De Gereformeerde Kerk te Werkendam (1)

De Gereformeerde Kerk in het Noord-Brabantse Werkendam werd in 1921 geïnstitueerd door de samenvoeging van de Christelijke Gereformeerde Gemeente (in 1836 ontstaan als Christelijke Afgescheidene Gemeente) en de resterende leden van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), die in Werkendam in 1887 ontstond. Deze was in februari 1920 voor het grootste deel overgestapt naar het kerkverband van  de Gereformeerde Gemeenten.

Kaart: Google.

1. De Afscheiding.

Een opwekking in Werkendam.

De Afscheiding van 1834 heeft in Werkendam – in de westelijke uithoek van het Land van Altena langs de Biesbosch – ongetwijfeld een vruchtbare bodem gevonden in de gebeurtenissen die er halverwege de achttiende eeuw plaatsvonden. In die tijd was de rechtzinnige, ‘godzalige’, predikant ds. Johannes Groenewegen (1706-1764) als hervormd predikant aan de hervormde gemeente te Werkendam verbonden. Net als in Nijkerk en elders vonden ook in Werkendam in die tijd opmerkelijke gebeurtenissen plaats die door de broer van de dominee, catechiseermeester Jacob Groenewegen, in zijn boekje ‘Een opregt Verhaal (…)’ uitvoerig beschreven werden.

Ds. Groenewegen werd bekend door zijn zangbundel ‘De Lofzangen Israëls’.

Het begon op 3 september 1751 bij kinderen in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar, en het bleef maanden voortduren. Toen Jacob Groenwegen en zijn geestverwanten de woning binnenkwamen waar een huisgodsdienstoefening (ook conventikel of gezelschap genoemd) gehouden zou worden, ‘daar wy eenige ure doorbragten met bidden, zingen en spreeken van den Heere Jezus’, merkten ze dat er ook acht of tien kinderen in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar aanwezig waren. Omdat ze meenden dat zij er niet thuishoorden verzochten ze de vrouw des huizes de kinderen naar buiten te sturen.

Daarop begonnen de kinderen te huilen en te roepen: ‘Moeten  ook wij niet bekeerd zijn?!’ Toen de conventikelgangers dat hoorden zeiden ze: ‘Dan moeten wy anders handelen, Jesus wil ook kinderen hebben; doe gingen wy na die kinderen toe, dewelke stonden te schreije, immers zeer bedrukt: ik zeide, kom kinderen, kom weer in huys’. De broeders en zusters baden toen voor ‘die jonge schapen, ’t welk zy horende haar indrukken vermeerderde, dog met bedaardheid’. Maanden lang bleef de opleving uitbreiden en voortduren en zorgde ongetwijfeld voor de grote plaats die de ‘bevindelijke vroomheid’ er innam.

De eerste Afgescheidenen.

Ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland.

Jaren later, toen in 1834 in Ulrum onder leiding van ds. H. de Cock (1801-1842) de Afscheiding van de hervormde kerk een aanvang nam, leek het in Werkendam rustig te blijven. Ds. J.H. Bösken was toen (van 1834 tot 1840) rechtzinnig hervormd predikant in Werkendam en De Werken, en kon misschien enkele van zijn gemeenteleden van afscheiding weerhouden. Van ‘de Afscheiding  van De Cock’  moest hij in elk geval niets hebben. Toch moest hij in dat verband melden dat ‘inzonderheid in het land van Altena de ergerlijkste en bedroevendste toneelen plaatsvonden, en dat dezelve ook op deze gemeenteleden verderfelijksten invloed uitgeoefend hadden ter verbreking van den band der liefde en des vredes bij velen’. Maar, om aan te geven dat zeer velen de hervormde gemeente desondanks trouw bleven, meldde hij ook dat de diakoniekollektes meer hadden opgebracht dan ooit tevoren.

In januari 1836 kwamen bij de kerkenraad de eerste brieven binnen waarin gemeenteleden meedeelden dat zij hun naam uit het lidmatenboek ‘geschrapt’ wilden hebben en dat ze zich afscheidden van het hervormd kerkbestuur, maar ze wilden, schreven ze, wel Christen blijven, ja zelfs ’nauwgezetter dan voorheen’. De kerkenraad las de brieven – namen van ondertekenaars zijn ons niet bekend – maar oordeelde dat, door de afwezigheid van aangevoerde bewijzen voor de ‘ingewikkelde of met ronde woorden geuite beschuldigingen van afwijking van de ware leer door den kerkeraad’, hij niet aan het verzoek kon voldoen. De brieven zouden worden opgeborgen in de archiefkist van de kerk. Maar ze zijn later kennelijk verloren gegaan.

