ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk’ dwingend was opgelegd  aan de aloude ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk der Hervorming van de zestiende eeuw’. Het ‘Reglement’ kwam in de plaats van de aloude Dordtse Kerkorde en was er volgens velen de oorzaak van dat steeds minder de hand gehouden werd aan de belijdenisgeschriften, terwijl bovendien zwaar woog het feit dat de synode door datzelfde Algemeen Reglement zo’n beetje alle macht had, ten koste van de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten.

Congressen in Amsterdam.

De Heraut, april 1883.

In de jaren ’80 van de negentiende eeuw waren verscheidene landelijke congressen gehouden, waar afgevaardigden van vele hervormde gemeenten vergaderden over de teloorgang van de rechtzinnige leer en over de synodale hiërarchie, de almacht van de synode. Zo kwam in april 1883 de Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden in Amsterdam bijeen om te spreken over de nieuwe Proponentsformule, die a.s. hervormde predikanten moesten ondertekenen. In de formulering van die Proponentsformule was voor de a.s. predikanten voldoende ruimte voor een eigen interpretatie van de belijdenisgeschriften.

En in januari 1887, nadat in het jaar daarvóór tachtig Amsterdamse kerkenraadsleden waren afgezet in hun strijd tegen – kort door de bocht gezegd – de vrijzinnigheid en de synodale almacht, vergaderden in Amsterdam zo’n 1.500  afgevaardigden van vele hervormde gemeenten over de noodzakelijkheid van de ‘reformatie der kerk’. De bezoekers van dit Gereformeerd Kerkelijk Congres ondertekenden bij binnenkomst een verklaring waarin ze meedeelden het plichtmatig te achten om de reformatie der kerk ter hand te nemen. Dat wilde zeggen: het Algemeen Reglement af te schaffen ‘en weer kracht en geldigheid te verlenen aan de aloude Dordtse Kerkorde’. De leiding van het Congres was in handen van dr. A. Kuyper (1837-1920), een van de afgezette Amsterdamse ouderlingen.

De aankondiging van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ te Amsterdam (De Heraut, 2 januari 1887).

Dolerenden in Linschoten.

Het is waarschijnlijk dat ook sommigen in hervormd Linschoten door middel van het (toen nog hervormde) kerkelijk weekblad De Heraut (van dr. A. Kuyper) goed op de hoogte waren van de gebeurtenissen met betrekking tot de Doleantie in Amsterdam. Op het congres van 1883 was trouwens niemand uit Linschoten aanwezig (wel uit Harmelen en Montfoort). Maar of hervormde kerkenraadsleden uit Linschoten op het Gereformeerd Kerkelijk Congres in 1887 aanwezig waren is onbekend, omdat daarvan geen presentielijst bewaard gebleven is.

Het kerkelijk weekblad van dr. A. Kuyper (‘De Heraut’) speelde een niet te onderschatten rol bij (de voorbereiding en verbreiding van) de Doleantie.

In ieder geval waren enkele hervormde gemeenteleden in Linschoten even ontevreden over de kerkelijke koers als de bezoekers van genoemde congressen. Want nadat door verontruste gemeenteleden in Harmelen op 19 mei 1887 het voorbeeld van dr. Kuyper gevolgd was en in hun woonplaatsen de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) was geïnstitueerd, sloten enkele hervormden uit Linschoten zich op 9 augustus 1887 bij de Dolerende kerk van Harmelen aan, na hun lidmaatschap van de hervormde gemeente te hebben opgezegd. Om recht te doen aan de Dolerenden in Linschoten werd in de kerkenraad van Harmelen J. Witteveen uit Linschoten tot ouderling gekozen. Deze zou ‘de vergaderingen van de kerkenraad van Harmelen bijwonen als zaken van Linschoten behandeld worden’.

‘Het Huys’ te Linschoten.

De Dolerenden van Linschoten hielden aanvankelijk hun kerkdiensten bij geestverwanten in het dorp aan huis. En hoewel gesproken wordt van ‘een groepje’ Dolerenden, groeide het aantal gestaag, zodat men na verloop van tijd uit de huiskamers groeide en toestemming vroeg en verkreeg om in het souterrain van het op dat moment leeg staande ‘Huys te Linschoten’ te vergaderen. Vast en zeker zal ds. W. Ringnalda (1858-1925) van Harmelen er zo nu en dan gepreekt hebben. Hij deed dat namelijk ook in het nabijgelegen Kamerik, zo lang de Dolerenden daar nog geen predikant hadden.

De Vereniging ‘De Kerkelijke Kas’.

