De Gereformeerde Kerk te Urk (3)

Iets uit de tijd van ds. Bouwman…

( < Naar deel 2 ) – De zondagsrust wilde de kerkenraad strikt gehandhaafd zien.

Ds. J.J. Bouwman (1891-1974).

Toen de kerkenraad dan ook hoorde dat enkele loggervissers in Vlaardingen op zondag de trein naar Enkhuizen namen, in Alkmaar inkopen deden en een schip aannamen dat hen naar Urk kon brengen, hebben de broeders hen daarop aangesproken. Hetzelfde gold voor enkele gemeenteleden die op zondag zonder noodzaak een benodigd bootje in de haven van Urk gebracht hadden.

Toen in de kerkenraad de vraag van een gemeentelid aan de orde kwam of ds. J. Wisse Czn. (1843-1921) in de kerk een ‘tijdrede’ mocht houden, gaf de kerkenraad te kennen daaraan niet te willen meewerken. Ds. Wisse was in 1892 immers een van de initiatiefnemers tot de vorming van de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk, ‘een scheurkerk’, uit onvrede met het samengaan van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken.

Ds. J. Wisse Czn. (1843-1921).

— Toen de Jongelingsvereniging Immanuel een feest hield waarin een verloting voorkwam, protesteerde de kerkenraad daartegen. — Het schoolbestuur van Rehoboth vroeg de kerkenraad de statuten van de vereniging te willen goedkeuren. Het was de bedoeling dat de kerkenraad dan ook toezicht zou houden op het Bijbelonderwijs. De kerkenraad aarzelde aanvankelijk en gaf uiteindelijk te kennen dat vooralsnog niet te kunnen doen, mogelijk omdat de christelijke school een samenwerkingsschool was van enkele kerken.

Ds. W. Doorenbos (van 1931 tot 1952).

Op 22 februari 1931 deed ds. W. Doorenbos (1891-1957) van Gerkesklooster-Stroobos intrede op Urk. Pas het tweede door de kerkenraad van Urk op hem uitgebrachte beroep nam hij aan. Eenentwintig jaar diende hij de kerk van Urk. Het waren veelal tijden van werkloosheid en armoede, zelfs van oorlogsreiging en oorlog. In oktober 1929 was in New York de Beurs op Wall Street gecrasht, waardoor de wereld in een grote economische crisis terecht kwam. Ook in Urk heeft men daar het zijne van gemerkt. Werkloosheid en armoede waren het gevolg. Het was maar goed dat ds. Doorenbos ‘niet gauw van zijn stuk te brengen’ was en goed leiding kon geven. ‘Hij kon wel meester in de rechten zijn’, zeiden Urkers; zijn preken trokken veel hoorders.

Ds. W. Doorenbos (1891-1957).

Ook tijdens zijn predikantschap moest de kerkenraad leer en leven van de gemeenteleden in de gaten houden! Zoals van dat gemeentelid dat weigerde een ander in de kerkbank toe te laten, hoewel het ‘vrij’-lichtje al lang brandde. Ook werden in 1933 ouders erop aangesproken dat hun kinderen herrie maakten op de galerij. Ze moesten hun kroost daar niet zonder toezicht laten zitten. En dan die jongens die op zondag op Terschelling de schaatsen hadden ondergebonden! De kerkenraad had een wijde blik!

Kerkdiensten in Patrimonium (vanaf 1938).

Toen in de jaren ’30 de Zuiderzeewerken bij Urk een aanvang namen spoedden zich vele arbeiders uit vooral Werkendam en Sliedrecht naar eiland om met de inpoldering hun brood ter verdienen. Ze werden gehuisvest in vele barakken, onder meer in een bouwkeet die op het toen al opgespoten land ‘Het Kleine Klif’ geplaatst werd door het Nederlands Werkliedenverbond ‘Patrimonium’, en dienst deed als recreatiegebouw voor de arbeiders. Het was een houten gebouw en kreeg uiteraard de naam ‘Patrimonium’.

Op zondag 3 juli 1938 werd daar ook de eerste gereformeerde kerkdienst gehouden. Overigens kwamen er niet alleen (gereformeerde en andere) Zuiderzeearbeiders naar de diensten, maar ook ‘gewone’ gemeenteleden uit de Bethelkerk, al heette die toen nog niet zo.