Christelijke Afgescheidene Gemeente te Werkendam (1836).

Wanneer de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Werkendam geïnstitueerd werd is niet precies bekend, alleen dat dit voor 8 oktober 1836 moet zijn geweest. Ook weten we niet welke predikant de gemeente geïnstitueerd heeft. Wel zijn de namen van de eerste kerkenraadsleden bekend: als ouderlingen waren gekozen Andries Potters en Gerrit van der Stelt, en als diaken Cornelis den Dekker. Eind 1836 woonden op het grondgebied van Werkendam ongeveer negentig Afgescheidenen; in 1849 was de gemeente aangegroeid tot ongeveer driehonderd leden.

De boerderij van Alettinus Branderhorst aan de Bakkerskil. Bij de stormramp van 1953 verdwenen.

In de naburige burgerlijke gemeente De Werken was een deel van de Afgescheidenen aangesloten bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Werkendam, en een ander deel van De Werken kerkte in de kerk te Sleeuwijk of in de boerderij van Alletinus Branderhorst in De Kille. De Afgescheiden Gemeente van Werkendam-De Werken telde in 1856 rond de 330 leden.

Vervolging (1838).

Hoewel een paar keer Afgescheiden inwoners van Werkendam aanwezig waren in bijeenkomsten van de Afgescheiden Gemeente De Werken-Sleeuwijk, en tegen hen ook proces-verbaal werd opgemaakt, is op het grondgebied van de gemeente Werkendam maar éénmaal  een godsdienstige samenkomst verstoord.

Die godsdienstoefening werd gehouden in het huis van de 67-jarige arbeider Joost Biesheuvel in Werkendam, en wel op 27 mei 1838. De 49-jarige korvenmaker Maarten van Driel ging daar voor als ‘leeraar’ of voorlezer. Er waren méér dan de twintig door de overheid toegestane dorstigen naar het Woord aanwezig, want er was voor de bijeenkomst geen toestemming van de plaatselijke overheid gevraagd. Marechaussees uit Woudrichem  waren de bijeenkomst binnengekomen en hadden de namen van de aanwezigen genoteerd. Toen ze vervolgens bevel gaven de woning te verlaten, deden ze dat. Op 22 juni 1838 diende de rechtszaak tegen Biesheuvel en Van Driel. Ze werden elk veroordeeld tot een boete van ruim fl. 12, inclusief de gerechtskosten.

Van kerk naar kerk.

Aanvankelijk hielden de Afgescheidenen van Werkendam, De Werken en Sleeuwijk hun godsdienstige bijeenkomsten in verscheidene particuliere woningen en boerderijen, maar in 1840 konden ze terecht in de schuur van Alettinus Branderhorst aan de Bakkerskil in De Kille. De Afgescheidenen in Sleeuwijk hadden in 1839 aan de overheid vrijheid van godsdienstoefening gevraagd en toen meteen ook beloofd dat ze een kerk zouden bouwen. De plannen leverden een vertraging op, zodat pas in 1842 in Sleeuwijk een kerkgebouw tot stand kwam.

Kaart van de gemeente De Werken en Sleeuwijk. De rode ster: Naboths Wijnberg; de donkerblauwe ster: woning van Alettinus Branderhorst in De Kille.

Naboths Wijnberg (1842).

De Afgescheidenen in Werkendam-De Werken wilden uiteraard liever een onderkomen dat dichter bij Werkendam lag en namen daarom in datzelfde jaar, 1842, een bestaande schuur met woning aan de Sleeuwijksedijk als kerk in gebruik. De schuur lag op het grondgebied van de burgerlijke Gemeente De Werken, op slechts ongeveer zestig meter afstand van de gemeentegrens van de Gemeente Werkendam. De kerkschuur werd Naboths Wijnberg genoemd. De kerkzaal lag op de eerste verdieping, boven de woning van Arie Branderhorst (zoon van de genoemde Alettinus Branderhorst in de De Kille). Bekend is dat Apolonius Gerardus de Waal (1813-1889) in Naboths Wijnberg als ouderling dienst deed en in de diensten voorging (in 1845 werd hij Afgescheiden predikant in Winterswijk  en diende tot zijn emeritaat in 1884 nog negen andere gemeenten!).

