De Gereformeerde Kerk te Leiden (1)

De Gereformeerde Kerk te Leiden ontstond op 9 november 1905 door de vereniging van twee Christelijke Gereformeerde Gemeenten en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende). Het was echter aanmerkelijk ingewikkelder dan hierboven kortweg werd omschreven…

Kaart: Google.

A. De Afscheiding.

Want in de eerste plaats waren er in Leiden niet twee uit de Afscheiding van 1834 afkomstige gemeenten, maar drie. De eerste Christelijke Afgescheidene Gemeente werd op 29 mei 1836 geïnstitueerd en kerkte in een gebouw aan de Oude Vest en vanaf 1859 in de kerk aan de Hooigracht.

Ruim twaalf jaar na de instituering van de eerste gemeente ontstond in 1848 een scheuring in de gemeente aan de Oude Vest en werd de tweede Christelijke Afgescheidene Gemeente gevormd, met een kerk aan De Vliet en sinds 1854 aan de Heerengracht. Beide gemeenten verenigden zich echter in 1869 – in navolging van de landelijke fusie van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ‘t Kruis als de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Leiden. Maar het bleven twee zelfstandige gemeenten.

Rond 1862 ontstond in Leiden een derde gemeente die van oorsprong afkomstig was uit de Afscheiding. Deze behoorde echter niet tot de Christelijke Afgescheidene Kerk, maar tot het hierboven al genoemde kleine kerkgenootschap van de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Dat kerkgenootschap was rond 1838 ontstaan. De daartoe behorende gemeenten waren het met de Christelijke Afgescheidene Kerk oneens over onder meer de vraag of een Afgescheiden Gemeente erkenning bij de overheid mocht vragen en of men een andere kerkorde mocht aannemen dan de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde van 1618-1619. De ‘Kruisgemeenten’ vonden van niet.

Een oude uitgave van de Dordtse Kerkorde.

Bovendien, zo wisten ze, zouden gemeenten die overheidserkenning aanvroegen en verkregen de benaming ‘gereformeerd’ niet meer mogen gebruiken. Die kwam volgens de overheid toe aan de Hervormde Kerk. Ook daar hadden de ‘Kruisgemeenten’ geen trek in.

Toen de overheid (!) in 1816 ingreep in de organisatie van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk – ontstaan tijdens de Hervorming in de zestiende eeuw – werd de naam van de kerk veranderd in Nederlandsche Hervormde Kerk, werd de koning daarvan het hoofd en werd de Dordtse Kerkorde vervangen door het Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk. De Hervormde Kerk werd zoiets als de Staatskerk, waarvan de met veel macht beklede Algemeene Synode zich vooral toelegde op het voorkomen van kerkelijke onrust. Het ontstaan van de Afscheiding van 1834 – ten diepste veroorzaakt door de oprukkende vrijzinnigheid in de hervormde kerk – was de overheid dus ten enenmale onwelgevallig. Vandaar dat veel Afgescheiden Gemeenten (vooral tot 1841) door de overheid vervolgd werden.

De eerste Afgescheidenen te Leiden.

Ds. Nanning Berkhout (1784-1854).

Tijdens de kerkenraad van de hervormde gemeente van 15 september 1835 deelde ds. N. Berkhout (1784-1854) mee “dat iemand uit de Mirakelsteeg hem een briefje had gestuurd, inhoudende het verzoek om als lidmaat der gemeente van het register te worden uitgeschrapt. Zekere Pieter Kooreman en echtgenoote, en nog een vrouw, hebben hetzelfde verzoek gedaan”. In de daarop volgende jaren komen telkens opnieuw dergelijke gevallen voor, die in het notulenboek gememoreerd staan (…). In 1840 waren er vijfentachtig ‘gevallen’ genotuleerd. Dr. Smits berekende dat tussen 1836 en 1840 zo’n honderddertig namen als lidmaten van de Christelijke Afgescheidene Gemeente ingeschreven werden.

1. De Christelijke Afgescheidene Gemeente (afd. Oude Vest).

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

Op 28 januari 1836 werd in Leiden een bijeenkomst gehouden waarop dertien Afgescheidenen bijeenkwamen om te spreken over het stichten van een eigen gemeente. Jacobus Cornelis Pauw had de dag daarvoor in Gorinchem nog overleg gehad met ds. H.P. Scholte (1805-1868), een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land. Pauw wilde graag weten waar men om moest denken bij het institueren van een gemeente. Ds. Scholte had hem het een en ander verteld en hem onder meer ook aangeraden de eerste twee jaar geen behoeftigen in de gemeente op te nemen die financieel gesteund moesten worden. Mocht zich desondanks iets in de gemeente voordoen waarvoor financiële diaconale steun nodig was, kon men altijd een collecte houden, zo adviseerde hij.