Hoewel er dus in Linschoten geen zelfstandige Dolerende Kerk geïnstitueerd was –  de groep was daarvoor nog te klein en ‘woonde officieel in’ bij de kerk van Harmelen – dreigde na verloop van tijd ook het souterrain van ‘Het Huys’ te klein te worden. Vandaar dat men dacht aan het stichten van een eigen kerkgebouw, waarvoor men natuurlijk grond zou moeten aankopen en leningen zou moeten sluiten. Voor dat alles had men een rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging nodig. Op het Gereformeerd Kerkelijk Congres in Amsterdam (in 1887) was aangeraden een Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ op te richten. Die vereniging zou dan namens de plaatselijke Dolerenden als rechtspersoon kunnen optreden bij de aankoop van grond en de bouw van een kerk.

Ds. W. Ringnalda (1858-1925).

Dat advies volgde men ook in Linschoten op. Op 21 augustus 1888 vergaderden enkele Dolerenden daarover dan ook in de woning van A. Stigter, onder leiding van ds. Ringnalda. Er waren al concept-statuten voor De Kerkelijke Kas  opgesteld en nadat deze door de aanwezigen waren goedgekeurd, werd aan de leden A. de Haan en Joh. van Vliet verzocht het reglement naar de regering in Den Haag te sturen en daarvoor koninklijke goedkeuring te vragen. Vervolgens werd een verenigingsbestuur gekozen, waarin benoemd werden ouderling J. Witteveen (hij werd voorzitter), G. van der Wilt (als penningmeester), C. de Vries (als secretaris) en verder A. Stigter en Joh. Schlingmann als bestuursleden. De koninklijke goedkeuring kwam al snel af.

Nog geen eigen kerkgebouw.

De twee door de vergadering benoemde commissies gingen meteen aan de slag. Er was namelijk een commissie ingesteld ‘ter verkrijging van een eigen geschikt lokaal voor godsdienstige samenkomsten’ en een die moest zorgen voor voldoende financiën om de plannen te verwezenlijken. Men had kennelijk een stuk grond op het oog, want bekend is dat de burgerlijke gemeente op 3 mei 1890 toestemming gaf een kerk te bouwen op een stuk grond van de heer H. de Goederen aan de Molenvliet, maar dat is niet gebeurd. De commissies werden opgeheven, want het werk wilde niet lukken.

Linschoten ‘inwonend’ bij Montfoort.

De toenmalige gereformeerde kerk te Montfoort, die in 1893 in gebruik genomen werd.

In de tussentijd werd door enkele Dolerenden in Linschoten bij de kerkenraad van Harmelen geklaagd, dat men in Linschoten verwaarloosd werd en niet de pastorale en andere zorg kreeg die men mocht verwachten. De kerkenraad van Harmelen benoemde daarom een commissie om de situatie ter plaatse in ogenschouw te nemen; men kwam tot de conclusie dat het allemaal wel wat meeviel. Trouwens, de meerderheid van de Dolerende gemeenteleden in Linschoten was het met de klagers oneens en wilde gewoon bij Harmelen blijven horen. Maar hoe dan ook, afgesproken werd dat – als men de afstand naar Harmelen te groot vond – men bij het ten doop houden van kinderen ook gerust naar de kerk van Montfoort mocht gaan. Toch werd al snel besloten dat de gereformeerden van Linschoten in het vervolg tot de kerk van Montfoort zouden behoren. Daar hadden ze trouwens ongeveer terzelfder tijd, in 1893, een nieuwe kerk gekregen.

De Gereformeerde Kerken in Nederland (1892).

Intussen was er een landelijke ineensmelting tot stand gekomen van de Kerken uit de Afscheiding en die uit de Doleantie. Al gauw na het ontstaan van de Doleantie waren namelijk onderhandelingen op gang gekomen tussen de synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk (oorspronkelijk ontstaan door de Afscheiding van 1834 en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (uit de Doleantie). De onderhandelingen over eenwording liepen weliswaar niet altijd even soepel, maar uiteindelijk kwam men op 17 juni 1892 in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk bijeen om de  eenwording van beide kerkgenootschappen officieel te proclameren. Afgesproken was dat de naam van het nieuwe kerkgenootschap zou zijn: De Gereformeerde Kerken in Nederland.

De Amsterdamse Keizersgrachtkerk lang geleden (foto: Gebroeders Douwes).

