2. De Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis te Zwolle/Zalk (1841).
( < Naar deel 1 ) – Zoals opgemerkt waren in de Christelijke Afgescheidene Kerk al snel na de Afscheiding in 1834 problemen ontstaan over het vragen van overheidserkenning en over de herziening van de Dordtse Kerkorde of zelfs vervanging daarvan, zoals bijvoorbeeld door de kerkorde die was opgesteld door ds. H.P. Scholte (1805-1868) van Utrecht, een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land.
De problemen leidden in 1838 tot een landelijke kerkscheuring, waarbij tegenstanders van de vrijheidsaanvraag en van de herziening van de kerkorde, zich afscheidden van de Christelijke Afgescheidene Kerk en zich verenigden in een zich langzamerhand organiserend nieuw kerkgenootschap, de Gereformeerde Kerk (onder ’t Kruis).
Van Afgescheiden- naar Kruisgemeente in Zalk (1838).
Ook in het bij Zwolle gelegen dorp Zalk besloot de Afgescheiden kerkenraad zich in 1838 te voegen bij de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Maar ook in Zwolle was een klein aantal gemeenteleden tegen het vragen van overheidserkenning en ‘vrijheid van godsdienstoefening’ (waardoor men op last van de overheid de naam ‘gereformeerd’ niet mocht voeren), die bovendien wilden vasthouden aan de Dordtse Kerkorde. Eén van hen was ouderling / oefenaar Wolter Wagter Smitt (1804-1846). In 1841 werd hij door de Kruisgezinde gemeente van Zalk beroepen als predikant, waar hij op 21 augustus dat jaar intrede deed. Acht gemeenteleden uit Zwolle gingen met hem mee. Ds. Smitt bleef echter in Zwolle wonen, waarschijnlijk omdat in Zalk geen pastorie voor hem beschikbaar was, of omdat de kleine gemeente hem financieel niet kon onderhouden. Bovendien schijnt zijn vrouw in die tijd in Zwolle de winkel te hebben aangehouden.
Hoe dan ook, ds. Smitt nam in de landelijke Kruisgemeenten een belangrijke plaats in. Hij beperkte zijn arbeidsterrein niet tot Zwolle/Zalk, maar institueerde op 15 januari 1844 zelfs in Rotterdam een Kruisgemeente, waar de bekende ds. C. van den Oever (1802-1877) predikant werd (deze werd door zijn dictatoriale en driftige optreden al gauw ‘Paus van Rotterdam’ genoemd). In datzelfde jaar was ds. Smitt voorzitter van de Algemene Vergadering van de Kruisgezinde gemeenten, die in Linschoten gehouden werd. Daar werden de Kruisgemeenten officieel samengevoegd tot één kerkverband, de Gereformeerde Kerk in Nederland, soms gevolgd door de aanduiding ‘onder ’t Kruis’.
Ds. Smitt versus Ds. De Vos.
Omdat vanuit de Christelijke Afgescheidene Kerk geregeld aanvallen gedaan werden op het bestaansrecht van de Kruisgemeenten gaf de Algemene Vergadering van 1845 aan ds. Smitt de opdracht een apologie, een verdediging, te schrijven, die in 1845 van de pers rolde.
De brochure heette ‘Waar openbaart zich de Gereformeerde Kerk in Nederland?’ Het antwoord was duidelijk: in de ‘Kruisgemeenten’ en niet in de Christelijke Afgescheidene Kerk, en zeker niet in de Hervormde Kerk.
Ds. Smitt raakte ook gebrouilleerd met zijn stadgenoot, ds. H.A. de Vos (1816-1868) van de Zwolse Christelijke Afgescheidene Gemeente. Over en weer werd gecorrespondeerd, waarbij het vooral ging over de ‘bevindelijke’ prediking. Juist in die tijd lag ds. De Vos – zoals we al zagen – in zijn eigen gemeente onder vuur vanwege de benoeming van ds. B. Fijnebuik (1800-1881), die om zijn ‘bevindelijke prediking’ door de Zwolse Afgescheiden kerkenraad naast ds. De Vos was aangesteld als predikant. Ds. Smitt maakte de schriftelijke strijd wat al te persoonlijk toen hij in een van zijn geschriften gewag maakte van “de vossen die onder ‘t gedierte beroemd zijn door hun zeer schrandere boosheid. Ketters en beroerders der kerk insgelijks. Vossen zijn bedrieglijk. Ketters ook (…)”.
Ds. D. Klinkert (van 1846 tot 1864).