Kaart van de Gemeente Werkendam. De rode stip geeft de locatie van ‘Naboths Wijnberg’ aan. De groene stip is de locatie van de woning van Alettinus Branderhorst in De Kille.

Het in gebruik nemen van Naboths Wijnberg ging niet zonder horten en stoten. De burgemeester had gehoord dat die kerkelijke gemeente vaak met meer dan honderd mensen in een particuliere woning bijeenkwam, en hij vroeg zich af of de schuur aan de Sleeuwijksedijk wel zonder gevaar zoveel mensen  kon bevatten. Daarom nam hij er een kijkje en merkte tot zijn verbazing dat men in 1842 al druk bezig was de schuur als kerkgebouw in te richten met banken en  stoelen en dergelijke. Bovendien constateerde hij dat de zoldervloeren ‘door de ouderdom zozeer zijn vermolmd’ dat het gevaar zou opleveren voor de veiligheid. Maar hij zag ook dat de timmerlui ‘veel hout hadden verzameld’ en de zoldering  vakkundig verstevigden, zodat de ingebruikneming als kerk geen gevaar zou opleveren en er ook niemand verder last van zou hebben.

‘Naboths Wijnberg’ staat er nog steeds.

De burgervader maakte de ‘kerkbestuurders’ er echter wel op attent dat het in gebruik nemen van de schuur in strijd was met de wet, omdat voor het bouwen van nieuwe kerken toestemming van de minister nodig was. Hoewel men het kerkje gewoon in gebruik nam vroeg men voor de zekerheid toch toestemming voor de kerkbouw aan de minister, die bij Koninklijk Besluit van 17 februari 1843 gegeven werd. Het kerkje deed dienst tot 1859.

De eerste predikant: ds. S.O. Los (van 1848 tot 1856).

In oktober 1848 kreeg de Christelijke Afgescheidene Gemeente van (De Werken) en Werkendam haar eerste predikant in de persoon van ds. S.O. Los (1803-1882). Daarvóór was hij in verscheidene gemeenten oefenaar geweest en was tot predikant opgeleid door ds. T.F. de Haan (1791-1868) in het Friese Wanswerd.  De predikant was tot 1856 aan de gemeente verbonden.

Ds. S.O. Los (1803-1882).  Met dank aan de heer Bas voor den Dag, archivaris van de Gereformeerde Kerk te Werkendam.

Erkenning gevraagd en verkregen (1853).

In 1839 had de Christelijke Afgescheidene Gemeente van De Werken en Sleeuwijk aan de koning ‘toelating en erkenning’ gevraagd, teneinde een kerk te mogen bouwen die uiteindelijk (zoals we al zagen)  in Sleeuwijk kwam te staan. De officiële erkenning en daarmee ook rechtspersoonlijkheid werd bij Koninklijk Besluit van 25 juni 1842 verleend.

De ‘kerkbestuurders’ van De Werken en Werkendam merkten in 1853 dat hun gemeente nog niet officieel erkend was. Vandaar dat de kerkenraad besloot alsnog een rekest aan de koning te sturen, waarin officiële overheidserkenning gevraagd werd. Drieënnegentig gemeenteleden ondertekenden het verzoek dat op 18 oktober 1853 verstuurd werd. Zonder officiële erkenning kon men geen zaken ondernemen die rechtspersoonlijkheid vereisten, zoals koop en verkoop van bijvoorbeeld bouwgrond en onroerend goed. De erkenning kwam spoedig af.

Ds. W.H. van Leeuwen (van 1858 tot 1863).

Ds. W.H. van Leeuwen (1807-1882).

