Het ontstaan van de Gereformeerde Kerk te Zwolle (3)

5. Doleantie in Zwolle.

( < Naar deel 2 )  – In Zwolle bestonden in de negentiende eeuw onder  een aantal hervormde gemeenteleden bezwaren tegen de gang van zaken in hun hervormde kerk.

Naast de Christelijke Gereformeerde Gemeente, met haar Plantagekerk, ontstond in 1887 in Zwolle ook de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (dolerende).

De vrijzinnigheid, het ‘modernisme’ drong langzaam maar zeker de kerk binnen, de belijdenis werd niet of nauwelijks gehandhaafd en de macht van de synode, c.q. van de synodale commissie (het dagelijks bestuur), was volgens hen zo groot, dat deze de zelfstandigheid van de plaatselijke hervormde gemeenten fnuikte. Trouwens, die bezwaren bestonden in het hele land.

De Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden (1883).

De Heraut, april 1883.

Daarom was bijvoorbeeld in april 1883 in Lokaal Frascati in Amsterdam al een landelijke ‘Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden’ gehouden, om te spreken over de door de synode voorgestelde proponentsformule, de verklaring die aanstaande predikanten moesten tekenen om predikant in een gemeente te kunnen worden. Die proponentsformule was volgens de bezoekers van de Conferentie veel te vrijblijvend ten aanzien van de belijdenisgeschriften, de Drie Formulieren van Eenigheid. Om toegelaten te worden tot bijwoning van de Conferentie diende men de volgende verklaring te ondertekenen, die precies weergaf waartegen men bezwaren had:

“Ondergeteekenden, hunne namen op deze presentielijst plaatsende, betuigen daardoor tevens hunne hartelijke instemming met de Drie Formulieren van Eenigheid, als accoord van kerkelijke gemeenchap, niet VOOR ZOOVERRE, maar OMDAT zij met den Woorde Gods overeenkomstig zijn”. Uit Zwolle waren geen kerkenraadsleden aanwezig. De Zwolse hervormde kerkenraad voelde zich kennelijk niet geroepen bezwaar aan te tekenen tegen de vrijblijvende proponentsformule van de synode.

Een brief van prof. Ph.J. Hoedemaker (1885).

Dr. Ph.J. Hoedemaker (1839-1910).

In 1885 werd in de Zwolse kerkenraad een brief voorgelezen van prof. Ph.J. Hoedemaker (1839-1910), toen nog hoogleraar aan de door dr. A. Kuyper (1837-1920) gestichte Vrije Universiteit te Amsterdam. Prof. Hoedemaker vroeg de kerkenraden een synode bijeen te roepen, waar de bespreking van de belijdenis van de kerk centraal moest staan. Hij schreef dit omdat in de Amsterdamse hervormde kerkenraad grote bezwaren bestonden tegen het toelaten tot de gemeente van vrijzinnige aspirant-leden, terwijl ze volgens de kerkelijke reglementen wél als lid ingeschreven moesten worden. Daarover moest de synode volgens Hoedemaker nu maar eens haar oordeel uitspreken. Ook vroeg hij de kerkenraden om aan dr. A. Kuyper – die in Amsterdam leiding gaf  aan hen die handhaving van de belijdenis wilden – blijken van medeleven te zenden.

Ds. J. Vermeer.

De Zwolse ds. J. Vermeer – een van de twee orthodoxe hervormde predikanten – was blij dat de brief van Hoedemaker was voorgelezen en sprak de hoop uit dat een kerkscheuring voorkomen kon worden, maar zijn collega G.L. van Loon, een van de vier vrijzinnige Zwolse predikanten, vond dat de ‘bezwaarde’ Amsterdamse kerkenraadsleden de oorzaak van de ellende waren. ‘Brandstichters betuigt men geen sympathie’, zo besloot hij zijn toespraak in de kerkenraad.

Het Gereformeerd Kerkelijk Congres (1887).

De aankondiging van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ te Amsterdam (‘De Heraut’, 2 januari 1887).

