De Gereformeerde Kerk te Boornbergum (1)

De Gereformeerde Kerk in het Friese Boornbergum bij Drachten ontstond op 3 april 1893. Maar al bijna zestig jaar eerder, op 22 december 1835, was daar door ds. S. van Velzen (1809-1896) uit Drogeham de Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd, die echter in 1842 werd opgeheven.

Kaart: Google.

1. De Christelijke Afgescheidene Gemeente te Boornbergum (1835 tot 1842).

Ds. H.K.D. Buisman was van 1827 tot 1855 predikant van de Hervormde Gemeente te Boornbergum en Kortehemmen. Hij moest niets van de Afscheiding hebben. In een rapportje uit 1836, bestemd voor de classis Drogeham over de toestand van zijn gemeente met betrekking tot het ‘separatisme’, verzuchtte hij dat ‘het kwaad ook hier heeft post gevat’. Hij meldde dat koemelker Wierd Ates Noorman en Gerben Eelzes Folkertsma uit Kortehemmen tot ouderlingen en arbeider Louwe Pieters Meter tot diaken van de Afgescheiden Gemeente in zijn dorp benoemd waren.

Want toen de hervormde predikant ds. S. van Velzen te Drogeham zich op 11 december 1835 van de hervormde kerk afscheidde, in navolging van ds. H. de Cock (1801-1842) te Ulrum, was het volgens ds. Buisman mis gegaan. Op 22 december institueerde ds. Van Velzen de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Boornbergum en ds. Buisman klaagde dat sindsdien ‘verscheidene personen briefjes van afscheiding hebben ingeleverd’. Ds. Buisman noemde ook hun namen: Wierd Ates Noorman en zijn vrouw Antje Arjens, Eelze M. Folkertsma en zijn echtgenote Tietje T. van Dijk, Egbert Egberts van der Meulen, Sietske Kuperus en Geeske B. Roukema. En ook onder de doopleden waren er verscheidenen die de hervormde kerk vaarwel gezegd hadden: Aaltje Gerrits Reitsma, Roelf Seyes Meyer en Gaitske Uilkes Altena.

Ds. S. van Velzen (1809-1896).

‘Oefeningen’.

Maar, schreef ds. Buisman verder, daar bleef het niet bij, want elke week kwamen ze op zondag bij elkaar voor het houden van oefeningen waarbij de 77-jarige (‘oud zondaar’) Wierd Ates Noorman de leiding had, ‘een man van een allerslechtst karakter’. Er waren soms wel dertig of veertig toehoorders! Waarom – zo mopperde ds. Buisman in zijn brief – handhaafde de overheid de wetten niet die ze zelf uitvaardigde? Die ‘ongeoorloofde godsdienstoefeningen’ waren toch verboden? Zeker als er meer dan twintig toehoorders waren! Geen wonder dat iedereen maar straffeloos deed wat hem goed dunkte. De overheid mocht er dan misschien niks aan doen, de kerkenraad besloot Noorman in elk geval een waarschuwingsbrief te sturen.

Maar enkele weken later werd op 19 juni 1836 in de woning van koemelker en koopman Roel Seyes Meyer wéér een ‘oefening’ gehouden. Gelukkig (zal ds. Buisman gedacht hebben) greep de overheid nu wél in! De hele kerkenraad van Boornbergum plus Roelf Meyer moesten voor het hekje verschijnen, maar …. werden niet veroordeeld! Door hoger beroep in te stellen was dat echter gauw verholpen. Ze werden allemaal veroordeeld tot fl. 10 boete. Ds. Buisman zal tevreden geglimlacht hebben.

Ondertussen telde de in december 1835 geïnstitueerde Afgescheiden Gemeente van Boornbergum het jaar daarna al ongeveer vijftig leden. Althans, te oordelen naar het aantal ondertekenaars van het verzoek om overheidserkenning, dat gemeenteleden van Boornbergum en Kortehemmen bij de koning indienden, natuurlijk onder aanvoering van ds. S. van Velzen. In het verzoek werd aangegeven dat hun kerkdiensten gehouden werden in de woning van R.S. Meyer te Kortehemmen.

