De Noorderkerk en Bethesda te Groningen (2)

Vrije zitplaatsen of huren?

( < Naar deel 1 ) – Maar, zo vroeg de kerkenraad zich in februari 1921 af, hoe moest het met de zitplaatsen in de Noorderkerk en in de andere kerkgebouwen? Tot dan toe werden de zitplaatsen namelijk aan de kerkgangers verhuurd.

De Noorderkerk niet lang na de ingebruikneming (foto: architectenbureau Kuiler en Drewes).

Daartegen werden echter nogal wat bezwaren ingebracht: werd het Huis des Heeren op die manier niet tot een rovershol gemaakt? zo vroeg iemand zich hardop af. Waarom de rijken op de mooiste plaatsen? In de kerk mocht geen standsverschil zijn! Ze meenden dat ‘het een ideale toestand zou zijn om geen gelden voor de zitplaatsen te innen, maar alle plaatsen vrij te geven, kosteloos. De gedorven kosten zullen uit de gemeente wel op een andere manier te verkrijgen zijn’. Op geld moest niet gezien worden. ‘In deze zaak moet meer geloof getoond worden’, zo vonden sommigen. En, zeiden anderen, kon met het nemen van zo’n ingrijpend besluit niet beter gewacht worden tot de Ineensmelting met Kerk B een feit was? Hoe dan ook, de voorzitter van de betreffende kerkenraadsvergadering vond het niet raadzaam de plaatsen vrij te geven. Had de gemeente niet nog vele kosten te verwachten? Een vierde predikant misschien? En op korte termijn mogelijk een vierde kerkgebouw (naast Ebbingekerk, Parklaankerk en Westerkerk)?

Ondanks alle bezwaren werd besloten de plaatsen opnieuw te verhuren (met drieëntwintig stemmen voor en tien tegen). De prijzen werden ook meteen vastgesteld: de duurste zouden in alle kerkgebouwen evenveel kosten: fl. 15 per plaats per jaar. De goedkopere plaatsen (op minder mooie stand) kostten fl. 7. De toewijzing geschiedde per loting. ’Voor weduwen, ouden van dagen, hardhorenden en verpleegsters in ziekenhuizen zullen plaatsen gereserveerd worden’.

Nieuwe klanten voor Bethesda.

‘Bethesda’ bij de Noorderkerk.

Tijdens de bouw van kerk en Bethesda kwam in oktober 1920 een brief binnen van een weduwe. Ze schreef uit nood naar de Voogdij van Bethesda met een dringend verzoek: ‘Ik ben weduwe, ik heb een zoon van 23 jaar, achterlijk; dien wenschte ik voor mijn dood bezorgd te zien voor zijn geheele leven. Hij kan niet mee in de maatschappij en wil beslist niets doen. Maar zo lang ik leef wil ik hem toch gaarne bij mij houden. Ook heb ik een zoon in Nederlandsch Oost-Indië, die wil gaarne in de kosten bijdragen. Zou daar een kans toe bestaan dat genoemde zoon later bij u geplaatst kan worden?’

Van deze weduwe en haar zoon lezen we verder niets meer; in januari 1921 wel van twee ongetrouwde dames: ‘Wijl eerstgenoemde er zoo tegenop zag om als zaalbewoner te worden opgenomen, heeft de familie moeite gedaan om een bedrag van fl. 2.000 bij elkaar te krijgen om haar voor dat bedrag een kamertje te kunnen bezorgen; een tweede wenscht zich in te koopen voor fl. 5.800 voor een kamertje of fl. 6.600 voor twee kamers (zit- en slaapkamer)’. Beide voorstellen werden goedgevonden. In maart 1921 werd afgesproken dat voor de oudjes van Bethesda ter gelegenheid van het in gebruik nemen van de nieuwe kerk ‘een gezellig samenzijn’ georganiseerd zou worden.

Ds. D. van Dijk doet in trede (23 augustus 1920).

Ds. D. van Dijk (1887-1985).

Ondertussen was in de vacature-ds. R. Hamming ds. D(ouwe) van Dijk (1887-1985) beroepen. Hij kwam op 27 mei 1920 even in Groningen kijken en deelde al snel mee dat hij het beroep naar de Martinistad aannam. Blijdschap alom. Op 23 augustus 1920 werd de predikant in het ambt bevestigd en nog dezelfde zondag deed hij intrede. Net te laat om de eerstesteenlegging mee te maken! Of was hij er wel bij? We weten het niet.

