De Gereformeerde Kerk te Goes (2)

Ds. A. de Bruijne (van 1849 tot 1868).

( < Naar deel 1 ) – Na het vertrek van ds. Van der Meulen (‘eene treurdag voor velen’ en ‘het was een afscheid onder veel aandoening en hartverscheurend  geschrei’) duurde het ongeveer drie jaar voordat de gemeente van Goes weer een predikant vond; uiteindelijk deed ds. A. de Bruijne (1810-1878), van beroep tot dan toe molenaar geweest, op 7 oktober 1849 intrede in de gemeente van Goes, zijn eerste gemeente.

Ds. A. de Bruijne (1810-1878).

Gelukkig had de gemeente van Goes in de vacante periode ondersteuning genoten van de Afgescheiden predikanten ds. W. Gardenier (1819-1856) van Wolphaartsdijk, ds. C. Steketee (1819-1882) van Nieuwdorp en ds. A.G. de Waal (1813-1889) van (Ter-) Neuzen, Zaamslag en Axel. De toestand van de gemeente van Goes was door ds. Van der Meulens vertrek naar Amerika (met ‘vele leden’) een stuk zwakker geworden, ook financieel gezien. Ds. Gardenier bedacht tijdens de vacante periode echter een ‘garantiefonds’ waaraan de leden van de gemeente af en toe iets konden afstaan om de toekomstige predikant te kunnen betalen.

Hoe dan ook, ds. A. Brummelkamp (1811-1888), een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land, bevestigde hem in het ambt. Het traktement van de nieuwe predikant werd vastgesteld op fl. 800 per jaar. Ds. De Bruijne preekte drie keer per zondag en bovendien eenmaal op een doordeweekse avond in een zgn. ‘weekdienst’. “Zijne toespraken getuigden van onvermoeiden ijver en van ongeëvenaarde inspanning”; veel van die inspanning gold vacante Afgescheiden Gemeenten in de omgeving. De predikant was ijverig, wijs en verstandig. Zo had hij een geval van ‘toverij’ tot een goed einde gebracht (een vrouwelijk gemeentelid werd ervan verdacht dat zij kinderen van andere gemeenteleden betoverde – “het bleek onwaar te zijn”), en bovendien stichtte hij een christelijke school in Goes.

Evangelisatiearbeid.

Ds. De Bruijne ging ook voor in de smidse van Jozias Nijssen in Wemeldinge (foto: ‘Gereformeerd en Evangelisch’).

Een van de eerste zaken die ds. De Bruijne aanpakte was de evangelisatie (toen vaak de ‘inwendige zending’ genoemd). In 1850 ging hij regelmatig voor in de smidse van Jozias Nijssen in de Dorpsstraat in Wemeldinge. Door de schuld van Jacobus Meijler, die met de samenkomsten in de smidse begonnen was, was de bemoeienis van ds. De Bruijne al snel voorbij. Het jaar daarop begon hij zijn evangelisatiearbeid in Biezelinge. Daar werd uiteindelijk op 24 oktober 1865 een Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd, net als te Heinkenszand, waar zijn werk ook leidde tot de stichting van een gemeente, en wel op 2 mei 1869; in beide dorpjes werd een kerkje gebouwd.

Iets over het kerkelijk leven.

In 1853 werd op zijn initiatief een door honderdvierentwintig gemeenteleden ondertekend verzoekschrift aan de regering gestuurd, waarin gevraagd werd te voorkomen dat het Vaticaan in Nederland een ambassadeur (‘gezant’) kreeg. Ds. De Bruijne las de petitie vanaf de preekstoel voor. –⊕–  In 1862 maakte de kerkenraad op advies van de predikant een einde aan het tot dan toe gevolgde systeem van ambtsdragersverkiezing. Tot die tijd was het namelijk mogelijk dat men ongecontroleerd meerdere stemmen kon uitbrengen (zgn. namens bejaarden en zieken of andere afwezigen), zodat het een koud kunstje was een goede kennis of een familielid in de kerkenraad te krijgen. –⊕– Deelname aan het Avondmaal werd ook aan strakkere regels gebonden. Veel niet-leden van de gemeente namen er geregeld aan deel; de kerkenraad besloot echter de viering van het avondmaal te beperken tot de eigen belijdende gemeenteleden. Niet-gemeenteleden konden zich bij de kerkenraad melden als ze toch graag aan het avondmaal wilden deelnemen.