Net als de bovengenoemde Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden werd ook het van 11 tot en met 14 januari 1887 gehouden Gereformeerd Kerkelijk Congres  georganiseerd door Amsterdamse hervormden – onder wie dr. A. Kuyper – die bezwaar hadden tegen de vrijzinnigheid in de kerk en tegen de macht van de synode. In feite waren  in Amsterdam kort daarvoor, eind 1886, tachtig ambtsdragers – ook dr. Kuyper – door de kerkelijke besturen uit hun ambt gezet en was daarom op 16 december in ’s lands hoofdstad de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd. Weliswaar was in Kootwijk de eerste hervormde gemeente in  Doleantie gegaan, maar de gebeurtenissen in Amsterdam werden het bekendst.

De oorzaak van de vrijzinnigheid en van de ‘synodale hiërarchie‘ lag volgens hen in de aard van de hervormde kerkregering, die  sinds 1816 geregeld werd door het (door de overheid (sic!)  ingevoerde) ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk’. Tegelijk met de invoering daarvan was de tot dan toe geldende ‘Dordtse Kerkorde’ afgeschaft, die aan de gemeenten veel meer zelfstandigheid gaf en op grond waarvan ook de kerkelijke tucht gehandhaafd werd. De ‘bezwaarden’ wilden het Algemeen Reglement afschaffen en aan de Dordtse Kerkorde ‘wederom kracht en geldigheid verlenen’. Daarvoor was een ‘reformatie der kerk’ nodig.

Het programma van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ van 11 tot en met 14 januari 1887 te Amsterdam.

De bezoekers van het Gereformeerd Kerkelijk Congres, het waren er ongeveer 1.500, waren afkomstig uit hervormde gemeenten in  het hele land en moesten bij binnenkomst schriftelijk verklaren dat  ze de Reformatie der Kerk ‘plichtmatig’ achtten. Tijdens het Congres werd uitvoerig over ‘de reformatie der kerk’ gesproken, namelijk hoe die in heel het land het best kon worden gerealiseerd. Daartoe werden mondelinge en vooral schriftelijke adviezen gegeven in de vorm van boekjes met voorbeelden ‘van alle formulieren en brieven die te schrijven zouden zijn’ om de reformatie in de dorpen en de steden op juridisch zo goed mogelijke wijze te laten plaatsvinden.

Of uit Zwolle afgevaardigden op het Congres aanwezig waren is onbekend, want er bestaat van dit Congres geen presentielijst.

De attestenkwestie in Zwolle.

De ‘bezwaarde’ Amsterdamse kerkenraadsleden, die in conflict gekomen waren met de kerkelijke besturen, wilden onder meer geen vrijzinnige leden tot de Amsterdamse Hervormde Gemeente toelaten. Volgens de kerkelijke reglementen was de kerkenraad daartoe echter wél verplicht. In Dalfsen en Hasselt speelde iets soortgelijks. Die kerkenraden weigerden vrijzinnige aspirant-leden tot hun gemeente toe te laten. Daarom verzochten deze aspirant-leden om toegelaten te worden als lid van de hervormde gemeente in Zwolle. De vier vrijzinnige Zwolse predikanten waren daar voor, de twee rechtzinnige predikanten tegen. De kerkenraad stemde uiteindelijk in meerderheid voor toelating.

Bezwaren tegen het kerkenraadsbesluit.

Op 2 april 1887 stuurde toen een drietal gemeenteleden, mede namens vele anderen, een brief naar de kerkenraad waarin men bezwaar maakte tegen het kerkenraadsbesluit. De ondertekenaars waren T.J. de Vries, J.W. Bomhof en H. Tulp. In hun schrijven merkten ze op dat zij ‘ten volle overtuigd zijn dat het gezag der synode het eeren van Koning Jezus aan zijne kerken onmogelijk maakt. Wij zijn gekomen onder eene macht, die hun reglementen stelt boven Gods Heilig Woord’. Ze vroegen de kerkenraad de reformatie der kerk ter hand te nemen om zo verlost te worden van ‘het juk der synodale  hiërarchie’ en  om zo weer terug ‘te komen onder het lieflijk juk van Christus’. Kortom: het ‘Algemeen Reglement’ van 1816 diende te worden afgeschaft teneinde ‘opnieuw kracht en geldigheid te verlenen aan de aloude Dordtse Kerkorde’. Mocht de kerkenraad niet aan hun verzoek voldoen, dan zouden ze, op grond van het ambt der gelovigen, ‘de reformatie der kerk’ zélf ter hand nemen. Men verzocht de kerkenraad binnen veertien dagen antwoord te geven.