De gedenksteen (26 juli 1920).

“Op maandag 26 juli had zich ’s middags om vier uur een vrij groot aantal belangstellenden verzameld in de in aanbouw zijnde Noorderkerk om getuige te zijn van het leggen van een gedenksteen in de voorgevel van het in wording zijnde gebouw.” Met deze woorden begint een artikel in het Groningsch Kerkblad dat we hier, gecombineerd met een soortgelijk verslag in de Nieuwe Provinciale Groninger Courant, laten volgen.

“Door het regenachtige weer werden velen die ook graag aanwezig geweest waren, weerhouden de plechtigheid bij te wonen. Deze vond plaats in een ruimte waarin het dak en nog zoveel meer ontbrak. Gelukkig bleef het tijdens het zingen, bidden en spreken droog. De belangstellenden moesten zich wel in de kerk verzamelen, omdat er ‘buiten’ geen ruimte was voor een groot aantal mensen. Zo werd deze plechtigheid op die maandag onopzettelijk de eerste samenkomst in de Noorderkerk en klonk tussen het nog onvoltooide muurwerk voor de eerste maal het psalmgezang”.

Ds. G.H.A. van der Vegte (1874-1936).

Ds. G.H.A. van der Vegte [1874-1936], die de leiding had, liet zingen psalm 89 vers 7, ‘Hoe zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort’. Dat waren de eerste woorden die tussen de muren weergalmden en ver naar buiten klonken. Het was een plechtig ogenblik toen de honderden dit zegelied van de Christen aanhieven op deze plaats”.

“Wat ging daarbij in de harten om? Dat laat zich beter voelen dan beschrijven, maar aan de geestdrift waarmee men zong en aan het fonkelen van menig oog was merkbaar, dat dit zingen meer dan een ijdele vorm was. Nog eenige ogenblikken en men hoorde hier voor het eerst de stem van de bidder. Ds. Van der Vegte ging de vergadering voor in gebed, waarin vertolkt werd wat in zoo menig gemoed omging”.

Groningsch Kerkblad, 17 juli 1920.

“Weer eenige ogenblikken later, en voor de eerste maal, weerklonken hier bekende woorden uit de Heilige Schrift, want de leider van de vergadering las voor Jozua 4 de verzen 20 tot 24: ‘En Jozua richtte die twaalf stenen te Gilgal op, die zij uit de Jordaan genomen hadden. En hij sprak tot de kinderen Israëls, zeggende: Wanneer uw kinderen morgen hun vaderen vragen zullen, zeggende: Wat zijn deze stenen? Zo zult gij het uw kinderen te kennen geven, zeggende: Op het droge is Israël door deze Jordaan gegaan. Want de HEERE, uw God, heeft de wateren van de Jordaan voor uw aangezichten doen uitdrogen, totdat gijlieden er waart doorgegaan; gelijk als de HEERE, uw God, aan de Schelfzee gedaan heeft, die Hij voor ons aangezicht heeft doen uitdrogen, totdat wij daardoor gegaan waren; opdat alle volken der aarde de hand des HEEREN kennen zouden, dat zij sterk is; opdat gijlieden den HEERE, uw God, vrezet te allen dage’“.

De zachtgele gedenksteen met boven en onder goudkleurige biezen.

“Hoe treffend waren die woorden hier en bij deze gelegenheid! Want ieder voelde terstond: er is overeenkomst tussen wat te Gilgal geschiedde en wat hier gebeurde. Met belangstelling en met grote aandacht volgden allen de rede, die ds. Van der Vegte naar aanleiding van die Bijbelwoorden uitsprak. Jammer is het, dat in dit verslag de warmte en de gloed van de woorden niet kunnen worden weergegeven. Toen ds. Van der Vegte was uitgesproken moest br. D. Rijpstra naar voren komen, want de kerkenraad had hem opgedragen als oudste ouderling de gedenksteen te leggen. En blijkens het korte woord dat hij erbij sprak, deed hij dit met blijdschap en een dankbaar hart. En allen gunden de grijze broeder graag die eer, want men wist, dat hij gedurende een lange reeks van jaren – meer dan veertig! – de gemeente op het hart, ja in het hart had gedragen, zoals ds. Van der Vegte het uitdrukte”.