Op 27 december 1858 deed ds. W.H. van Leeuwen (1807-1880) intrede in Werkendam. Aanvankelijk was hij onderwijzer geweest, maar doordat hij moeilijk orde kon houden en bovendien nogal eens in de clinch lag met de schoolcommissie, besloot hij dominee te worden. Hij sloot zich aan bij de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis, een klein kerkgenootschap waarvan de gemeenten zich in en na 1838 onttrokken hadden aan de Christelijke Afgescheidene Kerk, de hoofdstroom van de Afscheiding van 1834.

Het ging eigenlijk al vrij snel mis met ds. Van Leeuwen. Hij kreeg het in 1859 aan de stok met ouderling Hendrik Meijer, die ds. Van Leeuwen verweet zich niet te houden aan Artikel 68 van de Dordtse Kerkorde. Daarin staat dat de predikant zoveel mogelijk moet zorgen dat de uit 52 ‘Zondagen’ met-vragen-en-antwoorden bestaande Heidelbergse Catechismus  in één jaar kan worden afgewerkt. Elke week een complete ‘Zondag’ dus! Maar Meijer had geconstateerd dat ds. Van Leeuwen over één ‘Zondag’ wel drie of vier keer preekte! Zo kwam je er nooit mee klaar in een jaar, zal hij gezegd hebben. De kerkenraad had hem echter ongelijk gegeven, zodat Meijer zich op de classis beriep. Ds. Van Leeuwen noemde hem toen een huichelaar en een vijand van de ‘fundamenteele Waarheid’. Meijer werd zelfs in zijn ambt geschorst. De classis oordeelde echter dat de predikant zich inderdaad aan de Kerkorde moest houden en dat hij bovendien zijn beschuldigingen tegen Meijer moest bewijzen óf die moest herroepen.

Dat weigerde de predikant te doen. Dus ging de zaak naar de Provinciale Synode. Ds. Van Leeuwen was toen echter ineens ziek en kon niet komen. De synode was desondanks van oordeel dat de predikant in gebreke gebleven was om de beschuldigingen tegen Meijer te bewijzen en die ook niet herroepen had. Dominee moest zonder gezeur schuldbelijdenis doen. Als hij dat niet wilde doen, zou hij mogelijk geschorst moeten worden. Dat oordeel werd hem door ds. W.P. de Jonge (1824-1887) van Meeuwen samen met ouderling J. van Andel van ‘s-Hertogenbosch meegedeeld. Ds. Van Leeuwen legde zich toen bij het oordeel van de synode neer en voldeed aan haar besluiten.

Een nieuwe kerk (1859).

Een impressie van het eerste kerkje aan de Hoogstraat (ill.: GK Werkendam 1837-1987).

Tijdens de ambtsperiode van ds. Van Leeuwen verkaste de gemeente van de te klein geworden Naboths Wijnberg aan de Sleeuwijksedijk, in 1859 naar een ander gebouw, dat aan de Hoogstraat gebouwd werd. Men had namelijk aan de Hoogstraat een stuk grond kunnen kopen. Op 30 september kreeg de kerkenraad toestemming van Gedeputeerde Staten om ‘de oude kerk aan de Sleeuwijksedijk publiek te verkopen en van de opbrengst daarvan een nieuw kerkgebouw te Werkendam te bouwen. De nieuwe kerk mat ongeveer 22 bij 7 meter en er zullen hoogstens 250 zitplaatsen in de kerk zijn geweest, waarvan een deel op de galerij.

Het interieur van het eerste kerkje aan de Hoogstraat (ill.: GK Werkendam, 1837-1987).

Verdere onrust.

De zaak met ouderling Meijer was niet het laatste conflict van de predikant in Werkendam. Want in 1862 was er op de classis opnieuw een klacht tegen hem ingediend. Het ging er nu om dat hij ‘voortdurend ten huize van een vrouwelijk lid van zijn gemeente’ zou komen. Dat had allerlei speculaties tot gevolg die het aanzien van predikant en gemeente er bij de buitenwacht niet beter op maakten. Er kwam zelfs een classicale commissie naar Werkendam, die in aanwezigheid van ‘een uitzonderlijk groot aantal gemeenteleden’ onderzoek deed. Maar hoewel allerlei getuigen naar voren traden kon de commissie niet tot een sluitend bewijs komen. Vandaar dat besloten werd het er verder bij te laten.