De kerkenraad besloot echter eensgezind de brief niet te beantwoorden, maar voor kennisgeving aan te nemen en daarvan mededeling te doen

aan de briefschrijvers.

De hervormde predikant ds. Cats Wor.

Daarop reageerden De Vries, Bomhof en Tulp  op 26 mei 1887 opnieuw, met de al aangekondigde mededeling dat zij nu zelf de reformatie der kerk ter hand zouden nemen. Emeritus-predikant ds. Cats Wor had hun graag eerst nog een broederlijk vermanend woord toegestuurd, maar met meerderheid van stemmen besloot de kerkenraad de brief niet te beantwoorden.

De brief van de synodale commissie aan alle hervormde kerkenraden.

Inmiddels was ook een schrijven van de Synodale Commissie binnengekomen, het landelijk hervormde dagelijks bestuur. Daarin werd de kerkenraden aangeraden om gemeenteleden die ‘de reformatie der kerk’ nastreefden, overeenkomstig de reglementen het lidmaatschap van de hervormde kerk af te nemen. De kerkenraad vroeg zich af of men het advies van de synodale commissie zou opvolgen. ‘Wij moeten, hoe ongaarne ook’, zeiden ds. I. van de Bergh en ds. W.L. Welter (de latere hofpredikant).

De brief van de Zwolse hervormde kerkenraad aan de gemeenteleden.

Om de onrust in de gemeente niet aan te wakkeren besloot de kerkenraad ook, aan alle gemeenteleden een vermanend schrijven te sturen, gedateerd 20 juni 1887. Daarin werd gewaarschuwd toch vooral alle ‘voors en tegens’ nauwgezet te overwegen, alvorens zich bij de Dolerenden aan te sluiten. Men moest zich vooral niet laten misleiden door te denken dat men gewoon lid bleef van de hervormde kerk als men zich bij de Doleantie zou aansluiten. Wie zich dus bij de Dolerenden aansloot zou ‘tot zijn schade ondervinden dat hij hierdoor zoowel de geestelijk als de stoffelijke voorrechten aan het lidmaatschap der Nederl. Hervormde Kerk te Zwolle verbonden, prijs geeft’. Voor diaconaal ondersteunden was dat een extra reden zich wel tweemaal te bedenken.

De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) (1887).

Ds. K. Fernhout (1858-1953) van Zwartsluis.

Geheel overeenkomstig hetgeen in januari 1887 op het eerder genoemde Gereformeerd Kerkelijk Congres was aangeraden, werd ook in Zwolle de Nederduitsche Gereformeerde Kerk geïnstitueerd. Daarover had men vooral contact gehad met ds. K. Fernhout (1858-1953) van Zwartsluis, die in zijn woonplaats in mei 1887 met de Doleantie meegegaan was. Op zijn advies werden begin juni in Zwolle ambtsdragers gekozen. Daarom werden de gemeenteleden opgeroepen aan de verkiezingen mee te doen en de vergadering te bezoeken. Veertig mensen gaven daaraan gehoor en kozen de nieuwe kerkenraad, die vervolgens gedurende twee zondagen aan de gemeente voorgesteld, en op maandag 27 juni 1887 door ds. Fernhout in het ambt bevestigd werd. Daarmee was de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) ook voor Zwolle een feit.

Als ouderling werden bevestigd de broeders Van Leusen, Bomhof, De Vries en Bremmer, terwijl als diaken bevestigd werden de broeders Tulp, Boven, Kamphuis en Duurkoop. Direct daarna werd de eerste kerkenraadsvergadering gehouden in de woning van diaken Tulp. Besloten werd te breken met de ‘synodale hiërarchie’ en ‘wederom kracht en geldigheid te verlenen aan de Dordtse Kerkorde’. Een en ander werd meegedeeld aan koning Willem III – hij was tenslotte het hoofd van de Hervormde Kerk –  aan de burgemeester van Zwolle en aan de kerkvoogdij van de Zwolse hervormde gemeente.

De vroegere hervormde Grote- of Sint Michaëlskerk te Zwolle.