De instituering (29 mei 1836).

Nog tijdens de vergadering van 28 januari werden alvast twee ouderlingen aangewezen: Johannes Petrus Hemerik en Victor Koningsberger. In april 1836 werden twee diakenen gekozen, te weten Jacobus Pauw en Cornelis Verstraten. Op 29 mei 1836 werd deze kerkenraad door de afgezette hervormde predikant ds. H.J. Budding (1810-1870) in het ambt bevestigd, waarmee de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Leiden een feit was (Koningsberger was sinds april overigens inmiddels geen (verkozen) ouderling meer en was door een ander vervangen).

Een bekend portret van Ds. Budding zoals hij er uit gezien moet hebben.

De instituering van de gemeente vond plaats in de koeienstal van landbouwer Dirk Tuijl ‘onder Zoeterwoude’. Esther 3 vers 8 diende als bevestigingstekst: “Want Haman had tot den koning Ahasvéros gezegd: Er is één volk, verstrooid en verdeeld onder de volken in al de landschappen uws koninkrijks. En hun wetten zijn verscheiden van de wetten aller volken, ook doen zij des konings wetten niet; daarom is het den koning niet oorbaar hen te laten blijven.”

Kennelijk had het gemeentebestuur geruchten gehoord over wat in de koeienstal te gebeuren stond, want gemeentebode Franken trad daar onverwachts binnen en verzocht de aanwezigen op last van de burgemeester de vergadering te beëindigen en de stal te verlaten. Daar piekerde ds. Budding echter niet over. “Z.Ew. beantwoordde dit deftig en krachtvol door hem de last van zijne hooge Zender te kennen te geven en liet daarop zingen psalm 46 vers 2 en vervolgde daarop zijn werk”.

Victor Koningsberger (1800-1863); van 28 januari tot 21 april 1836 was hij (onbevestigd) ouderling van de gemeente Oude Vest.

De vervolgingen.

De Afgescheiden Gemeente te Leiden werd tussen juni 1836 en september 1838 in elk geval acht maal gevonnist door de rechtbank te Leiden. Het was namelijk verboden godsdienste bijeenkomsten te houden van meer dan twintig personen zonder toestemming van de plaatselijke overheid. De eerste die veroordeeld werd was veehouder Dirk Tuijl omdat hij toestemming had gegeven in zijn koestal tijdens een kerkdienst de Afgescheiden Gemeente te laten institueren. Zowel hij als ds. Budding kregen een boete van fl. 50.

Ds. G.F. Gezelle Meerburg (1806-1855) van Almkerk-Nieuwendijk.

Ook op 23 juli 1837 werd een bijeenkomst gehouden die uitliep op een rechtszaak. Ds. G.F. Gezelle Meerburg (1806-1855) van Almkerk en Nieuwendijk ging voor in de woning van ‘koopvrouw’ (turfverkoopster) Catharina Pauw, ook nu zonder toestemming van de overheid. Daarbij waren bovendien meer dan twintig personen aanwezig. De predikant kreeg fl. 50 boete, Catharina Pauw een van fl. 25.

Onder leiding van de 38-jarige oefenaar Pieter Wijnnobel werden op 15, 22 en 29 oktober 1837 godsdienstige bijeenkomsten gehouden met meer dan twintig aanwezigen zonder toestemming van de overheid. Wijnnobel kreeg fl. 25 boete, Catharina Pauw een van fl. 60, omdat de samenkomst in haar woning gehouden werd. “De vrouw waar de godsdienst gehouden is, is nu weder beboet. Er liggen nog andere dagvaardingen klaar. Als ze niet binnen acht dagen betalen, zullen ze weder in de gevangenis moeten, en hun gemoed is om niet te betalen”.

De laatste boete werd op 14 september 1838 uitgeschreven; ds. H.P. Scholte was toen het slachtoffer en moest fl. 25 betalen, evenals de 30-jarige A. Tieleman; zeepzieder C. Dros moest fl. 50 ophoesten, want hij had zijn woning ter beschikking gesteld. Die ‘laatste veroordeling’ wilde overigens niet zeggen dat de tegenstand tegen de Leidse Afgescheidenen daarmee voorbij was. Zo werd nog verscheidene malen door de autoriteiten gerapporteerd over wat in Afgescheiden kringen voorviel:

Ook in het gebouw van Dros en Tieleman aan de Nieuwe Rijn werden Afgescheiden bijeenkomsten gehouden…

“Op 14  oktober 1838 rapporteert de directeur van politie aan B. en W.: ‘Ik vernam dat er heden morgen eene bijeenkomst der z.g. separatisten in zeker gebouw op den Nieuwen Rijn gehouden zoude worden. In overleg met den Officier van Justitie hebben beide commissarissen van politie, vergezeld van eene militaire wacht, zich begeven naar dat gebouw op den Nieuwen Rijn, toebehoorende aan Dros en Tieleman. Bij de komst aan dat gebouw de beide toegangen gesloten bevonden, en alstoen beproefd binnen te komen, werd de aanvrage daartoe niet beantwoord. Ten half een ure kwam eindelijk een aantal van ruim 200 personen dit gebouw verlaten, die voorts bleken daarin een bijeenkomst te hebben gehouden onder leiding van zekere Scholte [ds. H.P. Scholte]. Door de genomen maatregelen was de middag bijeenkomst van korten duur en slechts door een gering aantal personen bezocht’”.