De predikant had het toen gehad. Hij deelde tijdens de volgende classicale vergadering mee naar Amerika te emigreren. Dit bracht hem naar Grand Rapids, waar hij predikant werd bij de True Dutch Reformed Church. Op 8 juni 1863 had hij natuurlijk eerst afscheid van zijn gemeente in Werkendam genomen.

Ds. W.J. Weijenberg (van1863 tot 1865).

Ds. W.J. Weijenberg (1819-1885).

Op 23 augustus 1863 deed ds. W.J. Weijenberg (1819-1885) van Alphen aan den Rijn intrede in Werkendam. De predikant had een zeer slecht gezichtsvermogen, maar was een goede kanselredenaar, die zijn preken noodgedwongen uit het hoofd leerde en ze zo ook voordroeg. De predikant stond bekend als een geleerd man. Hij vertaalde zelfs Calvijns hoofdwerk De Institutie in het Nederlands. Verder is over zijn werk in Werkendam nauwelijks iets bekend. Hij nam trouwens al op 3 december 1865 afscheid, wegens vertrek naar de kerk van Baambrugge.

Ds. A. ’t Hart (van 1866 tot 1887).

Ds. A. ’t Hart (1811-1887).

Zijn opvolger, ds. A. ’t Hart (1811-1887) van Zuid-Beijerland, deed op 8 juli 1866 intrede in Werkendam. Ook hij had het talent een uitgeschreven preek gemakkelijk te kunnen memoriseren en deze uit het hoofd voor te dragen.

Christelijke Gereformeerde Gemeente te Werkendam (1869).

Tijdens het predikantschap van ds. ’t  Hart veranderde de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente in Christelijke Gereformeerde Gemeente. Dat kwam door een landelijke kerkfusie van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Dit laatste kerkgenootschap was in en na  1838 uit de Christelijke Afgescheidene Kerk getreden en had zich toen Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis genoemd. Maar na dertig jaar waren de meningsverschillen die tot de kerkscheuring geleid hadden, niet meer zo actueel, en kon men in 1869 tot ineensmelting komen. De nieuwe naam van de verenigde kerk zou zijn: Christelijke Gereformeerd Kerk.

Ds. ’t Hart was eenentwintig jaar aan de gemeente van Werkendam verbonden, maar het gedenkboek vertelt helaas niets over hem. Hij stierf op 24 maart 1887 in Werkendam aan een hevige longontsteking.

Ds. J. van Haeringen (van 1887 tot 1895).

Een maand na de intrede (op 2 oktober 1887) van zijn opvolger, ds. J. van Haeringen (1857-1910), ontstond in Werkendam door de Doleantie – de tweede orthodoxe uittocht uit de Nederlandse Hervormde Kerk –  de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), waarmee de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Werkendam jaren later, in 1921,  uiteindelijk zou gaan fuseren. Ds. Van Haeringens “eenvoudige verschijning trok aan; zijn vriendelijke blik en zijn gulle handdruk deden steeds goed. Aan zelfoverschatting leed hij niet. Hij zag hoog op tegen hen, die met groote gaven waren versierd. Zich naar den voorgrond dringen was hem vreemd. En toch, niettegenstaande zijn bescheidenheid, wellicht door die bescheidenheid, werd zijn medewerking door velen begeerd. Inzonderheid in het werk der Zending was hij gaarne werkzaam. Hij bevorderde de zaak van het Christelijk onderwijs waar hij kon”.

Ds. J. van Haeringen (1857-1910).

De predikant voelde zich naar eigen zeggen – in 1909 in zijn Gedachtenispredicatie te Katendrecht meegedeeld – al gauw thuis in Werkendam ‘en verheugde zich in de liefde der gemeente’. Toen hij en zijn kerkenraad in 1888 in Werkendam de christelijke school stichtten (de latere Rehobothschool) leidde dat tot moeilijkheden met de voorstanders van de openbare school. ‘Weken gingen voorbij dat de voornaamsten van het dorp weigerden mij te groeten en dat sommigen ons openlijk uitjouwden en vervloekten’. Een van de gemeenteleden, die zijn kind van de openbare school haalde en naar de christelijke school liet gaan, werd zelfs ontslagen.

De christelijke school.