Wilde men tot de Nederduitsche Gereformeerde Kerk van Zwolle toetreden, dan dienden belijdende leden en meerderjarige doopleden een uitvoerige verklaring te ondertekenen, die als volgt luidde: “De ondergeteekende, die ongeveinsdelijk bekent, dat de leer die in het Oude en Nieuwe Testament en in de Artikelen des Christelijken Geloofs begrepen is en  de volkomene leer der zaligheid is, brengt ter kentnisse van den kerkeraad, die door Gods genade de Reformatie der Nederlandse Hervormde Gemeente ter hand nam, dat hij zich in de reformatie der kerk van harte verheugt en met den kerkeraad begeert zich wederom onder het juk Christi, onzes Heeren, te begeeven; dat hij daarom niet geacht wil worden zich van de Gemeente onzes Heeren, waartoe hij behoort, af te scheiden, en mitsdien den kerkeraad verzoekt ook zijnen naam te willen opnemen in het duplicaat lidmatenboek der Nederduische Gereformeerde Kerk (thans Doleerende)”.

Wat hieruit blijkt is, dat men de Dolerende Kerk zag als de wettige voortzetting van de Nederlandse Hervormde Kerk; men wilde door ‘de reformatie der kerk ter hand te nemen’, niet de hervormde kerk verlaten, maar het synodale juk afwerpen en de Dordtse Kerkorde weer invoeren. Om dat nog eens extra duidelijk aan te geven werd ook de oude naam van ‘de kerk der hervorming in de zestiende eeuw’ gebruikt: Nederduitsche Gereformeerde Kerk. Omdat het lidmatenboek naar de mening van de Dolerenden ten onrechte nog in handen was van de ‘onwettige’ hervormde kerkenraad, werd zo lang een duplicaat-lidmatenboek aangelegd.

Dat de hervormde kerkelijke besturen het allemaal iets anders zagen, is duidelijk. Hoe dan ook, de verklaring werd na verloop van tijd door bijna 200 gezinshoofden ondertekend, zodat de Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Zwolle na geruime tijd, maar zeker niet in het begin, ongeveer duizend zielen geteld zal hebben.

De eerste predikant: ds. D.M. Boonstra (van 1887 tot 1891).

De brochure van ds. Boonstra.

De kerkenraad nam al snel na de instituering het beroepingswerk ter hand. Men kwam op een of andere manier terecht bij ds. D.M. Boonstra (1852-1920), predikant van de hervormde gemeente te Oud Alblas. De kerkenraad van Zwolle beriep hem, en hij nam het beroep aan. In een brochure legde hij aan de verbaasde hervormde gemeenteleden in Oud-Alblas uit hoe hij tot zijn stap gekomen was om de hervormde kerk te verlaten.  Op 30 oktober 1887 deed hij intrede in Schouwburg Odeon in Zwolle, waar de Dolerenden hun eerste kerkdiensten hielden.

In Schouwburg ‘Odeon’ werden de eerste Dolerende kerkdiensten gehouden.

Dat zijn predikantschap in de Dolerende Kerk van Zwolle zeer tegen het zere been was van de hervormde kerkelijke besturen, spreekt vanzelf. Hij werd er dan ook van beschuldigd dat hij zich openlijk vijandig tegenover de Nederlandse Hervormde Kerk had gesteld, waarmee hij de Kerk niet opbouwde (‘wat zijn plicht is’) maar juist afbrak. Daarom werd hij door het provinciaal kerkbestuur uit het ambt gezet en ontzet van het lidmaatschap van de hervormde kerk.

De predikant bleef overigens niet lang in Zwolle. “De zwaarmoedige ds. Boonstra kon niet aarden in de nieuwe, energieke Zwolse gemeente”. Op 27 april 1891 nam hij al afscheid van zijn gemeente en vertrok naar de Gereformeerde Kerk te Schiedam. Daar legde hij op 23 mei 1893 het ambt echter plotseling neer: “Als gewoonlijk verliet hij de vergadering van de kerkeraad en heeft sedert niets meer van zich laten horen” . Hij vroeg weer toelating als predikant in de hervormde kerk, wat werd toegestaan, en kreeg een beroep van de hervormde gemeente te Oene. Daar deed hij 10 september 1893 intrede.

De ambtelijke levensloop van ds. Boonstra, van wie geen foto bekend is.

Een eigen kerkgebouw (1888).