Vlak voor zijn overlijden op 8 september 1846 had ds. Smitt zijn zwager, de leerlooier Derk Klinkert (1818-1898), gevraagd hem als oefenaar op te volgen. Deze zegde dat toe en zo werd hij de leider van de Kruisgemeente van Zalk. In september 1846 werd hij er oefenaar en op 23 november 1850 werd hij in combinatie met Zwolle als predikant van de Zwolse Kruisgemeente in het ambt bevestigd.
Gemeentelijk zwaartepunt van Zalk naar Zwolle.
Want vanaf 1850 kwam het zwaartepunt van de Kruisgemeente van Zalk namelijk in Zwolle te liggen. De Kruisgezinden namen – toen de woning/winkel van weduwe Smitt in Zwolle (want daar had ds. Smitt altijd gewoond) voor het houden van kerkdiensten te klein werd – in 1852 in de Goudsteeg een eigen kerk in gebruik, niet ver van de christelijke school vandaan. De Kruisgezinden waren streng voor zichzelf: ze weigerden gasverlichting in hun kerk aan te leggen, omdat dit naar hun stellige overtuiging strijdig was met het vierde gebod (die lampen moesten immers ’s zondags ontstoken worden, en dat was – hoe je het ook wendde of keerde – zondagsarbeid.
De Kruisgemeenten in zwaar weer.
Ds. Van den Oever van Rotterdam had zich intussen in de nesten gewerkt door zich op twijfelachtige wijze te bemoeien met de aanstelling van een predikant in Den Haag, waar hij zijn zoon (ds. A. van den Oever (1828-1906)) wilde parachuteren. Dat leverde uiteraard problemen op, waarmee de synode zich in 1858 moest bemoeien. Daar was ook ds. Klinkert van Zwolle aanwezig; hij en zijn kerkenraad stonden tegenover ds. Van den Oever. Dat werd op de synode natuurlijk duidelijk, waarop ds. Van den Oever aan ‘Klinkert Gods oordeel aankondigde’.
Ook de verdere gang van zaken op de rumoerige Algemene Vergadering en wat daarna gebeurde leverde de Kruisgemeenten weinig goodwill op, ook bij sommige van de eigen predikanten, die het beter vonden dat de twee Afgescheiden kerkengroepen de weg naar hereniging zouden inslaan.
Een van hen was ds. W.H. Gispen (1833-1909) van Vlissingen, die in 1860 daadwerkelijk overging naar het kerkverband van de Christelijke Afgescheidene Kerk en later, in 1873, predikant in Zwolle zou worden. Voor ds. Klinkert was het echter vooralsnog niet mogelijk zich op de weg naar hereniging te begeven. Hij had nog steeds bezwaren tegen de Christelijke Afgescheidene Kerk.
Hoe dan ook, de Rotterdamse Kruisgemeente beriep ds. Klinkert van Zwolle en deze nam het beroep aan. Hij nam op 23 juni 1864 afscheid van zijn gemeente, die hij ongeveer achttien jaar gediend had. Maar Zwolle wilde hem eigenlijk niet kwijt en bracht een beroep op hem uit, maar dat nam hij uiteraard niet aan, omdat hij al hoog en droog in Rotterdam zat.
Ds. R. Veldman (van 1864 tot 1869).
Wel bevestigde hij in Zwolle ‘met een blij gemoed’ nog hoogst persoonlijk zijn opvolger, ds. R. Veldman (1830-1869) uit ’s-Gravenhage. Het werden daarna zware jaren voor de gemeente van Zwolle…
Grote problemen rond ds. Veldman.
Reinder Veldman had in Kampen gestudeerd, maar was in 1860 voor zijn examen gezakt. Een jaar later wilde hij opnieuw examen doen zonder nog colleges gevolgd te hebben, reden waarom hij niet tot het examen toegelaten werd. Hij keerde de Christelijke Afgescheidene Kerk toen de rug toe en sloot zich aan bij de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis, waar hij meteen als predikant van Den Haag bevestigd werd.
Daar bouwden de Kruisgezinden in de Wagenstraat een kerkje op kosten van ds. Veldman, want de kerk had geen rechtspersoonlijkheid en kon daarom geen goederen op eigen naam bezitten. Financiële problemen in verband met dat kerkgebouw waren er de oorzaak van dat ds. Veldman Den Haag moest verlaten. En om hem kwijt te raken gaf de kerkenraad hem een goed attest mee voor de kerkenraad in Zwolle, want deze had hem beroepen. Zo deed hij op 11 december 1864 intrede in de Kruisgemeente in de Goudsteeg te Zwolle, waar hij in het ambt bevestigd werd door zijn voorganger ds. Klinkert.