“De gedenksteen, die ingemetseld werd, was een groot blok Udelfanger zandsteen, vervaardigd door de fa. Switters en Terpstra, vakkundig behouwen, met een gewicht van liefst vierhonderd kilo. Wie nu door de hoofdingang de Noorderkerk binnenstapt, loopt recht op die steen in de muur van de hal af. Op het eerste gezicht lijkt de steen lang geen vierhonderd kilo te wegen, maar we moeten wel bedenken dat ze voor het grootste deel diep in de zeer dikke muur is gemetseld. Het is een fraaie steen, zo te zien heel eenvoudig. Maar de vervaardiger heeft er een enorm werk aan gehad, daar de dikke steen helemaal is afgeschaafd moeten worden om het oppervlak voor de inscriptie te krijgen, terwijl het beeldhouwwerk, geheel vervaardigd in de werkplaats van de firma, zeer grote zorg vereiste”.

“Er staan drie inscripties op. Bovenaan leest men de woorden: Hoe lieflijk zijn Uw woningen o Heere der heirscharen. Middenin staat te lezen: Die in het Huis des Heeren geplant zijn, dien zal gegeven worden te groeien in de voorhoven onzes Gods. En in het aparte beeldwerk onderaan staat gegrift: Gedenksteen ter herinnering aan den bouw dezer kerk, geplaatst namens de gemeente 26 juli 1920, door den ouderling D. Rijpstra.

De in een loden koker gemetselde oorkonde moet nog steeds in de muur van de Noorderkerk liggen….

“Het inmetselen van deze kolos werd br. Rijpstra makkelijk gemaakt, want de zware steen hing aan een takelwerk boven de plaats in de muur, waar hij ‘gelegd’ moest worden en werd daarop neergelaten toen de ‘metselaar’ (br. Rijpstra) de troffel had gehanteerd. Maar diens taak was nog niet ten einde. Hij moest ook nog een oorkonde inmetselen. Deze perkamenten oorkonde is in sierschrift vervaardigd door de calligraaf L.J. Wolters te Groningen. Ingesloten in een loden koker, werd ze in de muur tegenover de hoofdingang gemetseld. Wie van ons nageslacht zal ze nog eens aanschouwen? Het opschrift luidt: Oorkonde ter gedachtenis aan den bouw van Kerk, Pastorie en Stichting Bethesda, tot welke bouw gesloten is in de kerkeraadsvergadering van 8 april 1919. Volgen de namen van de firma’s die bij de bouw betrokken zijn geweest: Kuiler en Drewes, architecten. M. Fokkens, aannemer van de bouw. P. LaGro, electrisch licht. Fa. J. v.d. Woude, centrale verwarming. Gebr. Postema, schilderwerk, Fa. Kool en Wildeboer, betonwerk. Verder bevat de oorkonde de namen van de predikanten die de Gereformeerde Kerk gediend hebben. Ook staan nog genoemd de namen van de ouderlingen en diakenen van toen en de handtekeningen van de heren des bouwcommissie”.

De Noorderkerk was hier nog voorzien van het ijzeren hekwerk aan de Akkerstraat.

“Over Bethesda lezen we: ‘Bethesda, 1862 in het leven geroepen tot het opnemen van ouden van dagen voor rekening der diaconie en ouden van dagen, ten deele of geheel voor eigen rekening, en aan de diaconie toebehoorende wezen, die niet in gezinnen kunnen geplaatst worden’. Helemaal onderaan staat tenslotte vermeld, dat de gemeente is gesticht in 1834 en op 31 december 1919 telde ze 2.887 belijdende leden en 3.662 doopleden, totaal 6.6.49. Dat de aanwezigen met belangstelling de handeling van het inmetselen volgden, valt te begrijpen”.

“Aan het eind van de bijeenkomst richtte ds. Van der Vegte nog een hartelijk woord tot br. Rijpstra, tot de bouwcommissie, de architecten, de aannemer, de opzichter en de werklieden, welke laatsten van de kerkeraad als blijk van waardering een envelop met inhoud ontvingen. Nadat nog gezongen was psalm 99 vers 8: Geeft dan eeuwig eer onzen God en Heer, beëindigde ds. Van der Vegte de plechtigheid met dankgebed”.

“Velen gingen echter niet naar huis dan nadat ze het nieuwe Bethesda en de pastorie hadden bezichtigd. Er is overigens nog een aantal gedenkstenen in de Noorderkerk ingemetseld. Drie zijn te vinden in het kleine portaal van de zijingang bij de vroegere fietsenstalling aan de Plantsoenkant. Alle drie hebben ze betrekking op de Ebbingekerk, waar ze ook vandaan zijn gekomen. De vierde steen is boven de hoofdingang aangebracht en toont de woorden: Tot de Wet en tot de Getuigenis. Het zijn de woorden, die ds. H. de Cock [1801-1842] ook zoo vaak heeft gebruikt’.

