De Gereformeerde Kerk te Vlaardingen (1)

De Gereformeerde Kerk te Vlaardingen werd in 1920 geïnstitueerd door de plaatselijke vereniging van de kerken uit Afscheiding (1848) en  Doleantie (1887).

Kaart: Google.

Vlaardingen.

Vlaardingen was in de tijd van de instituering van de Christelijke Afgescheidene gemeente, in 1848, een vissersdorp van betekenis. Meer dan de helft van de Nederlandse haringvloot kwam daar vandaan en ook voor de kabeljauwvangst telden de rond 35 Vlaardingse schepen stevig mee. Logisch dat men daar onder meer ook scheepstimmerwerven, touwslagerijen taanderijen (voor het conserveren van visnetten) en kuiperijen vond. Er woonden volgens Van der Aa in die tijd ongeveer 7700 mensen en er stonden 1200 woningen waar 1600 gezinnen onderdak vonden.

Al in oktober 1835 hadden zich de eerste Afgescheidenen aan de hervormde kerk onttrokken: Samuel van Piershil en zijn echtgenote Catharina Juin met hun drie kinderen. Ze deelden de kerkenraad mee dat ze zich verenigden ‘met alle waare Gereformeerden, waar de Heere die ook gelieft te vergaderen’. Maar daar bleef het niet bij, want vanaf eind 1839 scheidden zich ongeveer 25 hervormde lidmaten van hun kerk af, en daarna ging het nog jaren door, tot de instituering van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Vlaardingen in 1848.

Problemen in Schiedam.

Ds. A. Brummelkamp (1811-1888) stond van 1839 tot 1842 in Schiedam.

De Vlaardingse Afgescheidenen hingen vooralsnog als los zand aan elkaar. Sommigen kwamen in onderlinge bijeenkomsten, conventikels,  in Vlaardingen bij elkaar om daar te bidden, uit de bijbel te lezen, over het geloof en elkanders geloofsleven te spreken, en psalmen te zingen. Soms gingen daar oefenaars voor. Anderen voegden zich bij de in november 1835 geïnstitueerde Christelijke Afgescheidene Gemeente te Schiedam. De grote toeloop in 1839 kan verklaard worden uit het feit dat toen ds. A. Brummelkamp (1811-1888), een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land, predikant in Schiedam werd. Hij deed daar op 8 december 1839 intrede. Maar al gauw kwamen er bezwaren tegen hem. Sommige gemeenteleden beschuldigden hem van Remonstrantisme, anderen vonden het afkeurenswaardig dat hij het ambtsgewaad niet droeg: een mantel met bef, een kuitbroek met lange kousen, een driekante steek en schoenen met gespen. Op 18 juli 1842 vertrok hij naar de gemeente van Arnhem en Velp.

Van 1841 tot 1845 kerkten de Afgescheidenen te Schiedam in een eenvoudig eigen kerkje ‘ergens’ aan de hierboven afgebeelde Tuinlaan, waarmee men overigens veel ellende beleefde.

Ook daarna was het overigens niet altijd gezellig toeven in de gemeente van Schiedam. Al gauw ontstonden problemen rond ds. B. Fijnebuik (1800-1881), die daar ongeveer een half jaar als predikant dienst deed. Komend vanuit de hervormde gemeente te Hoogeveen aanvaardde hij in Schiedam op 18 juli 1842 het predikambt zonder officieel als zodanig te zijn bevestigd. Na een half jaar legde hij zijn bediening in december neer met de mededeling dat hij eraan twijfelde of de gemeente van Schiedam eigenlijk wel het karakter van de oude Gereformeerde Kerk vertoonde. Ook wees hij op de ordeloosheid en verwarring, de dwaling en oneensgezindheid, de verdeeldheid en de liefdelooze oordeelvellingen over het hart van andere, godvruchtige en waarheidlievende leeraren en leden die niet tot de Afscheiding behoorden’. De kerkenraad beschuldigde hem daarom van laster.

