Een eeuw Gereformeerde Kerk te Krommenie (1)

De Gereformeerde Kerk in het Noord-Hollandse Krommenie werd op 2 mei 1909 geïnstitueerd vanuit de Gereformeerde Kerk te Wormerveer. De vaak genoemde institueringsdatum van 14 april is officieel niet juist.

Kaart: Google.

Afgescheidenen in Krommenie.

‘Tweemaal per zondag naar de hervormde kerk in Krommenie’ was voor de rechtzinnigen in het dorp een must. De kerk zat ’s zondags dan ook vol. Soms moesten de kinderen bij hun moeder op de stoof zitten om anderen een plaats te geven. Maar langzamerhand verwaterde het hervormde kerkelijk leven in het dorp met als gevolg dat vanaf 1845 geen middagdiensten meer gehouden werden. Ook in Krommenie was de vrijzinnigheid op de preekstoel heer en meester geworden.  Ds. M.J. Schröder was dat jaar op de preekstoel gekomen, als opvolger van ds. P.A. van der Laan.

Aryan de Jong, Jacob Leguyt en enkele andere vrienden verbaasden zich in die tijd over de uitleg die de predikant aan bijbelteksten gaf, en over het uit de Schriftlezing weglaten van hem minder welgevallige bijbelgedeelten. De broeders zochten de oorzaak bij de kerkenraad die meende dat de tijden veranderden en dat de strenge orthodoxe leer niet meer was vol te houden. Ds. Schröder ging op bevel van de kerkenraad daarin mee; hoe zou je je als dominee durven verzetten tegen ‘de burgemeester, de notaris en de heeren fabrikanten’? Niemand kon zich daarbij op de belijdenisgeschriften beroepen, want dat was bij voorbaat kansloos. De vrijzinnigheid was allang bezig aan haar opmars en er werd nauwelijks of niets tegen gedaan, zo beseften de vrienden.

De hervormde kerk aan de Krommeniedijk.

In de wijde omgeving was slechts op één plaats andere geestelijke spijs te krijgen: in een boerenwoning in Zaandam kwamen namelijk orthodoxe hervormden bijeen, die op zondag een orthodoxe predikant of andere spreker (zoals oefenaar H. Wagenvoort) beluisterden. De beslissing was gauw gemaakt: in het vervolg wendden verscheidene gezinnen de steven definitief naar Zaandam, ondanks spot en hoon van buurtgenoten. De kerkenraad nam zijn maatregelen: nadat Aryan de Jong overleden was moest zijn vrouw de diaconiewoning verlaten. Ze verhuisde naar een stulp achter de smederij bij het gemeentehuis, die  slechts één kamer bevatte, maar wel van behoorlijke afmetingen.

Bijeenkomsten in Krommenie.

De wekelijkse gang naar Zaandam viel de meesten zwaar. Konden de bijeenkomsten misschien ook in Krommenie gehouden worden? Oefenaar Wagenvoort gaf te kennen dat hij door de week best naar Krommenie wilde komen om daar een stichtelijk woord te spreken. De weduwe De Jong bood daarvoor haar ruime kamer aan. Deze werd op de bewuste dag in orde gemaakt en oefenaar Wagenvoort had er een groot en aandachtig gehoor. Hij kreeg fl. 6 per keer, destijds het weekloon van een arbeider. De woning had echter ook nadelen: de vloer bleek niet sterk genoeg om de vele mensen te dragen en op een avond zakte een bank in de diepte. De schade werd de volgende dag hersteld.

Niet iedereen in Krommenie was blij met de weekdiensten van de ‘fijnen’. Zo vond men eens een gedicht op de deur geplakt, waarin de vergaderde dorstigen naar het Woord vergeleken werden met ongedierte. Maar de weekdiensten gingen gewoon door en Wagenvoort bleef geregeld optreden. Toch kreeg men genoeg van hem. Hij bemoeide zich teveel met de houding van de mensen die hem beluisterden en dat wekte irritaties op, wat weduwe De Jong op het laatst te erg werden. Men verbood Wagenvoort nog verder te komen. Het was toen inmiddels 1863 geworden.

Ds. J. Plug (1824-1869) van Amsterdam.

