De Gereformeerde Kerk te Eefde-Gorssel (2)

( < Naar deel 1 ) – Natuurlijk moest in het nieuwe gebouw één of andere gedenkplaat worden aangebracht. Een hardstenen exemplaar misschien? Te duur. Vandaar dat in het portaal van de kerk een houten bord werd aangebracht met de tekst dat in dit gebouw op (zondag) 25 augustus 1918 ‘voor het eerst het evangelie verkondigd’ werd.

Het evangelisatielokaal te Eefde.

Het was natuurlijk ds. J. Waterink (1890-1966) die de eerste dienst leidde, niet met een preek maar met een toespraak, zoals hij zelf zei. Hij sprak van het verhoren van de gebeden, de moeilijke tijdsomstandigheden (de ‘Grote Oorlog’ was zojuist voorbij, maar de naweeën daarvan nog lang niet!) maar ook van de dure plicht om vanuit deze plaats ‘de prediking te doen uitgaan’. Ook wees hij er op dat dit gebouw niet ontstaan was om tweedracht [tussen kerken] te zaaien, maar maakte hij duidelijk dat de gereformeerde evangelisatie in Eefde vriendschappelijk wilde ‘samenreizen’ met de hervormden. Een dankwoord aan de ook aanwezige burgemeester kon niet uitblijven (hij had het streven van de evangelisatiearbeid van de Vereeniging altijd erg gewaardeerd.

Aan het werk.

Het lukte vooral om financiële redenen niet een predikant, een hulppredikant of een kandidaat aan te trekken, zodat men voor de zondagse dienst vooralsnog weer naar Zutphen optrok. Ds. Waterink kwam eens in de veertien dagen op een doordeweekse dag een dienst leiden en gaf er catechisaties. Enkele hervormden vroegen om in het evangelisatiegebouw ook orthodox-hervormde predikanten te laten voorgaan. De kerkenraad wees dat voorstel af. Uiteindelijk werd besloten vanaf 1 maart 1919 eens per maand een gereformeerde predikant te laten voorgaan, ’s morgens en ’s namiddags beurtelings te Zutphen en in Eefde.

Dr. J. Waterink (1890-1966).

De financiën baarden ondertussen serieuze zorgen. Het kerkelijk leven in Eefde kostte nogal wat: rente en aflossing, de resterende bouwrekeningen, kosten voor het catechisatieonderwijs en de Bijbellezingen, het betalen van predikanten die voorgingen, enz. Tegelijk dacht men er in Zutphen al jaren over om de kerk aan de Oudewand te verbouwen, omdat er een zitplaatsentekort was. Maar… kwam daardoor de steun aan het werk in Eefde ook in gevaar? En waarom – zo vond men in Eefde – moesten de opbrengsten van de collecten in het evangelisatielokaal overhandigd worden aan de kerk van Zutphen?! Eefde moest toch het lokaal onderhouden, verlichten en warm stoken? Bovendien moest het harmonium in Eefde door een ander instrument vervangen worden. Wie moest dat betalen?

Een nieuwe predikant in Zutphen (1925).

Ds. Waterink promoveerde in 1923 tot doctor in de theologie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam (‘Kampen’ had nog geen promotierecht). Meteen kreeg hij een beroep van de kerk in Amsterdam; hij nam dit aan en preekte op 28 september 1924 afscheid in Zutphen (en nam dus ook afscheid van Eefde!). De predikant was enigszins teleurgesteld over de voortgang van de evangelisatiearbeid in Eefde. Hij had gehoopt dat hervormden zich bij de Gereformeerde Kerk zouden hebben aangesloten, maar de Hervormde kerkenraad van Warnsveld had voor Eefde een eigen evangelist benoemd, die in Eefde werkte vanuit een ‘lokaal’. Wel nam het aantal catechisanten flink toe, en dat gaf de predikant weer moed voor de komende jaren, die Eefde ongetwijfeld ‘een grote toekomst’ zouden bereiden.

Een houten herdenkingsbord werd in het portaal van het nieuwe evangelisatiegebouw aangebracht (foto: Rondom het Witte Kerkje).

Toch zag de predikant dat zelfstandigheid van Eefde als Gereformeerde Kerk vooralsnog niet mogelijk was, sterker, ‘niet kan en niet mag’. Dat verhoogde volgens hem alleen maar de kans dat Eefde uiteindelijk gewoon weer bij Zutphen getrokken zou worden, omdat de nieuwe kerk zichzelf niet zou kunnen onderhouden.

Intussen had de Zutphense kerkenraad ds. H. Hummelen (1884-1934) uit het Groningse Bedum beroepen, die het beroep aannam en op 12 april 1925 intrede deed.