Hoewel zijn zeer korte ambtsperiode in Schiedam tot gevolg had dat zo’n tachtig leden tot de gemeente toetraden, vond hij het toch niet de moeite waard te preken als er slechts 200 kerkgangers in de kerk zaten. Dat de kerkenraad zich daarmee niet kon verenigen en het ‘liefdeloos en onbillijk’ vond dat hij zo handelde, spreekt vanzelf. Hij vertrok toen naar Zwolle, waar hij al snel in aanvaring kwam met de andere Zwolse Afgescheiden predikant, ds. H.A. Vos (1816-1868). Ds. Fijnebuik diende daar ruim een jaar, maar nam ook daar ontslag. Hij werd toen gewoon weer hervormd.

Na de gedwongen verkoop van het bouwvallige kerkje aan de Tuinlaan werden de Schiedamse Afgescheiden kerkdiensten enige tijd gehouden in een gehuurde benedenzaal van het Proveniershuis.

Als Schiedamse Afgescheidene weer terugkeren naar de hervormde gemeente gebeurde wel, maar dat ging niet dan nadat men een schriftelijke verklaring had getekend waarin men berouw toonde over de ’onberaden stap’ van de vroegere afscheiding en dat men zich vooralsnog gedeisd zou houden, want daar kwam de verklaring op neer.

Ook tijdens de periode van ds. H.A. Leenmans (1822-1910) was het in de Schiedamse gemeente niet altijd prettig toeven. Er waren al problemen rond het beroep dat op hem was uitgebracht, maar de jonge predikant kreeg in zijn eerste gemeente al gauw te maken met het verwijt dat hij in zijn preken remonstrantse uitlatingen had gedaan, waaruit allerlei onverkwikkelijkheden voortvloeiden. Ds. Leenmans vertrok in 1846 naar de Afgescheiden Gemeente te Leiden, waar hij vier jaar later het ambt neerlegde. Maar goed, al die moeiten waren er wel de oorzaak van dat de kerk in financiële problemen kwam en zelfs het kerkgebouw in de Tuinlaan moest verkopen.

1. Een eigen gemeente in Vlaardingen (1848).

Hoe dan ook, voor een aantal Vlaardingers was dat aanleiding om de classis begin 1846 te vragen in Vlaardingen een eigen gemeente te stichten. Ds. S.O. Los (1803-1882) van Rotterdam en diens plaatsgenoot ouderling W. van Harten kregen opdracht de zaak te onderzoeken. Maar uit het onderzoek bleek dat andere Vlaardingse Afgescheidenen nog niet genegen waren een eigen gemeente te stichten. Ze keken terug op de problemen in Schiedam en waren daarom huiverig  een eigen gemeente te institueren.

Haringkeurmeester Maarten van der Vlis (1819-1889) was een van de initiatiefnemers tot het stichten van een Christelijke Afgescheidene Gemeente in Vlaardingen (foto: ‘Vlaardingen, dertien eeuwen kerkgeschiedenis).

Maar op 30 november 1848 lukte het – ook op aandringen van de classis Rotterdam – toch aan de initiatiefnemers J. Zijdeman en M. van der Vlis een vergadering bij elkaar te roepen om te spreken over de instituering van een gemeente. Ieder deed zijn zegje en uiteindelijk werd ‘algemeen besloten (…) onzen openbaren Godsdienst uit te oefenen op de grondslagen onzer voorvaderen van 1618 en 1619’. Men voegde de daad bij het woord, want op zondag 10 december kwam men voor het eerst bijeen om de eerste gezamenlijke dienst te houden, waar een van de broeders, Arie van Minnen, voorging. Hij las een preek over Jeremia 3 vers 14. Dit gebeurde in de woning van Gerrit Redering in de Franschenstraat, die voor een gulden per week gehuurd werd. Er was nog geen gemeente, want er waren nog geen ambtsdragers.

Dat veranderde op donderdag 14 december 1848, want toen kozen de aanwezige ‘manslidmaten’ ambtsdragers. Het waren de ouderlingen C. van den Berg, F. van Hees, A. van Minnen, H. van der Vlis jr. en J. Zijdeman. Als diakenen werden gekozen M. Kalisvaart en M. van der Vlis. Wanneer de ambtsdragers in het ambt bevestigd werden  konden we niet gewaar worden. En dat is jammer, want die datum is de officiële institueringsdatum van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Vlaardingen. Vermoedelijk is deze datum eind december 1848 of begin januari 1849; immers er wordt opgemerkt dat de bevestiging ‘enkele weken’ na de verkiezing plaatsvond.