Het merkwaardige is nu dat hoewel in Linschoten in 1892 nóch een Christelijke Gereformeerde Gemeente nóch een Nederduitsche Gereformeerde Kerk bestond, Linschoten desondanks in 1892 al genoemd wordt als een zelfstandige Gereformeerde Kerk, namelijk in de officiële, op 16 juni 1892 door de synode aan de ‘Hooge Overheid’ gestuurde ‘Lijst van Gereformeerde Kerken in Nederland’, en wel onder nr. 363. Vermoedelijk is dat gebeurd omdat men er vanuit ging dat de plannen voor de instituering van een zelfstandige kerk uiteindelijk toch wel zouden worden gerealiseerd.

De officiële lijst met kerken uit juni 1892.

Een eigen kerkgebouw (augustus 1893).

De eerste pogingen om een eigen kerkgebouw te verkrijgen mochten dan zijn mislukt, al gauw pakte men de draad weer op, want op 20 april 1893 vroeg het bestuur van de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ aan het gemeentebestuur toestemming om een kerk te bouwen. Deze zou gebouwd worden aan de Nieuwe Zandweg, vrijwel tegenover het oude tolhuis. De gemeentelijke bouwvergunning kwam op 8 mei af. Er leken aanvankelijk problemen te komen omdat de bouwlocatie slechts 160 meter verwijderd was van de hervormde kerk, terwijl wettelijk minimaal 200 meter vereist was. Maar omdat de hervormde gemeente er geen bezwaar tegen maakte kon de bouw doorgaan. Verder mocht de kerk – volgens een beschikking van Gedeputeerde Staten – ‘de vrije luchtstroming over de [nabijgelegen] begraafplaats niet belemmeren’.

Het oude gereformeerde kerkje te Linschoten aan het Nieuwe Zandpad.

Er werd nog een aantal verbindende voorwaarden gesteld: de kerk mocht nooit worden ingericht of gebruikt als woning; er mocht geen waterpomp bij de kerk geplaatst worden; voor het geval het bestuur van De Kerkelijke Kas van plan was ‘eene waterplaats’ (een urinoir) bij de kerk te bouwen, mocht deze niet in de directe omgeving van de sloot worden aangelegd en – tenslotte – mocht in de sloot geen dam gebouwd worden om toegang tot de kerk te krijgen, maar een brug. De vrije waterstroming mocht niet belemmerd worden. En wat betreft een eventuele luidklok: daarvoor werd de bepaling gemaakt dat een eventueel aangebrachte klok alleen als zodanig gebruikt mocht worden als daarvoor toestemming van B en W verkregen was.

Toen kon men aan de slag. Dat moest ook, want als men binnen een jaar niet met de bouw begonnen zou zijn, verviel de  vergunning. De grond was voor bijna fl. 420 gekocht van koopman Hermanus van Laar uit Linschoten. De aannemer bouwde het kerkje voor ruwweg fl. 2.500 en er werden voor fl. 200 vijfentwintig banken in het kerkje geplaatst, met in totaal ongeveer tweehonderd zitplaatsen. Het kerkje werd eind augustus 1893 in gebruik genomen; de eerste kerkenraadsvergadering was op 29 augustus in de consistorie achter de kerkzaal. Hoe dit kerkgebouwtje uiteindelijk uitgroeide tot een groot kerkelijk gebouwencomplex wordt elders op onze website meegedeeld.

De Gereformeerde Kerk geïnstitueerd (5 oktober 1893).

Vermoedelijk was het ds. J. Hartwigsen (1862-1949) die de Gereformeerde Kerk te Linschoten institueerde.

Op donderdag 5 oktober 1893 – zeggen de gedenkboeken van Linschoten – werd de Gereformeerde Kerk te Linschoten geïnstitueerd. Voor de duidelijkheid: de officiële institueringsdatum was in de ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’  de dag waarop de gekozen kerkenraadsleden in het ambt bevestigd werden. Of dat in Linschoten ook zo was, konden we niet helder krijgen. En door welke predikant dat gedaan zou zijn, is evenmin helemaal zeker. Montfoort had op dat moment geen predikant; maar Harmelen wél: ds. J. Hartwigsen (1862-1949). Gezien de vroegere relatie van de Linschoter Dolerenden met de kerk van Harmelen zou het niet onlogisch zijn dat hij voor die officiële institueringsdaad gevraagd is. Een extra aanwijzing daarvoor is het feit dat deze predikant direct na de instituering consulent van de kerk van Linschoten was.

Los van Montfoort.

Omdat de Gereformeerde Kerk te Linschoten op 5 oktober 1893 geïnstitueerd werd en bovendien over een eigen kerkgebouw beschikte, was inwoning van de leden bij de kerk van Montfoort niet langer nodig. Daardoor verminderden uiteraard de inkomsten van de kerk van Montfoort. Vandaar dat de kerkenraad van die kerk een rondgang door de kerkelijke gemeente maakte om een extra geldelijke bijdrage van de leden te vragen voor de voortgang van het kerkelijk leven.