De christelijke scholen kregen in die tijd geen subsidie. Alle kosten van het onderwijs kwamen op de ouders neer. Omdat in Werkendam nogal wat minvermogenden woonden, besloot de kerkenraad uit het daarvoor opgerichte Suppletiefonds het schoolgeld voor hen te betalen, mits ze lid waren van de Christelijke Gereformeerde Gemeente. Kinderen van minvermogende ouders van andere kerkgenootschappen (bv. de Dolerenden) mochten wel op school ingeschreven worden, als de kerkenraad van de betreffende Kerk tenminste het schoolgeld betaalde. Hervormde kinderen bleven vaak op de Openbare School totdat er een Hervormde School werd opgericht.

In 1890 moest de kerk in de Hoogstraat worden uitgebreid. Het ledental liep zo op, dat de kerkgangers niet allemaal meer een plaats konden vinden. Daarvoor kreeg men een stuk grond van Bastiaan den Dunne cadeau, die het voor gebruik afstond om de kerk te vergroten.

De kerk stond wat achteraf ergens in de Hoogstraat…

De Gereformeerde Kerken in Nederland (1892).

Toen in 1886 in Amsterdam de Doleantie leidde tot de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk, en op vele plaatsen in ons land Nederduitsche Gereformeerde Kerken geïnstitueerd werden, zochten de synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken al gauw toenadering tot elkaar. Dit leidde in 1892 uiteindelijk tot het landelijk samengaan van beide kerkgenootschappen; de naam van de verenigde kerk zou zijn: De Gereformeerde Kerken in Nederland. Door de synodes was afgesproken dat – waar men plaatselijk niet direct tot eenwording kon komen – beide kerken tóch ‘Gereformeerde Kerk’ genoemd zouden worden, maar de oudste van de twee (meestal de Christelijke Gereformeerde Gemeente) een ‘A’ aan de kerknaam zou toevoegen, en de jongste (meestal de Nederduitsche Gereformeerde Kerk) een ‘B’. Zo ging dat ook in Werkendam. Tot 1921, toen beide kerken in Werkendam samen de ene Gereformeerde Kerk gingen vormen, waren er in het dorp dus twee Gereformeerde Kerken:  A en B.

Een klein deel van de Christelijke Gereformeerde Kerk had echter bezwaren tegen deze samenvoeging. Zij onttrok zich aan de Vereniging van beide kerkgenootschappen en zette – zoals zij het onder woorden brachten – de Christelijke Gereformeerde Kerk voort. Vooralsnog bleef het wat dat betreft in Werkendam rustig.

Ds. A. Brink (van 1896 tot 1900).

Ds. A. Brink (1834-1915).

Op 29 november 1896 deed ds. A. Brink (1834-1915) van Almkerk intrede in Werkendam. ”Hij was een man van forsche statuur, met donkere doordringende oogen en gitzwart haar. Hij was een persoonlijkheid, die op zijn weg zijn voetstap diep indrukte en alzoo een duidelijk spoor achterliet. Een man met wat strak gelaat, doch met een vroom hart, die de vriendschap, welke hij eens gesloten had, trouw bewaarde”.

Ds. N.G. Kapteyn (van 1901 tot 1906).

Ds. N.G. Kapteyn (1867-1922).

Na hem kwam ds. N.G. Kapteyn (1867-1922) van Leerdam naar Werkendam, waar hij op 11 augustus 1901 intrede deed. In 1906 werd de predikant door de classis Almkerk afgezet ‘wegens ergerlijke levenswandel’.

Ds. T. Rispens (van 1907 tot 1911).

Na een korte vacante periode deed ds. T. Rispens (1866-1920) van Oenkerk op 10 november 1907 intrede in Werkendam. “Bij de eerste ontmoeting maakte hij wel den indruk van een zichzelf zeer bewust persoon, die tegenover anderen een wat hoogen toon aansloeg. Maar bij nadere kennismaking wijzigde zich die indruk. Het lag volstrekt niet in zijn aard zich boven anderen te verheffen. In tegendeel. Hij betoonde zich jegens anderen wel altijd als een zeer zelfstandig persoon, maar toch zoo, dat zijn glimlach alle vermoeden van verwaandheid verdreef. Er was in zijn tijd niemand die zich zoo vrij tegenover de professoren bewoog, terwijl hij toch op hen allen een aangenamen indruk maakte. Onder de studenten sprak hij onomwonden zijn meening uit, maar toonde altijd de grootste waardeering voor het woord van anderen”.