Hoe dan  ook, al tijdens de derde Dolerende kerkenraadsvergadering in juni 1887 (ze werden elke week gehouden) kwam de bouw van een eigen kerk ter sprake. Het vermogende gemeentelid Cnopius, die al vóór de Doleantie meeleefde en zijn buitenhuis De Berkenhof in Ittersum had opengesteld voor de voorbereidende vergaderingen, financierde voorlopig de aankoop van een stuk bouwgrond aan de Bagijnesingel.  Omdat de Nederduitsche Gereformeerde Kerken op grond van de toen geldende wettelijke regels geen rechtspersoonlijkheid konden verkrijgen, in tegenstelling tot een vereniging, had het Gereformeerd Kerkelijk Congres in 1887 de Dolerende Kerken al geadviseerd een Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ op te richten die, met een eigen bestuur, als een soort van Commissie van Beheer de financiële zaken voor de kerk verzorgde.

In oktober 1887 kreeg men contact met architect J.W. Meyer uit Amsterdam. Hem werd gevraagd een bouwplan te maken voor een nieuwe kerk, die zo goedkoop mogelijk moest zijn, want de gemeente was nog niet groot. In maart 1888 werd de aanbesteding gehouden. Het bleek dat aannemer Kamphuis de laagste inschrijver voor het karwei was: hij berekende fl. 27.511, maar dat was wèl  fl. 500 meer dan de begroting van De Kerkelijke Kas. Omdat hij de klus niet voor minder wilde doen, gaf de kerkenraad toe en kon hij aan de slag met de bouw van de kerk en de bijbehorende pastorie.

De eerste sten van de Oosterkerk (foto: Reliwiki, Jelle Visser, Dokkum).

Op 21 april 1888 legde ds. Boonstra de eerste steen. Na de toespraak van de predikant kregen de vijftig arbeiders brood en spek cadeau ‘opdat zij en hun gezin zouden weten dat de Nederduitsche Gereformeerde Gemeente een arbeider een kleine versnapering gunt’.

De bouw van de kerk verliep naar wens. Op 25 juni 1888 werd het hoogste punt bereikt en kregen de arbeiders opnieuw ‘een kleine versnapering’, nu in de vorm van brood met ham en kaas, sigaren en … bier! Bij het begin van de bouw was nadrukkelijk gezegd dat men op het werk geen geestrijk vocht tot zich mocht nemen.

De Oosterkerk (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

Op 23 september 1888 werd de Oosterkerk – zoals het gebouw later genoemd zou worden – in gebruik genomen. Ook deze plechtigheid werd geleid door ds. Boonstra, die zijn preek hield naar aanleiding van Johannes 4 de verzen 19 tot 21. In zijn preek wees hij op het geestelijk verval in de hervormde kerk, waar ‘menschelijke overlevering en menschelijk gezag’ naast en boven Gods Woord gezet werden.

Overlijdensadvertentie van ds. Boonstra (1920).

Tot slot wees hij de ook aanwezige afvaardiging van de Christelijke Gereformeerde Gemeente (onder wie ds. J. Hessels (1836-1907)) er op, dat er veel was dat hen van de Dolerende Kerk scheidde, maar hij sprak desondanks de hoop uit dat er een ‘hoogere basis van vereeniging’ gevonden mocht worden. Het duurde in Zwolle nog jaren voordat die ‘hoogere basis van vereeniging’ gevonden werd, en bovendien leidde de zoektocht naar die hoogere basis ook in Zwolle tot een nieuwe kerkscheuring…

Onderhandelingen over eenwording.

Landelijk werden al spoedig nadat de Doleantie tot stand gekomen was door de synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken  onderhandelingen aangeknoopt over eenwording. De besprekingen verliepen lang niet altijd gladjes, maar uiteindelijk kon op 17 juni 1892 in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk de landelijke eenwording  geproclameerd worden in een gezamenlijke synodevergadering. Ds. W.H. Gispen (1833-1909) van Amsterdam, vroeger predikant van Zwolle, en dr. A. Kuyper, roerganger van de Dolerenden, zaten de gezamenlijke synodevergadering voor.  Daar reikten de hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896), de enige nog levende Afgescheiden predikant van het eerste uur, en dr. A. Kuyper elkaar ter bekrachtiging van de ineensmelting de broederhand. Afgesproken werd dat de nieuwe kerknaam ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ zou zijn.

Ds. W.H. Gispen (1833-1909).