“Algemeen was men verblijd dat een man met zooveel gaven en, naar men dacht, grooter geleerdheid dan eenig ander der leeraren onzer Kerk, de plaats zoude innemen van den predikant die 18 jaren de gemeente had gediend”.
Problemen ontstonden toen gemeenteleden klachten tegen zijn preken indienden. Ook de kerkenraadsleden B.C.P. Jansen en D. Hiemink ontdekten ongereformeerde leringen bij hun predikant. Zij “hadden allang gemerkt dat de dominee niet gezind is het woord der Waarheid recht te snijden”. Ds. Veldman eiste dat óf dat tweetal – om hun eigen ongereformeerde ideeën – óf hijzelf geschorst zou worden. De zaak kwam op de classis, die er geen kant mee uit kon; Veldman verklaarde tenslotte ‘over de zaak niet meer te willen spreken’. De beide ouderlingen werden voor de zekerheid maar geschorst.
Die berustten daarin natuurlijk niet en zo kwam de hele zaak terecht op de Algemene Vergadering van de Kruisgezinden die van 27 tot 30 juni 1865 in Rotterdam gehouden werd. Deze ‘werkte zich door de rijsterbrij van beschuldigingen heen’. Het jaar daarop, 1866, behandelde de Algemene Vergadering (die toen in Zwolle gehouden werd, in de kerk aan de Goudsteeg) de financiële problemen die tijdens zijn predikantschap in Den Haag gerezen waren. Daarover werd hij vooral aangeklaagd door een voormalig Haags gemeentelid, J. Schippers, die inmiddels al enige tijd in Zwolle woonachtig was. Schippers beschuldigde ds. Veldman inzake de Haagse gebouwenkwestie van ‘bedriegerij, listigheid, valsch zweeren, trotschheid, luiheid, achterklap, onstichtelijk prediken, en het royeeren van leden’. Voorwaar, een hele rij eigenschappen die men liever niet in één keer achter elkaar over zichzelf hoort afroepen.
3. De Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis – groep Veldman (29 juni 1866).
Weliswaar werden enkele van de beschuldigingen ongegrond of onbewezen geacht, maar dat verhinderde niet dat de Algemene Vergadering hem tijdens de bijeenkomst van 29 juni 1866 provisioneel (voorlopig) schorste. De kerkenraad van Zwolle stelde zich echter achter zijn predikant, evenals het merendeel van de gemeente, en men deelde de Algemene Vergadering mee dat de Gemeente van Zwolle niet meer behoorde tot de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis en verbood haar verder in het kerkgebouw in de Goudsteeg te vergaderen.
Nadat het gedrukte verslag van de Algemene Vergadering publiek was geworden publiceerde ds. Veldman in 1866 een verdediging onder de titel ‘Repliek op de Notulen van de Algemeene Vergadering’, waarin hij zich verdedigde en zijn visie op de zaak gaf. Meteen schreven ds. D. Klinkert van Rotterdam – die hem in Zwolle destijds zo vreugdevol in het ambt bevestigd had – en ds. W.G. Smitt (1842-1912) van Den Haag een brochure onder de titel ‘Dupliek op R. Veldman’s Repliek op de Notulen (…)’ waarin over de handelingen van ‘de heer Veldman’ in Den Haag weinig goeds verteld werd. Beide brochures lezen als een roman.
Dit alles leidde er dus toe dat – vanaf de datum dat Veldman voorlopig geschorst werd, 29 juni 1866 – hij zich met het grootste deel van zijn gemeente niet meer rekende tot het kerkverband van de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis en als zelfstandige Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis (groep Veldman) in Zwolle zijn weg vervolgde, in de kerk aan de Goudsteeg. De groep Veldman probeerde nog wel vriendschapsbetrekkingen aan te gaan met andere, om een of andere reden verontwaardigde Kruisgemeenten – Heerde, Kampen, Mastenbroek en Hasselt – maar een kerkverband werd het niet.
Drie gemeenten uit de Afscheiding in Zwolle (1866).
Zo bestonden er dus sindsdien in Zwolle drie gemeenten die hun oorsprong hadden in de Afscheiding van 1834: de Christelijke Afgescheidene Gemeente met haar kerkgebouw in de Nieuwstraat; die van de Kruisgezinden met de kerk in de Goudsteeg, die zich schaarde achter ds. Veldman en zich losgemaakt had uit het kerkverband; en de Kruisgezinden die in dat kerkverband bleven; zíj kwamen in het vervolg bijeen op ‘de Wal’ in Zwolle, en werden daarom „Wal”-denzen genoemd werden.