Gebouw Patrimonium, waar sinds 1938 kerkdiensten gehouden werden,n dat in 1949 verplaatst en vergroot werd en tot 1955 als ‘Noorderkerk’ dienst deed.

Verder werden onder leiding van een groep van zeven gereformeerden in het gebouw ook evangelisatiebijeenkomsten gehouden. De groep rond Patrimonium leek een beetje een kerkje in de kerk te worden, waartoe sommigen zich bijzonder aangetrokken voelden. Toen die groep groeide besloot de kerkenraad een hulpprediker te beroepen, die in de persoon van kandidaat K.S.G. Zijlstra (1909-1974) op 1 november 1938 in dienst trad.

Ds. K.S.G. Zijlstra (1909-1974) op latere leeftijd.

Hulpprediker Zijlstra had uiteraard ook het evangelisatiewerk onder zijn hoede. Zo hield hij zogenaamde ‘woensdagavondsamenkomsten’, bezocht hij keten op de dijk en schepen op zee en werd er ook aan lectuurverspreiding gedaan. In zijn boekje ‘Gereformeerde Kerk  Urk in de twintigste eeuw’ schetst Tromp de Vries de gebeurtenissen rond het gebouw Patrimonium, waaruit ook duidelijk wordt dat kandidaat Zijlstra het er niet makkelijk had. Hij deed zijn werk daar tot 1 oktober 1942, toen hij vertrok naar de kerk van Blokzijl, voor het (evangelisatie-) werk onder de arbeiders in de Noordoostpolder.

Tweede predikantsplaats vanaf 1943.

De Gereformeerde Kerk te Urk telde in 1942, bij het vertrek van kandidaat Zijlstra naar Blokzijl, zo’n drieduizend leden, zodat het naar het oordeel van de kerkenraad tijd werd een volledige tweede predikantsplaats in te stellen, die op 11 april 1943 door zijn intrede vervuld werd door ds. G. Spijker (1910-1999), die van 1943 tot 1947 aan de kerk van Urk verbonden was; niet meer alleen voor Patrimonium, want de preekbeurten daar werden afwisselend door hem en ds. Doorenbos vervuld.

De Vrijmaking (1947).

Dr. K. Schilder (1890-1952) was de leider van de Vrijmaking in 1944.

In de jaren ’30 was in De Gereformeerde Kerken in Nederland de discussie weer opgelaaid over de betekenis van Doop en Verbond. De synode van 1905 had die kwestie opgelost door te besluiten dat beide (uit Afscheiding en Doleantie afkomstige) visies op Doop en Verbond in onze Kerken waren toegestaan.

In de jaren ’30 ontstond daarover opnieuw ophef, en toen de synode van 1943 over dat onderwerp uiteindelijk een besluit nam vond een aantal predikanten en Kamper hoogleraren – onder wie dr. K. Schilder (1890-1952) – dat de synode aan de visie van de Doleantie (c.q. die van dr. A. Kuyper (1837-1920) het alleenrecht gaf. Langdurige discussies volgden, voor- en tegenstanders bestreden elkaar in een groot aantal brochures en strijdschriften.

Uiteindelijk werd dr. Schilder afgezet, als professor in Kampen en als predikant. Hij verklaarde de synodebesluiten niet te erkennen. Dr. Schilder las in augustus 1944 tijdens de ‘Vrijmakingsvergadering’ in Den Haag de Acte van Vrijmaking of Wederkering voor en maakte zich daarmee los van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Een groot aantal geestverwanten volgde hem.

In Urk was een tweetal broeders, W. Kok en I. van Veen, op de kerkenraad gekomen die vroegen de gemeente op te wekken tot ‘vrijmaking’. Ds. Spijker waarschuwde hen de kerk niet te verscheuren! Maar toen op 2 mei 1947 een oproep gedaan werd zich achter dr. Schilder te stellen, verbrak een aantal gemeenteleden de band met de Gereformeerde Kerk. Ook kwam een door honderd gemeenteleden ondertekend schrijven binnen, dat juist instemming betuigde met het bemiddelend optreden van de kerkenraad.

Ds. G. Spijker (1910-1999) ging in 1947 met de Vrijmaking mee en schreef daarover op 18 juni 1947 een brief aan de leden van De Gereformeerde Kerk te Urk.