Ds. T. Rispens (1866-1920).

‘Voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente (1911).

Rond 1900 ontstonden in Werkendam de eerste bezwaren tegen de koers van de verenigde Gereformeerde Kerken in Nederland.   De klagers waren Cornelis Damen, Kommer Groeneveld, Arie Heijstek Christiaan de Koter, Hendrik Vos en Hendrik de Vries. De bezwaren handelden  over allerlei aspecten van de kerkelijke leer, zoals over de veronderstelde wedergeboorte’ van dr. A. Kuyper (1837-1920), een van de gereformeerde  voormannen.  Met z’n zessen gingen ze naar ds. M. den Boer (1870-1915) van Dordrecht, die het zelf niet eens was geweest met de Vereniging van 1892 en zich had aangesloten bij de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk. De predikant bevestigde de overtuiging van de zes broeders dat ze moesten breken met de Gereformeerde Kerk te Werkendam A.

‘De teerling was geworpen’. Het besluit was gevallen. Op 17 maart 1911 bezochten de broeders de vergadering van de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente te Dordrecht. Daar gaven ze hun verlangen te kennen zich bij de (‘voortgezette’) Christelijke Gereformeerde Kerk te voegen. Besloten werd hen aan te nemen als leden van de kerk. In Werkendam werd later een ‘station’ opgericht, zogezegd een gemeente-in-wording. Men vergaderde aanvankelijk in de Bewaarschool.

Hoe dan ook, ds. Rispens nam op 5 november 1911 afscheid van Werkendam en vertrok naar de kerk van Oude Pekela.

Ds. R.W. de Jong (van 1912 tot 1915).

Ds. R.W. de Jong (1868-1942).

Op  25 maart 1912 deed ds. R.W. de Jong (1868-1942) van  Haarlemmermeer (Hoofddorp) intrede in Werkendam. Al voor zijn komst had de kerkenraad plannen voor de bouw van een nieuwe kerk.

Een nieuwe kerk (1913).

De oude kerk aan de Hoogstraat werd namelijk te klein, ondanks de uitbreiding in 1890. Maar in april 1912 kon geconstateerd worden dat er voldoende geld binnengekomen was om een nieuwe kerk te bouwen op dezelfde plaats als de oude. Er was maar liefst fl. 3.000 aan giften geschonken, terwijl fl. 7.000 aan obligaties geplaatst was; voorts werd voor fl. 12.000 een hypotheek afgesloten. In mei 1912 kreeg architect Tiemens opdracht bestek en tekeningen te maken. De kerkenraad stond er op dat hij in het bestek de bepaling opnam dat op straffe van ontslag ‘het vloeken en het gebruiken van sterke drank op het bouwterrein verboden’ was. Aanvankelijk kostten de plannen van de architect te veel, zodat in juni een bezuiniging van fl. 1.700 werd doorgevoerd. Daarna kreeg aannemer W. van Gendere opdracht de bouw ter hand te nemen.

De tweede gereformeerde kerk aan de Hoogstraat (1913-1945).

De eerste steen werd op 21 augustus 1912 geplaatst. Omdat het oude kerkje intussen natuurlijk afgebroken was werden de diensten vanaf 30 juni 1912 op andere locaties gehouden, namelijk ’s morgens in de Nutszaal in het dorp en ’s middags in de hervormde kerk. Op 12 juli adviseerde de inmiddels ingestelde orgelcommissie de aankoop van een orgel voor  een bedrag van fl. 1.850. De bouw van de kerk vlotte ondertussen voorspoedig, en zo kon het nieuwe bedehuis op 19 februari 1913 in gebruik genomen worden onder leiding van ds. De Jong.

Ds. A. Andree (van 1918 tot 1925).

Ds. A. Andree (1866-1934).

Tijdens de ambtsperiode van ds. A. Andree (1866-1934), die afkomstig was uit  Willige-Langerak  en op 4 augustus 1918 intrede deed in Werkendam, zou de plaatselijke  ineensmelting plaatsvinden van de Christelijke Gereformeerde Gemeente en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende). Daarom wordt het hoog tijd te zien hoe de Doleantie in Werkendam in haar werk ging!

Naar deel 2 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info