De vrienden zochten contact met de Afgescheiden predikanten ds. J. Plug (1824-1869) uit Amsterdam en ds. H. Eichhorn (1828-1872) uit Haarlem. Afgesproken werd dat zij elk om de veertien dagen naar Krommenie zouden komen om er te preken. Ook met hen werd een vergoeding van fl. 6 per keer afgesproken. De voortgaande diensten wekten de boosheid van enkele ‘liberale’ hervormde zakenlieden, die samen met een paar kerkenraadsleden overeenkwamen de weduwe De Jong het brood uit de mond te stoten: het werk dat ze voor zes plaatselijke fabrikanten verrichtte, spinnen en weven, werd haar afgenomen. Maar omdat ze om haar producten verlegen zaten draaiden ze die beslissing kort daarop weer terug. Daarmee kon het voorgaan van ds. Plug en ds. Eichhorn gewoon doorgaan.

Ds. H.  Eichhorn (1828-1872) van Haarlem.

Naar Wormerveer.

Door persoonlijke omstandigheden was de woning van de weduwe De Jong echter na verloop van tijd niet meer beschikbaar en bovendien stierven ds. Plug en ds. Eichhorn respectievelijk in 1869 en 1872. Wel las de zoon van de weduwe in zijn eigen woning op zondag nog een preek, en ook werden er door de weinige aanwezigen psalmen gezongen, maar een voorganger kwam er niet meer.

Ds. Lucas Lindeboom (1845-1933) stond van 1873 tot 1882 in Zaandam, tot hij docent aan de Theologische School te Kampen werd.

Ds. L. Lindeboom (1845-1933), die van 1873 tot zijn emeritaat in 1883 Christelijke Gereformeerd predikant te Zaandam  was, zette zich in voor de instituering van gemeenten in de Zaanstreek. Zo werd door hem op 7 april 1876 in Wormerveer een Christelijke Gereformeerde Gemeente geïnstitueerd en ook werd er in het jaar daarop een kerk gebouwd aan de Krommeniedijk. Sindsdien konden de weinige gereformeerden in Krommenie daar hun dorst naar het Woord lessen, waar achtereenvolgens tussen 1877 en 1884 de predikanten ds. A. van der Zanden (1852-1918) en ds. M. Brouwer (1828-1904) op de preekstoel stonden.

De gereformeerde kerk aan het Krommeniepad  te Wormerveer (1877), moederkerk van de gereformeerden te Krommenie (rechts de christelijke school van Wormerveer).

Een eigen lokaal in Krommenie (1907)!

Vanuit de gemeente te Wormerveer werd in 1881, tijdens het predikantschap van ds. Brouwer, in Krommenie een zondagsschool gesticht aan het Weiver, die later overgeplaatst werd naar een woning aan de Heiligeweg 70. Daar werden in de wintermaanden evangelisatiebijeenkomsten gehouden waarbij meestal ruim dertig tot veertig luisteraars aanwezig waren.

De Heiligeweg te Krommenie lang geleden.

Maar de aantallen groeiden zozeer dat de ruimte te krap werd. Daarom werd in 1894 een timmerschuur gehuurd, ook aan de Heiligeweg, waar de inmiddels ongeveer honderd dorstigen naar het Woord een plaats konden vinden. De kerkenraad van Wormerveer betaalde de huur, de karige inrichting werd door de Krommenieërs zelf betaald.

Maar ook het nieuwe onderkomen werd te klein! De kerkenraad van Wormerveer gaf daarom toestemming om aan de Prins Hendrikstraat in Krommenie een stukje grond te kopen om daar een lokaal te bouwen voor de zondagsschool en de andere evangelisatiesamenkomsten.

Ds. J.H. Jonker en zijn gezin (foto: ‘100 jaar Gereformeerde Kerk Nunspeet’).

De eerste steen werd op 26 november 1906 gelegd door ds. J.H. Jonker (1873-1970) van Wormerveer.

Ds. Jonker legde de eerste steen (foto: met dank aan Wim Adrea).

In 1907 kon het gebouwtje, voorzien van geveltorentjes, in gebruik genomen worden. Ondertussen gingen de Krommenieërs voor de officiële kerkdiensten echter nog steeds naar de kerk in Wormerveer. Het aantal kerkgangers dat richting Wormerveer ging, groeide echter zienderogen, zodat men zich in Krommenie ging afvragen of het ook tijd werd in het eigen dorp diensten te houden en een zelfstandige Gereformeerde Kerk te institueren.