Ondanks zijn aanvankelijk matigend optreden verklaarde ds. Spijker zich op zaterdagavond 14 juni 1947 vrij te maken. Ruim een maand eerder, op 4 mei, was in Urk de vrijgemaakte kerk al geïnstitueerd, waarbij ds. Spijker zich dan ook aansloot. In een schrijven aan de gemeenteleden (gedateerd 18 juni 1947) maakte hij duidelijk waarom hij tot die beslissing gekomen was. Van de ongeveer 3.500 gemeenteleden volgden 245 ds. Spijker; ze waren voor het merendeel afkomstig uit de groep rond ‘Patrimonium’.

Ds. P. Homburg (1902-1984).

Ds. Doorenbos had in 1947 een hartaanval gekregen en werd daardoor gedurende langere tijd aan de arbeid onttrokken. Op 1 maart 1952 ging hij met emeritaat. Al met al belandde het kerkelijk leven in een moeilijke periode. Gelukkig deed ds. P. Homburg (1902-1984) op 4 juli 1948 intrede op Urk.

Patrimonium wordt Noorderkerk (1949).

Het gebouw Patrimonium was in opdracht van Waterstaat intussen verplaatst van de Haven naar de Melkweg, op de plaats waar nu de tuin van de latere Petrakerk is. In 1947 besloot de kerkenraad Patrimonium voor een bedrag van fl. 10.000 aan te kopen om het te laten dienstdoen als hulpkerk. Maar het gebouw was intussen behoorlijk bouwvallig geworden; vandaar dat de kerkenraad besloot het volledig uit elkaar te laten halen, er stevige fundamenten onder te leggen en het vervolgens met een verenigingslokaal (annex kerkenraadskamer) als uitbreiding weer op te bouwen, maar dan vier meter langer, zodat het aantal van 240 zitplaatsen nu op 320 kwam.

Patrimonium.

Op zondag 20 maart 1949 werd het ‘splinternieuwe’ gebouw opnieuw als kerk in gebruik genomen en Patrimonium heette sindsdien Noorderkerk. Ds. P. Homburg hield bij die gelegenheid een preek naar aanleiding van Exodus 30 de verzen 17 tot 21, handelend over het koperen wasvat in de tempel.

De latere Bethelkerk heette in het vervolg Zuiderkerk.

De Zuiderkerk gerestaureerd (1951).

In 1951 werd een grote restauratie van de Zuiderkerk uitgevoerd, die toen nog geen Bethelkerk heette! Architect C. van der Bom bedacht de renovatieplannen. Het board dat alle muren bedekte werd weggehaald, de buitenmuren werden afgebikt en behandeld, er kwamen nieuwe meubels en andere lambrisering, de portalen werden verbouwd en de opgangen naar de galerijen werden vernieuwd.

De gereformeerde Bethelkerk (voorheen ‘Zuiderkerk’) op Urk.

Ook werd in de noordgevel een groot glas-in-loodraam gemaakt, er kwam voetverwarming en het orgel werd gerestaureerd. Kortom: een niet geringe klus, die ongeveer fl. 125.000 moest gaan kosten! De laatste dienst in de Zuiderkerk (voor de verbouwing) werd op 19 augustus 1951 gehouden en deze stond onder leiding van dr. R.J. van der Meulen (1904-1994) van Scheveningen.

Het werk vorderde gestaag en zonder problemen, zodat al op 14 december 1951 weer in gebruik genomen kon worden, honderd jaar nadat het eerste kerkje op diezelfde plaats haar loopbaan begon.

De Petrakerk (1955).

Tijdens de bouw van de Petrakerk. Op de voorgrond de Noorderkerk!

Ondertussen breidde niet alleen Urk, maar ook de Gereformeerde Kerk te plaatse snel uit. De Noorderkerk (het vroegere Patrimonium) werd te klein en bovendien moest er eigenlijk nodig groot onderhoud plaatsvinden. Vandaar dat de kerkenraad besloot naast de Noorderkerk een nieuwe, grote kerk te bouwen naar een ontwerp van architect F. van der Laan uit Delfzijl. De Noorderkerk kon tijdens de bouw van de nieuwe kerk gewoon dienst blijven doen.