De oorspronkelijke gereformeerde kerk aan de Stationsweg te Drachten die in november 1844 in gebruik genomen werd (vaak ’tsjerke op it Noard’, en soms ook ‘de kathedraal’ genoemd).

Moeilijkheden in de gemeente (1837).

Maar in december 1837 deelde ds. Van Velzen op de classisvergadering mee dat de beide diakenen van Boornbergum/Kortehemmen, Louwe Pieters Meter en Tjeerd Wytzes de Jong, er met de pet naar gooiden en bovendien de kerkdiensten niet meer bijwoonden. Natuurlijk was de predikant naar Boornbergum gereisd om een onderzoek in te stellen, maar hij had slechts ‘nietige uitvluchten’ van hen vernomen ter verklaring van de verwaarlozing van hun ambt. Trouwens, vertelden ze ds. Van Velzen, ze hielden hun ‘eigen’ kerkdiensten al een tijdje op een andere plaats. Ds. Van Velzen merkte dat ze (niet nader genoemde) ‘dwaalgevoelens omtrent godsdienstige waarheden’ hadden. De predikant en de ouderlingen besloten daarom hen uit hun ambt te ontzetten.

Dat vonden de diakenen helemaal niet zo leuk, ‘want na een woordenwisseling verlieten ze met groote onstuimigheid het vertrek’. De pech was, dat veel gemeenteleden het met de afgezette diakenen eens waren! Het gevolg was dat de diensten bij Meyer nog slechts door twee of drie mensen werden bijgewoond. De rest bleef gewoon thuis of ging in Oudega (bij Drachten) luisteren naar een bekende oefenaar, Marten J. van Houten (1801-1879), die veel luisteraars trok. De classis gaf de ouderlingen opdracht om de ’thuiszitters’ te bezoeken en te vragen weer gewoon naar de diensten te komen. Wel werd door de classis in januari 1838 een commissie benoemd om de ouderlingen te helpen: ds. Van Velzen en twee ouderlingen, Ebe U Klomp uit Oudega en T.H. Uitterdijk (1806-1874), ‘beroepen ouderling’ te Drogeham (die later dominee werd). Het hielp niet veel.

‘Oefenaar’ T.H. Uitterdijk (1806-1874) werd in 1842 predikant.

De Afgescheiden predikanten in Friesland (1836 tot 1842).

De Afgescheiden Gemeenten in Friesland hadden in de begintijd natuurlijk geen eigen predikant, die aan de gemeente leiding kon geven. Datzelfde gold uiteraard ook voor de Afgescheidenen in Boornbergum. Ds. S. van Velzen was namelijk niet alleen predikant van de gemeente van Boornbergum, maar van alle Afgescheiden Gemeenten in de provincie Friesland. In 1839 vertrok hij echter naar Amsterdam. In datzelfde jaar werd hij opgevolgd door ds. R.W. Duin (1797-1843), net als Van Velzen ‘predikant van de Afgescheiden gemeenten in Friesland’. Van hem hebben ze in Boornbergum nooit iets vernomen. En toen deze in 1840 met ruzie en een schorsing aan zijn broek naar Leiden vertrok, werd een beroep gedaan op ds. T.F. de Haan (1791-1868), die zich in 1839 van de Hervormde Kerk had afgescheiden. Hij was van 1839 tot 1842 in feite de laatste Friese predikant ‘in algemene dienst’. De Haan werd na zijn predikantschap in algemene dienst benoemd tot ‘hoofdonderwijzer’ te Groningen (waarmee bedoeld werd dat hij leiding gaf aan de opleiding van aanstaande Afgescheiden predikanten).

Ds. T.F. de Haan (1791-1868).

De gemeente te Boornbergum opgeheven (1842).