De instituering van de kerk te Krommenie (1909).

Het kerkje aan de Prins Hendrikstraat (foto: Reliwiki).

Aanvankelijk voelde de kerkenraad van Wormerveer er niets voor: dat zou immers een vermindering van collecte- en ‘contributie’-inkomsten opleveren. Toch bleef men in Krommenie die weg bewandelen.

Men begon met het schrijven van een brief aan de Wormerveerse kerkenraad met het verzoek in Krommenie tweemaal per zondag een dienst te mogen houden. De ondertekenaars van het schrijven waren A. de Jong, P. de Jong, Jb. Leguyt, G.J. Minnesma en Jb. ten Wolde. De kerkenraad gaf geen gehoor aan het verzoek, met als gevolg dat de briefschrijvers meteen maar even een stapje verder gingen: ze verzochten in Krommenie een zelfstandige Gereformeerde Kerk te stichten. Ook daarop ging de kerkenraad niet in. De gereformeerden van Krommenie – voor één gat niet te vangen –  richtten zich toen tot de classis. Deze vond het verzoek van de Krommenieërs zeer aanvaardbaar en gaf toestemming. De kerkenraad gaf toen toe en diende toen het verzoek tot instituering van de Gereformeerde Kerk te Krommenie bij de classis in, waarop deze in maart 1909 positief beschikte.

Onder leiding van ds. Jonker werd op Tweede Paasdag, 12 april 1909, overgegaan tot splitsing van de kerk van Wormerveer. In een dienst zong men tweemaal psalm 121 vers 4: de eerste keer zongen de Wormerveerse gereformeerden het hun geloofsgenoten uit Krommenie toe, de tweede keer andersom. De eerste kerkenraadsvergadering in Krommenie werd twee dagen later gehouden; vandaar dat 14 april 1909 als de institueringsdatum van de kerk te Krommenie wordt beschouwd. Daarbij zullen we straks echter onze vraagtekens plaatsen. Het ledental van de Gereformeerde Kerk te Krommenie bedroeg op die dag in ieder geval precies 86, van wie 49 belijdend lid waren en 37 dooplid.

Ds. W. Breukelaar (1865-1940).

Ds. W. Breukelaar (1865-1940) en ds. J.A. de Vries (1867-1926), beiden van Zaandam, én hun ouderling H. Baas waren op die 14de april 1909 in het kerkje in Krommenie bijeen, samen met Jb. ten Wolde, G.J. Minnesma en Jb. Leguyt. Na wat gesteggel over de voorwaarden waarop de kerksplitsing tot stand kwam werd de kerksplitsing voor vast en bondig gehouden en konden de ambtsdragers gekozen worden. Dat gebeurde ’s avonds na een dienst die door ds. Breukelaar geleid werd. De manslidmaten kozen tot ouderling A. de Jong en tot diaken zijn broer P. de Jong. Hun namen werden overeenkomstig de kerkorde op de twee zondagen daarna afgelezen, zodat eventueel bezwaren konden worden ingediend, waarna op 2 mei 1909 de bevestiging plaatsvond, ook door ds. Breukelaar. Officieel is dát, 2 mei 1909, de institueringsdatum van de Gereformeerde Kerk te Krommenie. Een kerk bestaat immers pas als zij een ambtelijk bevestigde kerkenraad heeft!

De kerk (bij de pijl) in de Prins Hendrikstraat.

Het is zeker dat in de kerk ook een orgel stond, want er was een organist. Het zal ongetwijfeld een eenvoudig instrument geweest zijn. De kerkelijke financiën waren vooralsnog niet hoopgevend. Als bruidsschat had Krommenie van de kerk van Wormerveer fl. 75 meegekregen. Maar men had veel uitgaven moeten doen: zoals de fl. 68 voor een avondmaalsstel; en de vergoedingen aan voorgangers, variërend van fl. 7,50 tot fl. 15. Gelukkig gaf een van de leden een rentevrije lening van fl. 100, zodat men weer even vooruit kon. Het zou niet zijn laatste lening zijn. Maar dat de kerkenraad de leden vroeg hun kerkelijke bijdrage (‘contributie’ genoemd) zo veel mogelijk te verhogen, sprak vanzelf.