De ingebruikneming van de Noorderkerk (9 mei 1921).

Groningsch Kerkblad, 7 mei 1921.

Was op 26 juli 1920 de zware gedenksteen geplaatst in het toen nog onvoltooide kerkgebouw, op 9 mei 1921 was de kerk klaar! De Nieuwe Provinciale Groninger Courant bracht daarover een uitgebreid verslag.

“In het Noorden van onze stad is een monumentaal gebouw verrezen, een gebouw dat een sieraad is niet alleen voor dat deel van Groningen, maar ook voor de Gereformeerde Kerk, die door haar groei tot deze bouw genoodzaakt werd. En daarom spreekt het vanzelf dat een dicht opeengepakte schare gisteravond het kerkgebouw, dat plaats biedt aan ongeveer 1.300 personen, vulde, waarbij velen zich moesten tevreden stellen met een staanplaats. Voor het begin van de samenkomst speelde het korps Oranje, dat – daar het orgel nog ontbreekt – de zang begeleidde van het Geloofd zij God met diepst ontzag, daarin vertolkend de stemming van de aanwezigen”.

Plattegrond van de Noorderkerk (links de Akkerstraat).

“Onder dit spelen werden binnengeleid burgemeester E. van Ketwich Verschuur en de wethouders J.H. Voerman en W.G. van den Berg. Tevens hadden de verschillende genodigden plaats genomen, waarna klokke half zeven de beide predikanten (ds. N.Y. van Goor was afwezig, daar zijn arts hem rust voorschrijft) ds. G.H.A. van der Vegte en ds. D. van Dijk, gevolgd door de commissie van de kerkbouw, binnentraden. Eerstgenoemde betrad de prachtige marmeren kansel, verzocht te zingen psalm 78 vers 1 tot en met 7. Hierin gaat het over de les van de geschiedenis, o.a. in de verzen: ‘Hij richtte een getuigenis op in Jacob en stelde een wet in Israël, die Hij onze vaderen gebood hun kinderen te leren, opdat het volgende geslacht die zou kennen, de kinderen die geboren zouden worden, dat zij zouden opstaan om ze te vertellen aan hun kinderen: opdat die hun vertrouwen op God zouden stellen en Gods werken niet vergeten, maar zijn geboren bewaren.'”

Het grootste kerkraam aan de Akkerstraat (foto: Archief Gereformeerde Kerk Groningen).

“Ds. van der Vegte riep de aanwezigen een welkom toe, nu de gemeente voor de eerste keer vergaderde in dit schone kerkgebouw, dat zou opgedragen worden aan de Heere voor de dienst des Woords en der gebeden. Hij zag in dit nieuwe kerkgebouw de zegen van God en de liefde van de gemeente, die dit sierlijke gebouw deed verrijzen. Hij deed daarbij uitkomen dat de grondtoon van alles moet zijn het Soli Deo Gloria! Het zou dan ook geen plechtige inwijding gepaard met ceremonieel zijn, maar een eenvoudige ingebruikneming van de plaats waar de Heere Zijn Woord zal geven en waar Zijn Naam zal worden aangebeden. Daarom moest niet eerst de gemeente, maar God spreken”.

“Hij liet dit doen naar aanleiding van Exodus 20 vers 24, het laatste gedeelte: ‘Op elke plaats, waar Ik Mijn Naam doe gedenken, zal Ik tot u komen en u zegenen’. Het thema luidde: De zegen des Heeren over de plaats van samenkomst met Zijn volk, daarbij achtereenvolgens stilstaand bij de treffende benaming door de Heere aangeduid en bij de heerlijke beloften aan deze plaats van samenkomst gegeven. Toen ds. Van der Vegte deze gedachten had ontwikkeld, werd gezongen psalm 122 vers 1, 2 en 3”.