Ook hadden de synodes besloten dat in steden en dorpen waar de ineensmelting van beide kerken door onderlinge verschillen van inzicht niet direct kon plaatsvinden, beide kerken desondanks vanaf 17 juni 1892 ‘Gereformeerde Kerk’ zouden heten. Ter onderscheiding zou achter de kerknaam van de oudste van de (meestal) twee Gereformeerde Kerken een ‘A’ geplaatst worden en achter de naam van de jongste een ‘B’. De Zwolse Christelijke Gereformeerde Gemeente heette dus totdat de eenheid bereikt zou zijn ‘De Gereformeerde Kerk te Zwolle A’, en de Dolerende Kerk ‘De Gereformeerde Kerk te Zwolle B’.

De Christelijke Gereformeerde Gemeente ‘voortgezet’ (1895).

Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913).

Toen de landelijke eenwording dichterbij kwam en al bijna gesloten was, dienden twee christelijke gereformeerde predikanten, ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) uit Zetten en ds. J. Wisse Czn. (1843-1921) van Den Haag, een bezwaarschrift tegen de vereniging in. Ze waren het niet eens met de fusie en drongen er daarom ook bij hun synode op aan er niet  mee in te stemmen. Toen op 17 juni 1892 toch tot ineensmelting besloten werd, deelden ze mee niet met De Gereformeerde Kerken in Nederland mee te gaan maar ‘te blijven wat wij waren, namelijk Christelijk Gereformeerd’. Ze vonden dat er niet met de plaatselijke kerken was overlegd over de ineensmelting en, trouwens,  waarom moest de naam van Christus uit de naam van de kerk verdwijnen? Ook over enkele leerstukken was men het niet eens met de Dolerenden.

Ds. J. Wisse Czn. (1843-1921).

Net als  op veel plaatsen elders in het land  bestonden ook in de Christelijke Gereformeerde Gemeente (Kerk A) van Zwolle nog al wat bezwaren tegen de eenwording. Daarom was de kerkenraad van Kerk A ook erg voorzichtig om al te snel met de kerkenfusie mee te gaan. Toen de gemeenteleden in november 1893 en maart 1894 tijdens gemeentevergaderingen over de vorderingen zouden worden ingelicht kwamen slechts weinigen opdagen, maar wel ontving de kerkenraad op 15 oktober 1894 een schrijven van een aantal bezwaarden waarin ze de kerkenraad opriepen een punt te zetten achter de onderhandelingen met de Dolerenden.

De kerkenraad besloot echter door te gaan, zodat de bezwaarden op 24 mei 1895 in Zwolle de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente institueerden. Die gemeente was aanvankelijk overigens slechts gering in aantal, zodat zelfs geen volledige kerkenraad gekozen kon worden.

Het interieur van de Oosterkerk, gefotografeerd in 2002 (Foto: Reliwiki, Job van Nes).

De Gereformeerde Kerk te Zwolle (1897).

Een  jaar later, in mei 1896, werd in de gemeente van Kerk A opnieuw een ledenraadpleging gehouden. Daar werd afgesproken om begin juni een anonieme schriftelijke stemming over de eenwording te houden. De uitslag was niet om over te juichen: 117 tegen, 241 voor. Bovendien had slechts 40% van de gemeenteleden aan de stemming meegedaan. De kerkenraad besloot opnieuw een gemeentelijke bijeenkomst te houden om nogmaals uit te leggen waarom de kerkenraad besloten had tot eenwording. Op die bijeenkomst waren vijftig aanwezigen, onder wie weliswaar dertig tegenstanders, maar de sfeer was goed en uiteindelijk bleek een aantal van de tegenstanders bijgedraaid te zijn.

Zicht op de Oosterkerk.

Ook in Kerk B bestonden wel  bezwaren tegen de kerkenfusie. Daar waren velen namelijk voorstander van de zgn. vroegdoop, namelijk ‘zo haast men dezelve hebben kan’, al kon de moeder er niet bij zijn. Kerk A vond dat men gerust met de doop kon wachten tot de moeder er ook bij kon zijn. Verder waren de Dolerenden van mening dat zij officieel nog steeds lid waren van de hervormde kerk: ze beschouwden zich immers als de wettige voortzetting daarvan? Uiteindelijk had men wel door dat dit standpunt niet vol te houden was; ‘de vereniging met de Christelijke Gereformeerde Gemeente bood de gelegenheid om dit zonder gezichtsverlies te kunnen doen’.

De preekstoel van de Oosterkerk, gefotografeerd  in 2002  (foto: Reliwiki, Job van Nes).