Een eigen predikant.

Dr. J.G. Geelkerken (1879-1960) op latere leeftijd.

Het beroepen van een eigen predikant was voorwaar geen sinecure voor de armlastige kleine kerk. Maar toen kandidaat J.G. Geelkerken (1879-1960) uit Amsterdam op 25 september 1909 voor een zeer aandachtig gehoor zijn preek hield wist men het zeker: hém wilden ze beroepen! Een gesprek met hem en zijn vrouw volgde, en bij het afscheid nemen zei de kandidaat: ‘Geen zorgen, het komt goed’. Daarom ging men er zeer verheugd vanuit dat hij het beroep zou aannemen. Grote ontgoocheling toen kort daarop in een schrijven voor het beroep bedankt werd. Dr. Geelkerken zou in 1926 overigens door de Generale Synode worden afgezet omdat hij de ‘zintuiglijke waarneembaarheid’ van de bomen in het paradijs en het spreken van de slang in het Scheppingsverhaal van Genesis 3, in het midden liet, waar dat volgens de synode zonder meer diende te worden aangenomen.

Ds. L. van Wijk (van 1910 tot 1915).

Ds. L. van Wijk (1879-1931) op latere leeftijd.

Gelukkig nam kort daarop kandidaat L. van Wijk (1879-1931) het beroep dat door de kerkenraad op hem werd uitgebracht, aan zodat hij op 12 juni 1910 intrede deed in Krommenie. “Begiftigd met schoone kanselgaven verkreeg en behield hij steeds een grote opkomst onder de Bediening des Woords, zodat niet alleen alle plaatsen bezet waren, maar menigmaal nog stoelen in de gangpaden moesten  worden geplaatst”. Omdat de predikant als vrijgezel liever niet in zijn eentje in de grote (gehuurde!) pastorie wilde gaan wonen, werd besloten dat br. Minnesma en zijn gezin naar de pastorie verhuisden en daar de predikant als kostganger hadden. Later wilde de eigenares van de pastorie er zélf gaan wonen, en moest de predikant in 1911 verhuizen naar de nieuwe pastorie in de Zuiderhoofdstraat, waar zijn zus zijn huishoudster was.

De pastorie (het witte gebouw rechts) aan de Zuiderhoofdstraat (foto: met dank aan Wim Andrea).

Ds. Van Wijks preken trokken ook kerkgangers van elders en ook door de komst van de industrie groeide de gemeente flink; de kerkzaal – die slechts ongeveer honderd kerkgangers kon bevatten – telde geregeld zo’n honderddertig. Ds. Van Wijk kon het goed met de jeugd vinden; al gauw werden een jongelingsvereniging (Theophilus) en een meisjesvereniging (Hedwich) opgericht. Bovendien kwam er een knapenvereniging (David).

Een nieuwe kerk (1913).

De gereformeerde kerk aan de Julianastraat.

Het kerkje aan de Prins Hendrikstraat werd te klein. Vandaar dat de kerkenraad besloot aan de Julianastraat een nieuwe kerk te gaan bouwen. Om kosten te besparen werd de aanvankelijk in de plannen opgenomen toren geschrapt. De bouw begon in 1912 en op 8 januari 1913 werd de nieuwe kerk in aanwezigheid van B en W in gebruik genomen. Een geluk was dat de kerk nog voor de aanvang van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) gereed was, want rondom Krommenie werden in verband met de oorlogsdreiging forten aangelegd waar veel soldaten gelegerd werden, van wie een groot aantal gereformeerd was en dus de kerk in Krommenie bezocht.

Al bleef Nederland gelukkig neutraal, de oorlog had desondanks grote gevolgen voor de economie van ons land: armoede en werkloosheid grepen om zich heen, waardoor ook gemeenteleden getroffen werden. Ouderling P. de Jong stopte na het huisbezoek bij arme gezinnen moeder de vrouw vaak een muntstuk in handen. Sommigen van de gemeenteleden offerden door de doorstane ellende aan Bacchus, waardoor de kerkenraad vermanend moest optreden en soms van het avondmaal moest afhouden. Voor de militairen werden door de week gezellige avonden georganiseerd. ’s Zondags werden ze na de dienst door gemeenteleden vaak uitgenodigd op de koffie.