Zicht op de Dorpsstraat van Linschoten, lang geleden.

De vermindering van inkomsten had natuurlijk ook gevolgen voor het beroepen van een predikant, waarmee de kerk van Montfoort (waartoe tot en met 1893 ook de gereformeerden van Linschoten behoorden) al enige tijd bezig was. De kerkenraden van Montfoort en Linschoten zagen in, dat samenwerking bij het beroepen van een predikant wenselijk was en besloten daartoe. Afgesproken werd dat het aantal diensten gelijkelijk over beide kerken verdeeld zou worden, terwijl de kosten voor 2/3 deel voor rekening van Montfoort en voor 1/3 voor Linschoten zouden zijn.

Maar de gemeentevergadering van Montfoort was het daarmee niet eens. Waarom de diensten gelijkelijk verdelen en Montfoort meer laten betalen? De lasten en de lusten dienden op elkaar te zijn afgestemd, vond men in Montfoort. Maar daartegen maakte de gemeentevergadering van Linschoten weer bezwaar. Vandaar dat Montfoort op eigen houtje ging beroepen.

Onder leiding van de consulenten van de twee gemeenten werd kort daarna echter overeengekomen dat toch zou worden samengewerkt om een predikant te beroepen. De te beroepen dienaar des Woords zou een jaartraktement van fl. 1.000 ontvangen, waarvan Montfoort fl. 500 zou betalen, Linschoten fl. 400 en de classis fl. 100. Dit plan werd gunstig ontvangen, zodat daartoe besloten werd.

De eerste predikant: ds. A.L. Ruys (1901).

Ds. A.L. Ruys (1863-1945).

Niet dat het beroepingswerk toen van een leien dakje ging. In tegendeel! Er moesten maar liefst twintig beroepen worden uitgebracht voor men succes had! Zo was in januari 1893 al een beroep uitgebracht op ds. A. Middelkoop (1859-1925) van Nijkerk. Hij bedankte. De jaren daarop werden telkens minstens twee predikanten beroepen, en uiteindelijk werd door de beide kerken in juni 1900 een beroep uitgebracht op ds. A.L. Ruys (1863-1945) van Ooltgensplaat. Ook hij bedankte! Maar dat lieten beide kerkenraden zich niet welgevallen en ze besloten de predikant in oktober 1900 nogmaals te beroepen. Een tweede beroep kon een predikant in die tijd moeilijk terzijde leggen. Hij nam het beroep aan en deed op 5 mei 1901 intrede. Hij bleef tot zijn afscheid op 14 juni 1908 aan beide kerken verbonden en vertrok toen naar de kerk van Dinteloord.

Ds. A. Bolwijn (1854-1935).

De samenwerking met Montfoort bij het beroepen van predikanten duurde tot 1918. Na ds. Ruys was aan de kerken van Montfoort en Linschoten verbonden ds. A. Bolwijn (1854-1935) van Nieuw-Loosdrecht, die op 17 oktober 1909 intrede deed en op 1 juli 1918 afscheid nam en met emeritaat ging. Pas op 7 april 1940, dus na een vacante periode van ongeveer tweeëntwintig jaar, kreeg Linschoten haar volgende predikant, ds. Th. Swen (1907-1991), die tot dan toe hulppredikant was te Egmond aan Zee. Anderen volgden hem op.

Daarmee is het ontstaan van de Gereformeerde Kerk te Linschoten ruimschoots verhaald.

Ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Linschoten.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk (c.q. Protestantse Gemeente) te Linschoten (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen onder meer:

H. Hellema e.a., 100 jaar Gereformeerde Kerk Montfoort, 1887-1987. Montfoort, 1987

Jaarboeken ten dienste van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

E.W. de Jong (red.), ’t Kruispunt. Jubileumboek 1893-2018 (…). Linschoten, 2019

N.N., Notulen van de Algemene Kerkelijke vergaderingen van de Gereformeerde Kerk onder het Kruis (1844-1869). Utrecht, 1982

M. van Osnabrugge, Honderd jaar Gereformeerde Kerk Harmelen, 1887-1987. Harmelen, 1987

C. Smits, De Afscheiding van 1834, vierde deel, Provincie Utrecht. Dordrecht, 1980

C. de Vries, T.G. Verweij, De kerk bij het Tolhuis. 100 jaar Gereformeerde Kerk Linschoten 1893-1993. Linschoten, 1993

© 2020. GereformeerdeKerken.info