Van de ambtsdragers werd verwacht dat zij de Acte van Verbintenis tekenden. Deze deed dienst tot 1920. Men verklaarde in te stemmen met de leer van de kerk, zoals die weergegeven werd in de Drie Formulieren van Eenigheid, de drie gereformeerde belijdenisgeschriften: de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561), de Heidelbergse Catechismus (1563) de Dordtse Leerregels (1619).

De oudste uitgave van de Heidelbergse Catechismus, een van de drie gereformeerde belijdenisgeschriften.

Het ging er aanvankelijk allemaal eenvoudig toe: men zorgde zelf voor een stoel en voor het ‘kerkgedeelte’ van Rederings woning moest per kwartaal per zitplaats 50 cent huur betaald worden. De minvermogenden kregen de helft korting, maar ze kwamen wel met naam en toenaam in het notulenboek. Bleef een gehuurde plaats ‘na het slaan van de klok’ onbezet, dan mocht iemand anders er gaan zitten. De eerste tijd las A. van Minnen een preek. Later namen Cornelis van den Berg en Hugo van der Vlis jr. deze taak op zich. Behalve de drie zondagse erediensten werden op wisselende dagen ook weekdiensten gehouden.

De kinderen kregen natuurlijk ook catechisatie. Het was de bedoeling dat het boekje van de zeer orthodoxe ds. Abraham Hellenbroek (1658-1731) gebruikt werd, maar Joris van Oosten had daar al gauw geen zin meer in, zodat Cs. van den Berg zijn werk overnam en de lof van de kerkenraad verwierf  voor de resultaten die ‘boven verwachting’ waren. Ook de diaconie deed haar werk. De kleine arme gemeente deelde wekelijks 50 cent uit aan behoeftige gemeenteleden, en 40 cent aan weduwen en alleenstaande vrouwelijke gemeenteleden.

Een eigen predikant: ds. I. Middel (van 1853 tot 1855).

Ds. I. Middel (1829-1896) stond van 1853  tot 1855 in Vlaardingen.

Na een paar bedankjes van andere predikanten nam kandidaat I. Middel (1829-1896) uit Groningen het beroep dat de kerk van Vlaardingen op hem uitbracht aan en  deed op 19 juni 1853 intrede na door zijn vader, ds. H.H. Middel (1802-1882) van Middelburg, in het ambt bevestigd te zijn. Psalm 126 de verzen 5 en 6 was de tekst van zijn intreepreek: ‘Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien’.

Overheidserkenning van de gemeente.

Pas in het jaar van zijn komst, in 1853, vroeg de gemeente van Vlaardingen erkenning bij de koning aan, welk rekest ondertekend was de predikant en vier ouderlingen en vier diakenen: de ouderlingen J. Zijdeman, A. van Minne, Cs. Van den Berg en H. van der Vlis jr., en de diakenen J. Brobbel, A.J. Versteeve, H. van Minne en K. Schoonenberg. Nadat het eerste rekest werd afgekeurd omdat bepaalde vereiste gegevens ontbraken, werd de gemeente op grond van een nieuw rekest (september 1853) koninklijk erkend.

Men had echter kunnen verwachten dat de Minister van Eeredienst in Den Haag een negatief antwoord zou geven op het verzoek om geldelijke steun voor de bouw van een ‘nederig kerkgebouw’ voor de inmiddels 175 gemeenteleden, omdat de gemeente daartoe zelf niet bij machte was.

“Ds. Middel was een goedhartig, gezellig man en was daarin het evenbeeld van zijn vader. Smakelijk en tot diep in de nacht kon hij het gezelschap bezighouden en was daarbij nimmer om stof verlegen, de dingen daarbij zeer levendig en aanschouwelijk voorstellende”.

Vier jaar duurde de vacante periode tussen het betreurde afscheid van ds. Middel op 11 november 1855 en de komst van de volgende predikant. Maar de kerk groeide intussen door; het ledental was van 175 naar 220 gestegen en deze uitbreiding stopte vooralsnog niet.

Ds. Chr. Steketee Azn. (van 1859 tot 1862).

Ds. Chr. Steketee Azn. (1820-1886) stond van 1859 tot 1862 in Vlaardingen.