Ondertussen waren de financiële vooruitzichten voor de kerk ook niet florissant, mede omdat de kerkbouw nog niet geheel afgelost was en ook het opbrengen van het traktement van de predikant moeite gaf. Gelukkig was ouderling P. de Jong de redder in nood. Hij zorgde dat er geld kwam of dat het tegen gunstige voorwaarden geleend kon worden. Ondertussen werkte de diaconie ‘omzichtig’ om de gemeenteleden die het nodig hadden te ondersteunen door hun een kleine financiële bijdrage of bijstand in natura te verschaffen.

De evangelisatie in Assendelft.

Assendelft, dorpsgezicht (1902).

De Gereformeerde Kerken te Krommenie en Westzaan hadden van de classis de opdracht toegeschoven gekregen evangelisatiewerk te verrichten in Assendelft. Br. Pos was daar namens de kerk van Zaandam  al enige tijd daarvoor mee begonnen. Door de classis werd hem fl. 196 betaald om zijn werk voort te zetten. Behalve dat hij huisbezoeken bracht, bezorgde hij maandelijks ook honderdzeventig exemplaren van het evangelisatieblad De Kandelaar. Later werd het evangelisatiewerk uitgebreid naar Uitgeest.

Eigen preken voorlezen mocht niet.

Natuurlijk was ds. Van Wijk ook wel eens een zondag ergens anders ‘uit preken’. Ouderling Albers mocht hem dan als ‘preeklezer’ vervangen en de bedoeling was dat hij dan een preek van een gereformeerde dominee zou voorlezen. Het bleek in 1914 echter dat hij zelf preken maakte en die keurig op toon voordroeg. Ds. Van Wijk kwam er achter en hield hem voor dat dit niet mocht; br. Albers was het daar geheel mee oneens. Om de zaak niet op de spits te drijven stelde de predikant voor de classis er over te laten oordelen. Br. Albers bedankte toen als ouderling.

Eind 1915 deelde de predikant mee dat hij enkele beroepen had ontvangen en dat hij van plan was dat van de kerk te Nieuwkerk aan te nemen (br. Albers trok zijn bedankje als ouderling toen in!). Op 7 maart 1915 nam ds. Van Wijk afscheid en vertrok naar Nieuwkerk.

Ds. A.P. Lanting (van 1915 tot 1920).

Ds. A.P. Lanting (1865-1953).

Op 15 december 1915 deed ds. A.P. Lanting (1865-1953) van Tholen intrede in Krommenie. Aan het feit dat men nu niet een (‘goedkopere’) kandidaat maar een predikant met jaren ervaring beriep is te zien, dat de gemeente intussen flink gegroeid was. Bovendien had hij vijf kinderen, zodat boven op het toch al verhoogde traktement nog eens fl. 250 aan kindergeld betaald moest worden. Het beroepingswerk was trouwens ook niet gladjes verlopen. Er was aanvankelijk namelijk onenigheid in de gemeente over de vraag of men een predikant wel kon betalen. Kon niet beter een kandidaat beroepen worden? De kas was haast leeg! Ondertussen kwamen steeds meer militairen, maar ook Urkers, naar de Zaanstreek, en ook naar Krommenie. En het evangelisatiewerk breidde zich uit! Zodat achtereenvolgens toch enkele predikanten beroepen werden. Maar ze bedankten stuk voor stuk, vermoedelijk vanwege het feit dat de pastorie aan de Zuiderhoofdstraat te klein was. Dus werd besloten de woonkamer voor fl. 830 te vergroten. Dat was voor penningmeester Albers, die de bijna lege kas beheerde, aanleiding zijn biezen te pakken.

Ondertussen was de kerkenraad ook druk met de minder gewenste contacten die gelegd waren tussen militairen en een aantal meisjes uit de gemeente. Die contacten waren uitgelopen op zwangerschappen. De kerkenraad trad strak op, niet alleen tegen de meisjes, maar ook tegen de ouders. Vermoedelijk was dat de reden dat verscheidene van die families later niet meer op de ledenlijst van de kerk voorkwamen.

Een ander probleem was in die tijd de verlenging van de ambtsperiode van een ouderling. Dat was gebeurd zonder dat de kerkenraad de gemeente daarover had ingelicht. Een brief op poten van zestien leden leidde uiteindelijk tot de afspraak dat de kerkenraad zoiets in het vervolg zou afkondigen, zodat eventueel bezwaren ingediend konden worden.