Op 29 oktober 1896 werd het eindverslag van de Commissie van de Samensmelting besproken. Daarin werd geadviseerd dat de wederzijdse rechten en plichten door beide kerken zouden worden overgenomen. De salarissen van de twee predikanten werden gelijkgetrokken (dat waren ds. J. Hessels van Kerk A en ds. C.W.E. Ploos van Amstel (1864-1938) uit Gerkesklooster van Kerk B.

Ds. C.W.E. Ploos van Amstel (1864-1938), opvolger van ds. Boonstra.

Deze had op 24 juli 1892 in Zwolle intrede gedaan en had de onderhandelingen over de ineensmelting dus vanaf het begin meegemaakt. Beide kerken, de Plantagekerk en de Oosterkerk, zouden voor de kerkdiensten in gebruik blijven.

Het interieur van de Oosterkerk, gefotografeerd  in 2002 (foto: Reliwiki, Job van Nes).

Zo kon de op 10 april 1897 opgestelde verklaring worden aangenomen, waarmee De Gereformeerde Kerk te Zwolle officieel tot stand kwam:

“De kerkeraad der Gereformeerde Kerk (A en B) met dank aan den Heere zich verblijdende over de vereeniging der Gereformeerde Kerken in Nederland, die den 17e juni 1892 in de Generale Synode der Kerken te Amsterdam is tot stand gekomen; overtuigd, dat het naar den eisch van Gods Woord is, om ook plaatselijk de eenheid der

Het kerkzegel van de Gereformeerde Kerk te Zwolle met als randtekst: ‘Als een lelie onder de doornen’.

geloovigen zooveel mogelijk tot openbaring te brengen; overwegende, dat hier ter plaatse geene dringende reden is om de ineensmelting uit te stellen, maar integendeel veel, dat moet dringen om plaatselijke verdeeldheid te doen ophouden; en constateerende, dat hiermede niet bedoeld wordt een nieuw instituut te stichten, en dat dit hierdoor ook niet ontstaat, maar dat de twee thans hier bestaande Gereformeerde Kerken juist door hare vereeniging nog te meer openbaarden als de voortzetting van de reeds in vroeger eeuwen  hier gevestigde Gereformeerde Kerk; besluit tot de algemeene vereeniging en ineensmelting van de aan zijn zorgen toevertrouwde Kerk met de andere tot hetzelfde kerkverband behorende Gereformeerde Kerk te dezer plaatse. 10 april 1897”.

Ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Zwolle.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Zwolle tussen 1896 (dat jaar is een schatting) en 2006. De daling rond 1946  werd veroorzaakt door de Vrijmaking, die in Zwolle op 22 mei 1945 plaatsvond (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen onder meer:

J.L. Admiraal en G.P. Nijkamp, Inventaris van de archieven der Gereformeerde Kerken en verenigingen te Zwolle. 1835-1961. Zwolle, 1977

R.H. Bremmer, De Plantagekerk van Zwolle als symbool van hereniging van Zwolse Gereformeerden, in: P. Plaatsman e.a., Laat de stenen spreken! G.p., 1985

J. Erdtsieck (en W. Faber), Kleine Luiden worden groot. Een schets van het ontstaan en de ontwikkeling van de Gereformeerde Kerk van Zwolle. Zwolle, 1987

— ,  Als een lelie onder de doornen. De Gereformeerde Kerk in Zwolle van 1835-1983. Zwolle, 1997

J. Meijering en Ph. Veldhuizen, De Plantagekerk, 1874-1994. Zwolle, 1994

H. Moerman, De Oosterkerk 125 jaar van scheiden naar helen en verder… Zwolle, 2013

N.N., Notulen van de Algemene Kerkelijke Vergaderingen van de Gereformeerde Kerk onder het Kruis (1844-1869). Utrecht, 1982

N.N., Handelingen en Verslagen van de Algemene Synoden van de Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Kerk (1836-1869). Houten/Utrecht, 1984

J. Odding en H.W. Rodink, Rondom Afscheiding en Vrijmaking in Zwolle. Zwolle, 1985

J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Overijssel. Deel 1, De Classis Zwolle. Groningen, 1984

A.W. van Wijk en W.L. Welter, Aan de leden der Nederduitsche Hervormde Gemeente te Zwolle. Zwolle 1887

© 2020. GereformeerdeKerken.info