Het ontstaan van een ‘Kruisgemeente’ in Goes (1866).

Ds. Bastiaan Sterkenburg (1809-1900).

In deel 1 schreven we al over het feit dat ds. Budding na zijn ruzie met de kerkenraad van de Afgescheiden Gemeente een aantal medestanders had, die zich van de Afgescheiden Gemeente hadden afgesplitst. Onder hen bevond zich – zoals we zagen – ook diaken Joh. de Jonge. Maar toen Budding in 1844 naar de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Groningen vertrok had zijn gemeente in Goes geen voorganger meer. Een deel van zijn aanhangers vormde onder leiding van ds. C. Dominicus (1811-1882) uit Kattendijke een eigen gemeente in – wat ze noemden – ‘de tente’, een van binnen geheel roodgeverfde boerenschuur in Goes. Daar hielden ze hun kerkdiensten.

Ds. M. Keulemans (1836-1902).

De predikanten B. Sterkenburg (1809-1900) en M. Keulemans (1836-1902) gingen er wel eens voor. Vooral Keulemans adviseerde de ‘Buddinggemeente’ zich aan te sluiten bij een andere kerk in de stad of elders in Zeeland. Dat gebeurde kennelijk niet, en de beweging werd kleiner en kleiner en hield uiteindelijk op te bestaan.

Ds. J.W. van den Broek (1820-1880).

Maar op 30 januari 1866 stichtten veertien oud-leden van ‘de tente’ in Goes toch een zgn. Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis. Op 21 juli 1867 kregen ze als predikant ds. J.W. van den Broek (1820-1880), voorheen pakloper te Rotterdam. De pastorie stond in de Magdalenastraat en stond bekend als d’Oliphant, waar ook de kerkdiensten gehouden werden. In december 1868 ging ds. Van den Broek echter naar de Kruisgemeente te Enkhuizen en zat zijn gemeente in Goes zonder predikant.

Ds. De Bruijne met emeritaat (1868).

Ds. A. de Bruijne (1810-1878).

Toen ds. De Bruijne in mei 1867 bedankt had voor een beroep van Geersdijk op Noord-Beveland vond de kerkenraad het tijd worden aan de Provinciale Vergadering van Zeeland te vragen in Goes een tweede predikant te benoemen, om het pastoraat in de vacante gemeenten van ‘s-Heer Hendrikskinderen, Kattendijke, Kloetinge en ’s-Gravenpolder op zich te nemen, zodat ds. De Bruijne meer tijd had voor de gemeente van Goes. De vergadering adviseerde de kerkenraad echter om ds. De Bruijne eervol emeritaat te geven (met fl. 600 traktement), en hém het werk in de genoemde vacante dorpen te laten verrichten. Dat gebeurde. Ds. De Bruijne nam op 25 oktober 1868 afscheid van Goes en werd vervolgens reizend predikant, woonachtig in Krabbendijke.

De Christelijke Gereformeerde Gemeente te Goes (1869).

‘De Bazuin’, 30 oktober 1868. Ds. J. Holster (1826-1905) van Leiden werd weliswaar beroepen in de vacature van ds. De Bruijne, maar hij werd het niet…

De Kruisgemeente van ds. Van den Broek was dus – zoals we zagen – vacant, en ook de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Goes had op dat moment geen predikant. De meeste leden van ‘de tente’ besloten toen zich aan te sluiten bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente (sommigen weigerden overigens die stap te nemen). Ondertussen ging de kerkenraad op zoek naar een nieuwe predikant, wat na vier vergeefse beroepen lukte.

Ds. D. de Pree (van 1870 tot 1891).