Als opvolger van ds. Middel – die in 1855 een beroep naar Zutphen aannam – kwam pas vier jaar later ds. Chr. Steketee Azn. (1820-1886) uit Sliedrecht naar Vlaardingen. Hij deed op 16 maart 1859 intrede. Hij droeg het oude predikantsgewaad, bestaande uit kuitbroek met staartjas, witte bef en driekante steek.

Een eigen kerk (1859).

In de ‘Oude Salm’ – het vijfde huis van links  (bij de pijl) – hielden de Afgescheidenen te Vlaardingen van 1851 tot 1859 hun diensten (foto: ‘Vlaardingen, dertien eeuwen kerkgeschiedenis’).

Tijdens zijn ambtsperiode kon de Afgescheiden Gemeente gebruik gaan maken van een eigen kerk. Het huis van Redering was namelijk al gauw te klein geworden en daarom werden de diensten van 1851 tot 1859 verplaatst naar een voormalige herberg, dat toen als het pakhuis ‘Oude Salm’ aan de Smalle Havenstraat bekend stond, op de hoek met de Vleersteeg.

De Kuiperstraatkerk, die in 1859 in gebruik genomen werd. Deze deed voor de Afgescheidenen (c.q. christelijke gereformeerden) dienst tot 1877  (foto: ‘Kerkgebouwen in Vlaardingen’).

De gemeente groeide door, zodat ook dit onderkomen te klein werd en in 1858 voor fl. 3.000 een stuk grond werd aangekocht aan de Kuiperstraat op de hoek van Lombardsteeg. De bedoeling om er een kerk neer te zetten werd gerealiseerd. De bouw verliep voorspoedig en de nieuwe kerk (al gauw Noorder- of Kuiperstraatkerk genoemd) kon op 11 september 1859 in gebruik genomen worden. Het kerkje stond op de zelfde plaats als waar tot 1810 de Remonstrantse kerk gestaan had.

“Ds. Steketee was van 1849 tot 1879 steeds afgevaardigde ter Algemeene Synode (uitgezonderd in 1872), terwijl hij vanaf de oprichting der Theologische School in Kampen [in 1854] tot zijn dood toe [in 1886] curator was. Op de synode van Amsterdam 1849 werd zijn naam genoemd als een dergenen, die in aanmerking kwamen om tot docent te worden benoemd [wat overigens niet doorging]. Tijdens zijn ambtsbediening ontving hij ruim honderd beroepen, van sommige kerken drie tot vijfmaal”.

Ds. Steketee bleef slechts drie jaar in Vlaardingen,  nam op 2 maart 1862 afscheid en vertrok naar de kerk van Andijk.

Ds. P. Wagemaker (van 1862 tot 1869).

Ds. P. Wagemaker (1824-1906) stond van 1862 tot 1869 in Vlaardingen.

Op 7 december 1862 deed zijn opvolger intrede, namelijk ds. P. Wagemaker (1824-1906) uit Haarlem, dus na slechts een korte vacante periode. Zeven jaar was hij aan de kerk van Vlaardingen verbonden.

Ds. Wagemaker was een gemoedelijk mens; zijn preken waren niet moeilijk, maar vooral gericht op de persoonlijke beleving van het geloof. Deze soort preken noemt men ‘bevindelijke’ preken; verklaring en uitleg van de bijbel kwam soms niet eens aan de orde of bleef tamelijk op de achtergrond. Dat zou later tot een breuk leiden…

Christelijke Gereformeerde Gemeente te Vlaardingen (1869).

Tijdens zijn ambtsperiode werd de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente veranderd in ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’.  Dat kwam door een landelijke ineensmelting van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Het laatste kerkgenootschap had zich in en na 1838 van de Christelijke Afgescheidene Kerk losgemaakt door allerlei verschillen van mening. Zo wilden de ‘Kruisgezinden’ geen erkenning bij de overheid aanvragen, omdat ze anders hun naam ‘gereformeerd’ moesten opgeven. Die benaming kwam volgens de overheid alleen de Nederlandse Hervormde Kerk toe. Bovendien wilden de Kruisgezinden de  Dordtse Kerkorde handhaven in plaats van bijvoorbeeld de ‘Utrechtse Kerkorde’, die destijds door ds. H.P. Scholte (1805-1868) was opgesteld.

Ds. K. Kleinendorst (van 1871 tot 1879).