De ‘Waldenzen’ in de Walstraat waren van hun kerkgebouw in de Goudsteeg en van hun predikant beroofd; de Kruisgezinden in de Goudsteeg hadden ds. Veldman als hun predikant, en de al eerder genoemde ds. H. Vissink (1834-1913) was in deze tijd predikant van de Christelijke Afgescheidene Gemeente in de Nieuwstraat.
4. Christelijke Gereformeerde Gemeente (5 augustus 1869).
Ds. Veldman was sinds begin 1868 vaak ziek. Maar intussen waren landelijk al besprekingen op gang gekomen tussen de synodes van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Half juni 1869 besloten beide synoden tot vereniging (slechts enkele Kruisgemeenten deden niet mee). Als naam voor het verenigde kerkgenootschap werd ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ aangenomen.
Ook in Zwolle zagen de drie Afgescheiden Gemeenten in – ja, ook die van ds. Veldman – dat vereniging tot één Zwolse gemeente de beste weg was. Op 23 juni 1869 – ongeveer een week na de landelijke ineensmelting – kwam de kerkenraad van de ‘groep Veldman’ op diens ziekenkamer, weldra sterfkamer, bijeen “en besloot daar, met hartelijke instemming van de zieke, dat men vereniging met de Christelijke Afgescheidenen op de Bijbelse gronden waarop die met anderen tot stand is gekomen, ook voor zich wenselijk en plichtmatig acht”. Wel erkende de Kruisgezinde kerkenraad van de Goudsteeg later dat men destijds de verkeerde weg bewandeld had door ds. Veldman ondanks zijn provisionele schorsing, toch te laten preken en als predikant te erkennen. Ds. Veldman overleed op 9 augustus 1869 en heeft deze erkenning nooit meegekregen omdat die veertien dagen later werd uitgesproken.
Ds. N.H. Dosker (van 1869 tot 1873).
Al drie maanden na het afscheid van ds. Vissink (dat was op 4 april 1869, vlak voor de kerkvereniging dus) trad de volgende predikant aan. Het was ds. N.H. Dosker (1820-1887) van Harlingen die op 18 juli 1869 intrede deed. Men hield vooralsnog twee kerkgebouwen in gebruik: die in de Nieuwstraat en het kerkje in de Goudsteeg. Over het kerkje aan ‘de Wal’ is verder niets bekend; dat werd kennelijk gesloten.
De drie gemeenten waren dan officieel wel verenigd, maar daarmee waren de problemen nog niet de wereld uit. Omdat geen van de drie kerkenraden wilde aftreden bestond de Christelijke Gereformeerde kerkenraad vanaf de ineensmelting tot aan de eerstvolgende ambtsdragersverkiezingen uit vierentwintig man, waar de verschillende standpunten van de drie vroegere gemeenten duidelijk waarneembaar waren. “Deze zorgen en moeiten in het kerkelijk leven pakten de predikant zo aan dat hij in 1870 een ernstige zenuwziekte kreeg, waarvan hij door een verblijf [in het kuuroord] te Laag-Soeren echter geheel herstelde”.
De christelijke school.
Ondertussen had de kerkenraad ook aandacht voor de Christelijke School. Deze werd in 1871 verplaatst naar het vroegere kerkgebouw in de Goudsteeg. Het kerkje werd verbouwd en vergroot en voor het onderwijs geschikt gemaakt. Daar had de bloeiende christelijke school meer ruimte. Tot hoofd der school werd, als opvolger van H. Weenink, de heer D. Wijnbeek (1842-1932) benoemd, die daar van 1866 tot 1908 aan het roer stond. ‘Onder zijn leiding werden vele verbeteringen in het onderwijs doorgevoerd’.
Ds. W.H. Gispen sr. (van 1873 tot 1881).
In 1873 besloot ds. Dosker te emigreren naar de Verenigde Staten, waar hij predikant werd bij de Reformed Church in America in Grand Rapids (Michigan), na op 13 april dat jaar afscheid genomen te hebben van zijn Zwolse gemeente, die inmiddels in rustiger vaarwater verkeerde. De kerkenraad ging dus op zoek naar een nieuwe predikant, die men vond in de persoon van ds. W.H. Gispen sr. (1833-1909) uit Kampen, dezelfde die als ‘Kruispredikant’ te Vlissingen – zoals we al opmerkten – na de affaire met ds. C. van den Oever (de paus van Rotterdam) steeds meer overtuigd raakte van de noodzaak van hereniging van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis en in 1860 daadwerkelijk naar het kerkverband van de Christelijke Afgescheidene Kerk was overgegaan. Op 11 mei 1873 deed hij intrede in de kerk in Zwolle.