Krommenie, lang geleden.

Ds. Lanting beschouwde catechiseren als een van de belangrijkste onderdelen van zijn werk. Hij deed het graag en veel. Het liefst heel eenvoudig. Hij riep trouwens ook alle volwassen leden op catechisatielessen te volgen, omdat zijns inziens het vaak aan bijbelkennis ontbrak. Ook het jeugdwerk had zijn volle aandacht en steun. Maar als kinderen niet wilden gehoorzamen sprak hij de ouders er op aan en vermaande hen hun kinderen de tucht niet te onthouden.

De financiën bleven een punt van zorg. Alles kostte handen vol geld: evangelisatie, zondagsschool, de zorg voor de militairen en zoveel meer. In 1917 was het zover dat de kerkenraad ging bezuinigen op de brandstof voor de kachels in de kerk. De catechisaties werden daarom zelfs gedurende de winter geschrapt. Ook trachtte de kerkenraad het traktement van de predikant te verlagen, maar daar stak de classis een stokje voor. Ondertussen grepen werkloosheid, armoede en honger ook in Krommenie om zich heen. De diaconie had er de handen vol aan. En tot overmaat van ramp kwam de Spaanse griep in het land, waardoor in ons land 17.000 mensen stierven, en ook in de Krommenieër Gereformeerde Kerk levens te betreuren waren.

Een schoolvereniging.

In 1917 sprak men in Krommenie over het stichten van een christelijke school. Ditmaal mochten ook de vrouwen er over meepraten! Hoewel het geld zou gaan kosten stond men er positief tegenover. De kerk telde inmiddels zo’n 300 leden, dus – zei br. P. de Jong – een christelijke school voor onze kinderen, en ook voor andersdenkenden, is plicht. Zo werd de christelijke school gesticht. Kort daarop, in 1920, werd het bijzonder onderwijs financieel gelijkgesteld aan het openbaar onderwijs en werd het  in het vervolg volledig vergoed door de Staat.

De school met den Bijbel (foto: met dank aan Wim Andrea).

Maar 1917 was ook het jaar van de mislukte revolutie van Pieter Jelles Troelstra (1860-1930), die een meer sociale politiek voorstond, maar daarbij wel erg ver doorschoot en in 1918 tevergeefs de revolutie uitriep. Desondanks waren er ook gemeenteleden die vonden dat de wereld best wat meer rekening mocht houden met de arbeiders en hun problemen.

Bij sommige gemeenteleden leverde het talstellingsbeleid voor kerkenraadsleden mede daarom nogal wat irritaties op. Waarom alleen maar mensen voordragen die wat hoger op de maatschappelijke ladder stonden? De irritaties kwamen ook tot uitdrukking in de lage aantallen deelnemers aan de ambtsdragersverkiezingen. Vandaar dat de kerkenraad daar meer rekening mee ging houden, en de gemeenteleden vroeg manslidmaten voor te dragen die men voor het ambt geschikt achtte.

Het onderwerp van de politiek was ook doorgedrongen bij de jongens van Theophilus! Zo nu en dan hielden ze daarover ‘inleidingen’ en besprekingen. Dat was de reden dat de kerkenraad besloot met twee man sterk de vergaderingen te bezoeken, wat de boys overigens helemaal niet op prijs stelden. De kerkenraad raadde de jongens aan zich in het vervolg meer bezig te houden met bijbelse- en kerkgeschiedenis, dan zich op politiek glad ijs te begeven.

De financiën van de diaconie zagen er begrijpelijkerwijs niet florissant uit. Dus verzocht de kerkenraad enige in de slappe was zittende gemeenteleden voor dat doel extra bij te dragen. Een van hen, een rijke industrieel, gaf fl. 500; en niet één keer, maar vaker.

Ds. Lanting nam op 21 maart 1920 afscheid van de gemeente van Krommenie, vooral naar aanleiding van een conflict met br. Albers, die zijn nieuwe benoeming tot ouderling niet wenste aan te nemen, omdat hij niet met een andere ouderling wenste om te gaan. De predikant werd daarover zo verstoord dat hij het beroep van de kerk van Wolphaartsdijk aannam.

Naar deel 2 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info