‘De Bazuin’, 12 augustus 1870.

Het werd ds. D. de Pree (1832-1891) die op 7 augustus 1870 intrede deed. Deze was vervolgens eenentwintig jaar aan de gemeente verbonden. Vlak voordat ds. De Pree aan de gemeente verbonden werd, dook ds. C. van der Meulen op! Hij was als Amerikaans predikant uitgenodigd om de landelijke synode van de Christelijke Afgescheidene Kerk in Nederland bij te wonen. Natuurlijk bracht hij ook een bezoek aan Goes. Maar… zijn afscheidspreek handelde destijds (in 1847) over Handelingen 20, waarin onder meer gesproken werd over ‘Gij zult mijn aangezicht niet meer zien’. Dat bleek een misrekening! Vandaar dat hij nu preekte over de tekst ‘Wij zijn van gisteren en weten niets’. Probleem opgelost.

Ds. D. de Pree (1832-1891).

De gemeente groeide en bloeide onder het bestuur van ds. De Pree. Kermisbezoek werd niet toegestaan en ds. De Pree hield op de zondag voordat de kermis openging een waarschuwende preek. Jongeren die zich desondanks aan die overtreding bezondigden werden bestraffend door de kerkenraad toegesproken. Dat had meestal succes. Als jongens de militaire dienst in gingen werd ernstig met hen gesproken over de smalle weg des levens die in de militaire dienst makkelijk verruild kon worden met de brede weg des verderfs!

Een nieuwe kerk (1871).

De nieuwe gereformeerde kerk in de Wijngaardstraat.

Ondertussen werd het kerkje in de Wijngaardstraat te klein voor de groeiende gemeente. Vandaar dat de kerkenraad besloot op ongeveer dezelfde plaats een grotere kerk te bouwen met zeshonderd zitplaatsen. Besloten werd de nieuwe kerk niet duurder te maken dan fl. 10.000. De laagste inschrijver berekende fl. 8.874, bijna duizend gulden goedkoper dan de duurste inschrijving. Omdat men tijdens de bouw dus niet in de oude kerk bijeen kon komen werd voor fl. 245 een houten hulpkerk in gebruik genomen, die in de kerktuin geplaatst werd.

De eerste steen voor de nieuwe kerk werd op 9 mei 1871 door ds. De Pree gelegd; de tweede door zijn echtgenote, Jozina Lansen, en elk van de kerkenraadsleden legde een volgende steen. En vooruit, de koster mocht de laatste eerste steen leggen. De bouw verliep verder vlot en voorspoedig, zodat de ‘zeer doelmatige’ nieuwe kerk op 29 oktober 1871 in gebruik genomen kon worden, bijgewoond door ‘eene groote schare’.

‘De Bazuin’, 11 november 1871.

Ds. De Pree preekte toen over Handelingen 15 de verzen 16 en 17: “Na dezen zal Ik wederkeren en weder opbouwen den tabernakel Davids, die vervallen is, en hetgeen daarvan verbroken is, weder opbouwen, en Ik zal denzelven wederoprichten, opdat de overblijvende mensen den Heere zoeken, en al de heidenen over welke Mijn Naam aangeroepen is, spreekt de Heere, Die dit alles doet.“

Een orgel (1877)!

Dit orgel stond in de gereformeerde kerk te Goes (Wijngaardstraat) en is later overgeplaatst naar de hervormde kerk te Wierum (Frl.), zoals het hier te zien is.

Er moest in augustus 1874 een nieuwe voorzanger komen. Deze functionaris had tot taak de toon aan te geven bij het zingen van de psalmen ofwel ze helemaal voor te zingen. Ook in Goes had men nog een voorzanger, omdat er geen orgel in de kerk stond. Drie kandidaten meldden zich. Ze werden allemaal benoemd, maar waren slechts een paar weken in die functie werkzaam omdat er klachten kwamen uit de gemeente dat men zich niet “aan hun zangwijze aan kon passen”. Dat werd de aanleiding om van het instituut ‘voorzanger’ af te stappen en te proberen een orgel op de kop te tikken. Dat kwam er in 1877. Bij de Leeuwarder orgelbouwer L. van Dam kocht men voor fl. 1.600 een zestig jaar oud instrument dat afkomstig was uit een afgebroken kerk in het Friese Tzummarrum (al is dat niet helemaal zeker). Het orgel heeft in Goes dienst gedaan tot 1930, toen de Westerkerk in gebruik genomen werd (waarover later meer).