Ds. K. Kleinendorst (1820-1892) stond van 1871 tot 1879 in Vlaardingen.

De in Vlaardingen geliefde ds. Wagemaker vertrok in november 1869 naar de kerk van Rotterdam, nadat hij op 30 november afscheid van Vlaardingen genomen had. Zijn opvolger deed op 16 juli 1871 intrede, na een vacante periode van ruim een jaar. Het was ds. K. Kleinendorst (1820-1892) van Wezep.

De Landstraatkerk (1877).

Toen de kerk aan de Kuiperstraat te klein begon te worden, kocht de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Gemeente voor fl. 10.100 aan de Landstraat een huis met erf. In 1877 werd daar een nieuwe kerk gebouwd, die de Landstraatkerk genoemd werd. De architect was W. van den Berg uit Vlaardingen en de kerk werd gebouwd door aannemer A. de Neef.

De laatste dienst in de Kuiperstraatkerk was op 25 februari 1877, waar ds. Kleinendorst preekte over Johannes 4 de verzen 21 tot 23a. Hij begon zijn preek met:  ‘Het is thans voor het laatst dat de gemeente in dit gebouw samen is gekomen, om des Heeren Woord te hooren en Zijn Naam gemeenschappelijk aan te roepen. Ruim 17 jaren zijn er voorbijgegaan, dat de gemeente dit gebouw, uit liefde tot de Waarheid, onder vele bezwaren, omdat hare kracht klein was, heeft laten verrijzen om er haar godsdienst uit te oefenen, overeenkomstig Zijn dierbaar Woord en voorgeschreven ordonnantiën’.  De slotpsalm van de dienst was psalm 65 vers 3.

De Landstraatkerk werd in 1877 in gebruik genomen en deed dienst tot 1956 (foto: ‘Kerkgebouwen in Vlaardingen’).

Even ontstond er rumoer over de verkoopprijs van de oude kerk aan de Kuiperstraat. Scriba Versteeve achtte de verkoopprijs van fl. 3.550 voor de kerk en fl. 3.810 voor de pastorie te laag. Maar de hele kerkenraad besliste anders, wat ontaardde in minder aangename bejegeningen. Maar de verkoop op de genoemde voorwaarden ging door.

Kort daarop werd de Landstraatkerk op 4 maart 1877 in gebruik genomen in een dienst die ook weer onder leiding stond van ds. Kleinendorst, en wel met een preek over Haggai 2 vers 10a: “De heerlijkheid van dit laatste huis zal groter worden dan van het eerste, zegt de Heere der heirscharen”. Het slotlied van deze dienst was psalm 69 vers 14.

De eerste tijd was de helft van de kerkzaal van de Landstraatkerk aan het gezicht onttrokken, omdat ze was afgesloten door gordijnen. De kerk was – om zo te zeggen – ‘op de groei gebouwd’.

Het interieur van de Landstraatkerk (foto ‘Vlaardingen, dertien eeuwen kerkgeschiedenis’).

Maar zelfs dat was niet voldoende, want de gemeente groeide snel. In 1900 – toen de kerkzaal allang weer helemaal gebruikt werd – werd de kerk stevig verbouwd en werd een galerij in de kerk aangebracht. Het orgel werd toen boven de preekstoel geplaatst.

“Ds. Kleinendorst ontving vele beroepen; tijdens zijn verblijf te Vlaardingen alleen al veertien, waarvan vier naar Noord-Amerika. (…) Te Scheveningen werd hij op 67-jarige leeftijd nog beroepen door de Dolerende Kerk te Zeist; daarmede was hij de eerste christelijke gereformeerde predikant die in die kerken werd beroepen. (…) Zijn zachtmoedig en vredelievend karakter, dat echter nimmer oprechtheid en beslistheid uitsloot, verwierf hem  liefde en achting in ruime mate, terwijl hij  door zijn ware godsvrucht – die in zijn prediking helder uitkwam, maar niet minder in zijn levenswandel openbaar werd – allen in zijn gansche omgeving eerbied afdwong”.

Op 16 maart 1879 nam ds. Kleinendorst afscheid van de gemeente te Vlaardingen, met een preek over Efeze 6: ‘Vrede zij den broederen en liefde met geloof (…)’. De vrede zou spoedig verbroken worden.

Naar deel 2 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info