Ds. Hummelen achtte het – met de kerkenraad – beter in Eefde in het vervolg vooral weekdiensten te houden en er te blijven evangeliseren. Weliswaar zou er eens per maand een dubbele dienst zijn en verder een extra middagdienst op de derde zondag van de maand, maar meer was volgens de kerkenraad niet mogelijk, omdat de kerkgang door de ‘leesdiensten’ in Zutphen erg daalde als de predikant in Eefde voorging. In Eefde ontstond verzet tegen die inperking. Men wilde diensten op zondag, geen slecht bezochte weekdiensten. Daarom verzocht het bestuur van de vereniging aan de kerkenraad toestemming om op de derde zondag van de maand voor eigen kosten een predikant te laten voorgaan. Het antwoord van de kerkenraad bevredigde de Eefdenaren niet, omdat het voor de kerkenraad niet duidelijk was hoeveel schade de diensten in Zutphen daardoor zouden lijden.

Een brief aan de kerkenraad …  (1926).

Ds. H. Hummelen (1884-1934).

In ieder geval stuurde de vereniging in augustus 1926 een schrijven aan de kerkenraad in Zutphen, dat op de 12de van die maand behandeld werd. Daarin verzocht men toestemming om het aantal diensten in Eefde uit te breiden, en voor een betere financiële regeling te willen zorgen. Weliswaar mochten de Eefdenaren, zo schreef men in de brief, op de derde zondag in de maand een extra middagdienst houden, maar omdat de collectes aan Zutphen afgedragen moesten worden, was dit voor Eefde nauwelijks op te brengen. Voor veel ouderen was de reis naar Zutphen bovendien problematisch, anderen vonden het niet juist om op zondag de bus te pakken, om over de jeugd maar niet te spreken… De kerkenraad, zo vond men, had immers tot taak het kerkelijk leven van de gemeente te bevorderen?!

… en een antwoord …

De kerkenraad bleef echter van mening dat de tijd nog niet rijp was voor de zelfstandigheid van de kerk in Eefde c.a. Wel stelde de kerkenraad voor om twee maal per maand een voertuig van Eefde naar Zutphen en v.v. te laten rijden om kerkgangers op te halen voor wie de gang naar Zutphen te moeilijk was. Ook werd er door de kerkenraad op aangedrongen de wekelijkse Bijbellezingen te laten doorgaan en ook beloofde de kerkenraad dat hij de financiële steun van de classis – bestemd voor het evangelisatiewerk – in het vervolg aan de vereniging te Eefde zou afstaan.

Zicht op Gorssel, lang geleden…

De kerkenraad kon moeilijk anders dan vooralsnog afzien van een zelfstandige kerk in Eefde, omdat de financiële situatie van Zutphen nog niet gezond was, al werd er hard aan gewerkt om dat te veranderen. Misschien, zo zei ds. Hummelen, kon het over vijf of zes jaar wèl! En bovendien: ook de Eefdenaren moesten als Zutphense gemeenteleden toch meewerken aan de schulddelging van Zutphens kerk?

Weer een brief…

De verenigingsbestuursleden G. Kamphuis en G.J. Hassink namen opnieuw contact op met ds. Hummelen. De predikant dacht dat de kerkenraad wel zou instemmen met het plan van de Eefdenaren om een hulpprediker eens per zondag in Eefde te laten preken. Prof. Waterink, om advies gevraagd, wees er op dat er wel goede arbeidsvoorwaarden moesten zijn. Kon Eefde dat betalen?

Kort daarop stuurden de broeders namens de vereniging een schrijven aan de kerkenraad waarin ze de vraag stelden of de kerkenraad een geschikte kandidaat kon benoemen met als werkterrein Eefde c.a. Ze stelden voor ds. Hummelen ’s ochtends, en de te benoemen kandidaat ’s middags op de eerste zondag van de maand te laten voorgaan, en de overige zondagmiddagen de kandidaat te laten optreden. Natuurlijk zouden de Eefdenaren dan voor zover mogelijk ’s ochtends naar de kerk aan de Oudewand in Zutphen gaan. Voorgesteld werd ook dat Eefde en Zutphen elk de helft zouden betalen van de voor het voorstel benodigde fl. 1.200. Eefde kon dat geld opbrengen door een deel van de collectegelden te mogen houden. Er kwam een kerkenraadscommissie die de zaak ter plaatse onderzocht, maar uiteindelijk ging het plan niet door.

Een kachel in Zutphen of een zelfstandige kerk in Eefde?

In maart 1929 moest de gemeentevergadering van de Gereformeerde Kerk te Zutphen beslissen over een voorstel van de kerkenraad om in de kerk aan de Oudewand een centrale verwarming aan te leggen. De kerk was kort daarvoor ook al verbouwd en vergroot én er was een pastorie gebouwd. Moest de volgende grote uitgave nu eindelijk niet eens naar Eefde gaan? Dat had ds. Waterink in 1920 toch gezegd? De gemeentevergadering besliste echter voor de aanleg van de verwarming, met het gevolg dat de broeders in Eefde van de weeromstuit niet met intekenlijsten rondgingen ten bate van die ingrijpende uitgaven. Het verenigingsbestuur besloot in september 1929 dat de schuldenlast op het evangelisatielokaal zo snel mogelijk moest worden gedelgd, zodat in Eefde iets anders aangepakt zou kunnen worden. Bijvoorbeeld… een nieuwe pastorie kopen.

De kerk aan de Oudewand te Zutphen met de pastorie (links).