Op 9 juni 1954 werd de aanbesteding gehouden, met als laagste inschrijver de fa. R.P. Kale en Zoon uit Urk voor het hoofdwerk. De bekapping en de torenconstructie was in handen van de N.V. Nemaho uit Doetinchem, het glas- en schilderwerk werd door de heer Koffeman verricht, terwijl de heren Oost en J. Nentjes respectievelijk het elektriciteitswerk en het loodgieterswerk uitvoerden.

Ds. H.R. Groenevelt (1908-1986) stond tweemaal in Urk: eerst van 1952 tot 1966 en daarna van 1970 tot zijn emeritaat in 1972.

De ‘eerste steen’ voor de nieuwe kerk werd op 28 augustus 1954 gelegd door ds. H.R. Groenevelt (1908-1986), die op 16 november 1952 intrede gedaan had. Bouwcommissievoorzitter K.M. Kramer opende de bijeenkomst met het laten zingen van psalm 103 vers 1 en las vervolgens dezelfde psalm. De eerste steen vermeldde twee teksten: “Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste hoeksteen” (Efeze 2 vers 20) en “Wat blijdschap smaakt mijn ziel, wanneer ik voor U kniel, in ’t huis dat Gij U hebt gesticht”.

De kerk, die op 8 juli 1955 bij kerkenraadsbesluit de naam Petrakerk kreeg, werd op zaterdag 16 juli 1955 officieel in gebruik genomen en de dag daarop werd de eerste kerkdienst gehouden. De Petrakerk telde 850 zitplaatsen (676 beneden en 174 boven), maar door uitschuifbankjes kon het zitplaatsenbestand met nog eens 160 worden uitgebreid.

De gereformeerde Petrakerk te Urk, die in juli 1955 in gebruik genomen werd en nog steeds als zodanig dienst doet.

In de Noorderkerk (het vroegere Patrimonium) was een week eerder, op 10 juli 1955, de laatste dienst gehouden. ’s Middags werden er nog enkele kinderen gedoopt, en ’s avonds werd het avondmaal gevierd. Het laatste gezongen lied was ‘k Wil U o God mijn dank betalen. Daarna sloot ds. W. Baas (1925-1995) – van 1953 tot 1957 predikant te Urk – precies zeventien jaar na de ingebruikneming de bijbel. De Noorderkerk werd toen afgebroken en verkocht naar Hattem. Tijdens de bouw van de Petrakerk kon gelukkig een foto gemaakt worden, waarop ook de Noorderkerk te zien is! Twee kerken op één foto! We namen die foto over uit een lokale krant.

Toen op 8 juli 1955 de nieuwe kerk officieel Petrakerk ging heten, besloot de kerkenraad tevens dat de oudste Gereformeerde Kerk op Urk (de Zuiderkerk) de naam ‘Bethelkerk’ kreeg. Deze naam werd gekozen omdat deze vermeld staat op de gedenksteen van 27 april 1885, toen de kerk haar huidige vorm kreeg.

Het orgel van de Petrakerk (1957).

Het interieur met het orgel van de Petrakerk in 1956 (foto: fa. J.C. Sanders & Zoon bij de oplevering van het orgel).

Aanvankelijk werd in de Petrakerk bij de begeleiding van de gemeentezang gebruik gemaakt van een harmonium, tijdens de ingebruikneming van de kerk op 16 juli 1955 bespeeld door organist Louwe Kramer. Al in juli 1954 had de kerkenraad een orgelcommissie ingesteld om advies uit te brengen over de aanschaf van een ‘’eenvoudig en degelijk kerkorgel, dat zich goed leent bij de begeleiding van de gemeentezang en dat wordt geplaatst op een open orgelgalerij”.

Orgelbouwer J.C. Sanders & Zn. te Utrecht kreeg de opdracht. De bouw van het instrument had meer voeten in de aarde dan men aanvankelijk dacht, en kwam daarom een jaar later klaar dan men had gepland. Op 7 maart 1957 werd het orgel in gebruik genomen. De bekende organist Feike Asma hield die avond bij de inwijding een concert: “Dit orgel is werkelijk een prachtig instrument, waarop ik met veel vreugde heb mogen spelen”, zei de organist later.