Ondertussen werd in februari 1840 op de classis opnieuw over Boornbergum gesproken. Er was ruzie tussen de twee ouderlingen Noorman en Folkertsma. Een commissie (bestaande uit de ouderlingen Uitterdijk en Lollinga) gingen er weer eens heen. Ze constateerden dat het Folkertsma allemaal niks kon schelen hoe de gemeente er bij lag, in tegenstelling tot Noorman ‘die de zaak gedurig voor de troon der genade’ bracht. Al met al, een nieuwe poging de zaak op orde te brengen mislukte, zodat de classis op 13 oktober 1842 ‘de verstrooide gemeente Boornbergum’ als ontbonden verklaarde.

De meeste leden van de gemeente werden toen lid van de in 1844 gestichte gemeente in Drachten. Daar bezochten ze de in november dat jaar in gebruik genomen ’tsjerke op it Noard’.

2. Evangelisatiewerk in Boornbergum.

Boornbergum en enkele andere plaatsen in de omgeving behoorden sinds 14 juni 1844 tot de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Drachten. De eerste predikant van Drachten was ds. J.G. Huiskes (1798-1848). Deze bezocht vast en zeker ook regelmatig zijn gemeenteleden in Boornbergum. We horen aanvankelijk niets over bijzondere aandacht vanuit Drachten voor evangelisatiewerk in Boornbergum. Ook de classis en de provinciale vergadering (later Particuliere Synode genoemd) zwijgen in alle talen over Boornbergum en Kortehemmen.

Van ds. Huiskes (1798-1848) van Drachten is geen foto bekend, maar wel zijn handtekening (archief Gereformeerde Kerk te Drachten).

Maar in 1875 deelde de Commissie voor Binnenlandsche Zending van de provinciale vergadering mee dat in Boornbergum een Evangelisatievereniging opgericht was! Men had vertrouwen in haar werkwijze, want in maart 1875 besloot de commissie op advies van de inmiddels in Drachten aangetreden ds. E. Douma (1842-1913) fl. 50 ter beschikking te stellen ’voor verbreiding der waarheid te Boornbergum’. Het jaar daarop werd fl. 40 toegekend ‘voor evangelisatie en bijbelcolportage’. En in mei 1877 werd verheugd meegedeeld dat de Evangelisatievereniging in Boornbergum ‘gunstig werkt en nu in eigen behoefte kan voorzien’. Ook toen werd fl. 25 toegekend.

Het werk ging zelfs zó goed dat in mei 1878 meegedeeld werd dat men grond gekocht had voor de bouw van een kerkje. Dit gebouwtje, Bethel genaamd, werd nog hetzelfde jaar gebouwd aan de toenmalige Hogeweg, nu Easterbuorren geheten (een deel van de fundamenten van Bethel zijn nog te vinden in de tuin van de tegenwoordige pastorie). Het aantal toehoorders nam langzaam maar zeker toe.

Maar ’t kan verkeren…

Ds. E. Douma (1842-1913) van Drachten. ‘Een predikant van formaat’.

Een classicale commissie naar Boornbergum.

Op de classis Drogeham van 12 augustus 1879 verscheen – na overleg met de Drachtster kerkenraad – een viertal vertegenwoordigers van de evangelisatie te Boornbergum: ouderling H. Hiemstra en diaken A.H. van der Veen uit Drachten, ouderling H. Nijhoff van Lippenhuizen en ouderling D. van Hoogen van Terwispel. Van Hoogen overhandigde een circulaire met een voorstel om in Boornbergum een gemeente te stichten, ondertekend door enkele personen uit Boornbergum en omgeving. Uit de discussie bleek dat de evangelisatie in Boornbergum ‘niet in gezonde toestand verkeerde en dat deze zó niet kon worden voortgezet. Er zou verandering moeten komen of anders zou de zaak te niet gaan’.

De classis besloot een commissie te benoemen ‘om met het bestuur van de evangelisatie te Boornbergum te onderhandelen en te onderzoeken wat in deze het best dient gedaan’. Maar omdat de dorpen Lippenhuizen en Terwispel tot de classis Heerenveen behoorden, zou die classis verzocht worden ook een commissie te benoemen om dan samen het onderzoek in te stellen. In ieder geval werden ds. Douma van Drachten, ds. G. van Wageningen (1830-1908) van Ureterp en ouderling S. Riemersma uit Drachten benoemd.