“Hierna beklom ds. Van Dijk de preekstoel om – als wijkpredikant – dit gebouw niet te beschouwen als stichting Gods en ook niet als een werk van mensenhanden, maar om een antwoord te vinden op de vraag: wat zal dit huis in de komende jaren voor ons en onze kinderen zijn? Hij gaf hierop onmiddellijk het antwoord door te wijzen op psalm 35 (berijmd), ‘Hier wordt de rust geschonken’. Hij ging na: de onrust van de mens als vrucht van de strijd om het bestaan, van persoonlijke ziekten en ziekten in het gezin, van de zonde en van de gedachte aan de dood. Hij toonde verder aan, hoe nu rust wordt gezocht maar niet gevonden, omdat het, gelijk Da Costa het uitdrukt, omdat het alles ijdel is, ijdeler dan de ijdelheid zelf. Dat komt doordat de band met God is verbroken door de zonde, waarom we ons ervan bewust moeten worden, dat onze zonde verzoend wordt door God. Dat evangelie – zette de spreker verder uiteen – wordt hier verkondigd en gepreekt. Dat zal de gemeente het leven mee indragen. Toch zal dan niet de volle rust worden geschonken, maar het zal zijn een voorsmaak van de eeuwige rust!’”

Ds. J.J. Miedema (1869-1936) van Kerk B (de Zuiderkerk)  kwam de gemeente van Kerk A ook even gelukwensen!

“Ds. Van Dijk liet vervolgens zingen psalm 26 vers 2, waarna ds. J.J. Miedema [1869-1936] namens de Zusterkerk B de Kerk A geluk wenste met dit kerkgebouw, dat echter de tempel niet is, want hij bepaalde zijn gehoor bij 2 Cor. 6 vers 16: ‘Gij zijt de tempel van de levende God’, welke gedachte hij nader uiteenzette, tenslotte hopend, dat dit gebouw zal strekken tot wezenlijke opbouw van Gods heerlijke tempel in de gemeenteleden en hun kinderen”.

Ds. H. Veldkamp (1895-1956) van Onderdendam.

“Namens de classis Groningen werd daarna het woord gevoerd door de jonge ds. H. Veldkamp [1895-1956], (25) van Onderdendam, die sprak naar aanleiding van de woorden op de gedenksteen: Hoe lieflijk zijn mij uw woningen. Hij sprak er zijn vreugde over uit, dat in dit kerkgebouw religie en kunst harmoniëren, iets wat door de gereformeerden is verwaarloosd. Hij wees echter ook op het gevaar dat daaraan verbonden is, namelijk dat men teveel zal letten op de vorm, dat men dus ongeestelijk zal worden, waarom hij de hoorders opwekte om, naar Jezus’ Woord, te zijn als de kinderkens”.

Ds. G.J. van der Vegt (1862-1952) van Haren.

“De volgende spreker, ds. G.J. van der Vegt [1862-1952] van Haren, bracht de gelukwens van de genabuurde kerken van Haren, Hoogkerk en Zuidwolde over. Hij wenschte de gemeente geluk met dit monumentale, massieve gebouw, dat een indruk van kracht geeft. Hij hoopte dat het de jaren, ja de eeuwen, zou verduren, maar wees er op, dat het eenmaal – als het dan nog niet is verdwenen – zal vergaan, als Jezus op de wolken des hemels komt. In verband daarmee hoopte hij, dat dan allen zouden smaken de zaligheid in het nieuwe Jeruzalem, dat door Johannes in Openbaringen zo heerlijk wordt bezongen”.

‘…Hij wenschte de gemeente geluk met dit monumentale, massieve gebouw, dat een indruk van kracht geeft…’

“Nadat gezongen was psalm 89 vers 1 kwam ds. Van der Vegte weer op de preekstoel om enkele woorden van dank te spreken o.a. tot de burgemeester en de twee wethouders en tot de architecten Kuiler en Drewes. Na het sluiten van de bijeenkomst ging de schare dankbaar en in blijde stemming huiswaarts”.

De banken plakken!

De eerste kerkdienst in de Noorderkerk (Groningsch Kerkblad 14 mei 1921).

Na de ingebruikneming van de kerk bleek, dat de lak op de banken niet wilde drogen, maar nog steeds bleef kleven, dit tot grote last van de kerkgangers. ‘De Commissie heeft hierover met den schilder gesproken en dit kan niet anders verholpen worden tenzij de eerste lak er af genomen wordt en de banken daarna opnieuw gelakt worden, hetgeen ten gevolge zal hebben dat de kerk minstens een paar zondagen buiten gebruik zal zijn’. De kerkenraad was algemeen van mening dat de kerk moeilijk een paar zondagen kon worden gemist. Gelukkig werd het toch nog zonder grote problemen opgelost!

Naar deel 3 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info