De Petrakerk te Urk.

Tweeëndertig jaar later, in de herfst van 1989, werd het orgel gerestaureerd, hoewel een deel van het instrument tijdens de erediensten gewoon kon worden gebruikt. De windladen werden grondig nagekeken, het pijpwerk opnieuw geïntoneerd en het toets- en koppelmechaniek verbeterd. Op 21 december 1989 werd het orgel weer in gebruik genomen. Meindert W. Kramer verzorgde daarna een kerstconcert.

Derde predikantsplaats vanaf 1956.

Ds. J. Wolven (1911-1985) bezette als eerste de derde predikantsplaats te Urk.

We zagen al dat de Gereformeerde Kerk te Urk stevig groeide. Dat was voor de kerkenraad aanleiding – de gemeente gehoord – om de derde predikantsplaats in te stellen. Ds. J. Wolven (1911-1985) van Grootegast was degene die deze predikantsplaats als eerste bezette. Hij deed op 17 november 1956 intrede en bleef tot september 1963 aan de kerk van Urk verbonden.

Bezwaren tegen ‘gemeenschappelijke kerkdiensten’ (1963).

De jaren ’60 brachten allerlei veranderingen in het gereformeerd kerkelijk leven. Zo hadden achttien gereformeerde en hervormde predikanten in 1961 er stevig op aangedrongen de Gereformeerde Kerken en de Hervormde Kerk zo snel mogelijk tot één kerk te verenigen. ‘De Achttien’, zoals ze zich zelf noemden, publiceerden onder meer een drietal boekjes dat dit thema behandelde. Het zou het begin worden van wat later het ‘Samen op Wegproces’ genoemd werd.

De drie bekendste geschriften van ´De Achttien’ (foto:  GereformeerdeKerken.info’).

Een van de facetten van dat ‘voorzichtig samengaan’ betrof het houden van gezamenlijke gereformeerd-hervormde kerkdiensten. De gereformeerde generale synode besloot op 22 februari 1962 daarvoor toestemming te geven. Die gemeenschappelijke diensten zouden volgens de synode ‘het kwaad van de kerkelijke verdeeldheid kunnen helpen bestrijden’. De kerkenraad was het daarmee niet eens, betoogde hij op 30 april 1963 in een uitvoerig bezwaarschrift . ‘De situatie in de Ned. Herv. Kerk is zó, dat momenteel, ook volgens de synode, van hereniging geen sprake kan zijn, gelet op het duidelijk getuigenis van de Heilige Schrift. (…) Vandaar dat de kerkenraad het prematuur acht gemeenschappelijke diensten te houden’.

Datzelfde gold volgens de Urker kerkenraad ook voor het houden van gezamenlijke diensten met orthodox-hervormde gemeenten, omdat zij immers deel uitmaakten van dezelfde hervormde kerk waarvan ook vrijzinnige gemeenten deel uitmaakten. ‘Gesteld dat een orthodox-hervormde gemeente dat zou wensen, kan zij bijv. geen kerkelijke tucht oefenen volgens Bijbelse maatstaven’. Ze kan niet ‘voluit kerk van Christus zijn’, al ‘benauwt het vraagstuk van de kerkelijke tucht ook de consciëntiën in onze kerken’, voegde de kerkenraad eraan toe.

Het begin van het bezwaarschrift van 30 april 1963.

Hoewel er in de hervormde kerk ‘moedgevende tekenen’ waren voor wat betreft de toekomstige ontwikkeling van de hervormde kerk, was ‘die toekomst nog volstrekt onzeker’. Wat moest een kerkenraad bijvoorbeeld doen als hij te maken kreeg met een hervormde predikant die ‘de Duitse theoloog Karl Barth (1886-1968) luide prijst in zijn houding ten opzichte van de christelijke school, de christelijke vakbeweging en de christelijke politieke partij?’ Overigens voegde de kerkenraad er nadrukkelijk aan toe: “Ten overvloede merkt de kerkenraad op, dat hij van ganser harte toejuicht, dat bestaande – verantwoorde – contacten tussen de Gereformeerde Kerken en de Ned. Herv. Kerk – via synoden en kerkenraden – versterkt worden”.

Naar deel 4 (slot) >

© 2021. GereformeerdeKerken.info