Ds. G. van Wageningen (1830-1908).

Het verslag van de commissie.

Op 10 februari 1880 deed ds. Douma verslag van de werkzaamheden van de gezamenlijke commissie, want de classis Heerenveen had de ouderlingen Bustra van Lippenhuizen en Welfing van Terwispel benoemd. Samen waren ze op 23 januari 1880 naar Boornbergum getogen. Tijdens de bespreking werd duidelijk dat de instituering van een gemeente in Boornbergum schadelijk zou zijn voor de zwakke naburige gemeenten van Lippenhuizen (geïnstitueerd in 1843) en Terwispel (later Tijnje genoemd), gesticht in 1866. Bovendien waren ‘de financiële krachten van Boornbergum niet toereikend om, in geval er een gemeente gesticht werd, in het onderhoud van een eigen leeraar te voorzien’.

Maar de classis had tóch vertrouwen in de goede afloop. Weliswaar stemde men tégen de instituering van de Christelijke Gereformeerde Gemeente (zoals de Afgescheidenen zich sinds 1869 noemden), maar men achtte het “wenschelijk dat Boornbergum voorlopig als een gemeente worde bearbeid en er ’s zondags op de gewone tijden tweemaal de dienst des Woords worde waargenomen om te zien, welke vruchten dit voor de toekomst zal afwerpen”. (…) Afgesproken werd dat de classiskerken het komende halfjaar allemaal hun predikant een zondag aan Boornbergum zouden afstaan (dat waren de kerken van Bergum, Drachten, Drogeham, Oudega, Surhuisterveen, Westergeest (later Kollumerzwaag genoemd), Ureterp, Veenwoudsterwal en Rottevalle). De classis Heerenveen zou gevraagd worden hetzelfde te doen en stemde daarin toe.

In 1878 werd in Boornbergum bij Drachten dit evangelisatiegebouwtje, Bethel, in gebruik genomen.

Opnieuw om een gemeente gevraagd (1880).

Twee van de vijf bestuursleden van de Evangelisatievereniging te Boornbergum lieten het er echter niet bij zitten. Op de classis Drogeham van 10 augustus 1880 was een schrijven van hen binnengekomen, waarin opnieuw op gemeentestichting werd aangedrongen. Tijdens de ‘breedvoerige besprekingen’ bleek dat niet iedereen in Boornbergum over gemeentestichting eensgezind was. Ook was gebleken dat de proefneming om elke zondag in Bethel twee keer een kerkdienst te houden niet geslaagd was. Zowel de opkomst als de financiële bijdragen hadden niet beantwoord aan de verwachtingen. “Hoe gaarne men ook te Boornbergum een gemeente zag verrijzen, men durfde evenwel in de gegeven omstandigheden niet tot gemeentestichting besluiten”. Wel zei de classis het wenselijk te vinden ’dat de zich nog onttrekkende broeders inzake gemeentestichting bij de anderen zich eenparig aansluiten, opdat te Boornbergum zoo mogelijk eerlang een gemeente moge verrijzen’.

De Evangelisatievereniging van Boornbergum legde zich daar bij neer. Wel vroeg het bestuur in mei 1881 “dat de gemeenten der classis, evenals verleden zomer, ook deze zomer haar predikant een zondag ten hunnen dienste afstaan”. De classis besloot echter dat verzoek voor kennisgeving aan te nemen; in de toestand te Boornbergum met het oog op gemeentestichting was immers geen merkbare verandering gekomen. Maar de classis liet het aan de Evangelisatiecommissie te Boornbergum over om de verschillende gemeenten zelf uit te nodigen haar predikant een zondag af te staan.

Maar de groep in Boornbergum bleek te klein om de diensten geregeld te kunnen houden. Vandaar dat de gemeenteleden op zondag meestal weer de steven wendden naar de ’tsjerke op it Noard’ in Drachten, al werd op de zondagavond nog vaak een ‘leesdienst’ in Bethel gehouden, waarbij door een ouderling een preek van een predikant werd voorgelezen.

Naar deel 2 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info