Twee dominees in Goes (1886).

Ds. H.W.J. van Baalen (1830-1920).

In mei 1886 kwam ds. H.W.J. van Baalen (1830-1920) in Goes wonen. Hij was emeritus-predikant van Doesburg en wilde weer terug naar zijn geboortegrond, Goes, waar zijn vader nog jarenlang scriba van de kerkenraad geweest was. Ds. Van Baalen werd in mei 1886 tot ouderling gekozen en werkte stevig mee aan het pastoraat in de gemeente: hij nam een groot deel van de huisbezoeken op zich. En toen de gemeente hoorde dat ‘onze Van Baalen’ – bij afwezigheid van ds. De Pree – zou gaan preken stroomde de kerk vol! Maar… als ouderling nam hij plaats achter het voorlezersbankje en las een preek van een andere predikant voor, net als in een gewone ‘leesdienst’.

Dat was niet naar de zin van veel gemeenteleden, zodat de kerkenraad veel verzoeken kreeg om ds. Van Baalen in het vervolg gewoon te laten preken en niet te laten ‘lezen’. Op verzoek van de kerkenraad ging ds. Van Baalen daarmee akkoord en gebeurde dat in het vervolg regelmatig als ds. De Bruijne niet aanwezig was.

Vijftig jaar kerk (1886)!

Ds. A. Brummelkamp (1811-1888), Hattem 1835, Schiedam 1839, Arnhem en Velp 1842, Docent Theologische School 1854, Emeritus docent 1882.

De Christelijke Afgescheidene Gemeente te Goes werd op 18 september 1836 geïnstitueerd. Dus was dat in 1886 vijftig jaar geleden. Dat diende herdacht te worden. Precies op de 18de september werd dus een herdenkingsdienst gehouden. Daarvoor reisden ds. A. Brummelkamp (1811-1888), docent te ‘Kampen’, en ds. J.H. Donner (1824-1903) van Leiden naar Goes om samen met ds. De Pree een herdenkingstoespraak te houden. Een in Goes door gemeenteleden gevormde commissie bood namens honderdtien gemeenteleden een zilveren doopvont aan op perenhouten voetstuk.

Ds. J.H. Donner (1824-1903) van Leiden.

Een nieuwe pastorie (1890).

De predikantswoning werd er ondertussen niet beter op. Ds. De Pree had er vermoedelijk al regelmatig over geklaagd, zodat de kerkenraad in 1889 maatregelen nam: besloten werd een nieuwe pastorie te bouwen en daartoe in november 1889 de aanbesteding te houden. Voor bijna fl. 5.900 verrees een nieuwe predikantswoning, die het jaar daarop in gebruik genomen kon worden.

Ds. De Pree vertrekt (1891).

De gezondheidstoestand van ds. De Pree was in die tijd intussen behoorlijk achteruit gegaan. Er zat niets anders op dan in juli 1891 emeritaat aan te vragen. Terwijl de predikant in het ziekenhuis te Amsterdam lag bood hij zijn ontslagaanvraag aan ouderling Martinus de Jonge aan, die tevens plaatsvervangend voorzitter van de kerkenraad was. Op 31 augustus 1891 nam hij afscheid en preekte naar aanleiding van 1 Samuel 2 vers 30b: “Die Mij eeren, zal Ik eeren, maar die Mij versmaden zullen licht geacht worden”. Op de dag af een jaar later werd de predikant begraven. De kerkenraad besloot het beroepingswerk weer ter hand te nemen.

Naar deel 3 (slot) >

© 2023. GereformeerdeKerken.info