Ondertussen bleek uit de kerkelijke financiële jaarverslagen over 1930 dat in Eefde een behoorlijk bedrag aan kerkelijke bijdragen ten bate van de Gereformeerde Kerk te Zutphen werd gegeven. De kerk van Zutphen ontving in die tijd 280 vaste bijdragen met een totaal bedrag van fl. 6.744. Daarvan kwamen 29 bijdragen uit Eefde c.a., met een totaal bedrag van fl. 1.071.

Uit die cijfers bleek dat in Eefde nog fl. 300 nodig zou zijn wilde men daar een zelfstandige Gereformeerde Kerk hebben. Op voorstel van een vrouwelijk gemeentelid werd besloten de bijdragen van Eefde met 5% te verhogen. Daarmee was het benodigde bedrag bereikt.

‘In beide gebouwen diensten op zondag…’

In 1932 had de Gereformeerde Kerk te Zutphen in totaal 1.218 leden. Zowel in de kerk aan de Oudewand in Zutphen als in het evangelisatielokaal in Eefde was een gebrek aan zitplaatsen ontstaan. Dat was de reden dat G.J.M. Enserink tijdens een gemeentevergadering vroeg of het ook tijd werd een tweede predikant te beroepen. Dan konden elke zondag in beide gebouwen diensten gehouden worden en was het zitplaatsentekort opgelost! Ook merkte hij in het vuur van zijn betoog op dat dan bovendien het tekort aan pastorale zorg voor Eefde voorbij zou zijn. Dat was natuurlijk niet leuk voor ds. Hummelen om te horen, die hem daarover dan ook vermaande.

De predikant werd kort daarop ziek, zodat de kerkenraad een hulppredikant benoemde in de persoon van kandidaat M.P. van Dijk (1903-2001). Deze deed gedurende vijf maanden dienst in de kerk van Zutphen.

‘Zelfstandig worden mogelijk…’.

Nadat ds. Hummelen in januari 1933 de begroting van Eefde c.a. bekeken had, was hij van oordeel dat in Eefde een zelfstandige Gereformeerde Kerk geïnstitueerd kon worden. De kerkenraad ging daarmee akkoord. De kerk wilde de Eefdenaren daarbij goede financiële steun verlenen. Maar ruim 25% van de Eefdese leden bleek tégen zelfstandigwording!

Toch werd niet lang daarna de instituering voorbereid. Het orgel werd door de kerk van Zutphen geschonken; Eefde zou bovendien de komende drie jaar achtereenvolgens fl. 400, fl. 300 en fl. 200 ontvangen en de classis ging ook akkoord! De gemeentevergadering in Zutphen stemde er ook mee in, zodat men nu de ‘Commissie van Voorbereiding’ aan het werk kon zetten.

Een persbericht over de instituering van de Gereformeerde Kerk te Eefde.

De naam van de kerk zou zijn: De Gereformeerde Kerk te Eefde-Gorssel. Zes ambtsdragers werden gekozen. Het gebouw werd nog snel even in een fris verfje gezet, en zo kon op zondag 17 september 1933 de kerk geïnstitueerd worden, door de bevestiging van de ambtsdragers: als ouderlingen H.J.R. Hassink, E. Beltman, H. Enserink en G.J. Klein. De diakenen waren: G.J. Kraaijenbrink en Chr. Kamphuis. Ds. Hummelen preekte over Efeze 2 de verzen 20 tot 22 (“Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen; Op Welken het gehele gebouw, bekwamelijk samengevoegd zijnde, opwast tot een heiligen tempel in den Heere; Op Welken ook gij medegebouwd wordt tot een woonstede Gods in den Geest”).

En de oude broeder Brummelman, die de kerk jaren lang gediend had, sprak in een korte toespraak ‘zijn blijdschap uit dit te mogen aanschouwen’.

De eerste predikant: dr. H.N. Ridderbos (van 1934 tot 1939).

Dr. H.N. Ridderbos (1909-2007).

Natuurlijk moest de kerkenraad allerlei zaken regelen. In de eerste plaats de wijkverdeling: twee kerkwijken kwamen er: Eefde-Almen en Eefde-Gorssel, met als grens de Eefdese beek. Aanvankelijk verzorgde ds. Hummelen de catechisaties nog, maar al spoedig werd een begin gemaakt met het beroepingswerk. Het jaartraktement was vastgesteld op fl. 2.329. Uiteindelijk werd een beroep uit gebracht op kandidaat H.N. Ridderbos (1909-2007) uit Kampen. Hij nam het beroep aan en deed op 7 oktober 1934 intrede.

In het linker gedeelte van deze gehuurde pastorie aan de Zutphenseweg woonde ds. Ridderbos (foto: ‘Het Witte Kerkje’).

Op 13 november 1936 promoveerde hij cum laude aan de VU bij professor F.W. Grosheide (1881-1972) op een studie over “De strekking van de bergrede naar Matteüs”. Aan de Zutphenseweg werd voor hem en zijn echtgenote n een pastorie gehuurd.

Het werd nu tijd voor een nieuwe kerk…

Naar deel 3 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info