Een nieuwe kerk aan het Ter Pelkwijkpark (1875).
Omdat de kerk aan de Nieuwstraat voor de groeiende gemeente te klein dreigde te worden, vroeg de kerkenraad zich af of de kerk misschien vergroot kon worden. Al op 27 september 1869 werd daarover uitvoerig gesproken. Aanvankelijk gingen de gedachten weliswaar inderdaad in die richting, maar men oordeelde na verloop van tijd toch dat de bouw van een nieuwe kerk meer voor de hand lag. Vooral toen de Goudsteegkerk in 1871 verlaten was, werd de noodzaak alleen maar groter en daarom werd in mei 1873 uiteindelijk een bouwcommissie benoemd. Dat was tijdens de eerste vergadering waar de nieuwe predikant, ds. W.H. Gispen bij aanwezig was.
De burgerlijke gemeente gaf toestemming om ten bedrage van fl. 5.350 voor kerkbouw een bouwterrein aan het Ter Pelkwijkpark te kopen. De kerkenraad kreeg toen een overweldigende respons van de gemeenteleden op zijn verzoek om in de buidel te tasten. Zes dagen later was aan giften al fl. 5.700 binnengekomen, was bovendien voor fl. 6.100 aan renteloze aandelen en voor fl. 17.000 aan rentegevende aandelen geplaatst, in totaal ongeveer fl. 28.000. Bovendien kwam korte tijd later ook nog een lening van fl. 20.000 binnen, tegen 4½ % rente, toegezegd door de weduwe van J. van Assen.
Zo kon de aanbesteding op 24 april 1874 gehouden worden. Architect J.W. Bosboom maakte het ontwerp, en hoofdaannemer G. Schutte zou de bouw van de kerk verzorgen. Als meester-metselaar werd W. Klinkert benoemd en de bouw zou inclusief het werk van de onderaannemers fl. 40.400 gaan kosten (uiteindelijk bedroegen de bouwkosten ruim fl. 54.000, terwijl voor het ‘ameublement’ fl. 59.500 neergeteld moest worden). De eerste steen werd gelegd op 2 juli 1874, waarvan ‘proces-verbaal’ werd opgemaakt.
Besloten werd dat het orgel in de Nieuwstraatkerk vooralsnog dienst zou doen in de nieuwe kerk (die sinds 1892 ‘Plantagekerk’ genoemd zou worden). Ook werden vierentwintig banken uit de Goudsteegkerk in het nieuwe bedehuis geplaatst, terwijl voor fl. 500 een nieuwe preekstoel werd aangeschaft. Bovendien werden driehonderdtwintig ‘doelmatige stoelen’ gekocht. De verkoop van de kerk aan de Nieuwstraat bracht fl. 3.900 op.
Van oud naar nieuw.
Op zondag 18 juli 1875 werd de laatste dienst gehouden in de Nieuwstraatkerk, waarin ds. Gispen voorging met een preek naar aanleiding van Genesis 12 vers 1: ‘Abraham ging uit, niet wetende waar hij komen zou’. ’s Avonds ging de preek over Prediker 12 vers 13: ‘Van alles wat gehoord is, is het einde van de zaak: vreest God en houdt Zijn geboden, want dat betaamt alle mensen’.
De week daarop, zondag 25 juli, werd de mooie nieuwe kerk aan het Ter Pelkwijkpark ‘ingewijd’. Ds. Gispen ging ook in die eerste dienst voor en preekte naar aanleiding van Genesis 4 vers 26b: ‘In die dagen begon men de Naam des Heeren aan te roepen’. “De kerk was eivol. Alles is in de beste orde afgelopen”, zo meldden de notulen tevreden.
Ds. J. Hessels (van 1881 tot 1907).
Ds. Gispen nam op 7 augustus 1881 afscheid van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Zwolle, wegens vertrek naar de kerk van Amsterdam. Hij werd al snel opgevolgd door ds. J. Hessels (1836-1907) uit het Groningse Bedum, die vier maanden later, op 27 november 1881, in Zwolle in het ambt bevestigd werd en intrede deed. Over hem later meer, want ook in Zwolle was in de plaatselijke hervormde gemeente onrust ontstaan, die van veel betekenis zou worden voor de plaatselijke gereformeerden. Daarover moeten we nu eerst berichten.
© 2020. GereformeerdeKerken.info