Erkenning gevraagd en verkregen (1840).

Koning Willem I (1772-1843).

Op 17 mei 1839 werd door de kerkenraad een verzoekschrift gestuurd aan koning Willem I, waarin erkenning en toelating als zelfstandige Christelijke Afgescheidene Gemeente gevraagd werd. Wel was daarover vooraf enige discussie geweest en tekende een van de diakenen het verzoek niet, maar vierenvijftig andere gemeenteleden wel. Op 6 juni 1840 deelde ‘Den Haag’ echter mee dat aan het verzoek niet kon worden voldaan omdat men zich onder meer afvroeg of de gemeente haar eigen armen wel zou kunnen verzorgen en onderhouden.

Op 23 juli ging het tweede rekest scheep. Vijftig ondertekenaars vroegen opnieuw erkenning en toelating, en deelden mee dat hun gemeente intussen was gegroeid tot driehonderd leden in de stad zelf en nog vijftig in de directe omgeving daarvan. Ook werd meegedeeld dat de gemeente intussen aan de Oude Vest een kerkgebouw had gehuurd, waarin 600 kerkgangers een plaats zouden kunnen vinden. Verder was er ‘een behoorlijke kosterswoning’. En, als ze maar erkend zouden worden, zouden ze een nog veel groter kerkgebouw kunnen realiseren, merkte men op. Want onder de Afgescheidenen bevonden zich – naar nu bleek – “eenigen die tot de hoogst belasten behooren, gelijk uit hunne opbrengsten aan directe- en indirecte belastingen boven allen twijfel verheven is”. Als reglement van de kerkelijke gemeente was de Utrechtse Kerkorde bijgevoegd, opgesteld door ds. H.P. Scholte.

Ouderling C.G. de Moen (1811-1879).

Uit het stuk bleek dat de kerkenraad inmiddels bestond uit de ouderlingen J.P. Hemerik en (de latere predikant) C.G. de Moen (1811-1879), en de diakenen J.C. Pauw en Ph. Verstraten. Ook had men een ledenlijst toegevoegd, waarop 295 namen vermeld stonden.

Het excuus dat de gemeente aan de Oude Vest de armen niet zou kunnen verzorgen gold dus niet (meer). Op 6 oktober 1840 werd de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Leiden erkend.

Een kerkgebouw (1840).

De Oude Vest met de hervormde Marekerk.

Intussen kwamen we uit de toestemmingsbrief uit ‘Den Haag’ dus ook te weten dat het kerkgebouw op de (Oude) Vest stond, op de hoek met de Van der Werfstraat / Pelikaanstraat (er is geen foto van bekend). Het werd voor fl. 300 gehuurd van de gemeenteleden A. Tieleman en C. Dros, terwijl de kerkenraad het pand voor fl. 625 liet verbouwen om het geschikt te maken voor het beoogde doel. De bijnaam van het kerkgebouw was ‘de tonnenkerk’; die naam was afkomstig van de zeeptonnen die in voorgaande jaren gebruikt werden als zitplaatsen voor de bezoekers van de Afgescheiden godsdienstoefeningen die in dit pand gehouden waren.

De locatie van de kerk aan de Oude Vest.

Ds. R.W. Duin (1840).

De kerkenraad nam het beroepingswerk ter hand en na enige tijd had men succes met de in Friesland geschorste Afgescheiden predikant ds. R.W. Duin (1797-1843). Daarom was niet iedereen enthousiast. Duin werd overigens niet in het ambt bevestigd, en daarom is het ook niet duidelijk wat zijn wel zeer korte (‘tijdelijke’) verblijf in Leiden om het lijf had: hij kwam op 3 mei 1840 en ging op 21 oktober van hetzelfde jaar via Leeuwarden naar het Duitse Ost-Friesland.

‘De crisisjaren’ (1841-1846).

In de navolgende jaren was het gemeentelijk leven allerminst rustig; niet in de landelijke kerk en ook niet in de plaatselijke gemeente. Landelijk had men “getwist over den kinderdoop, het aanstellen van oefenaars, de aanstelling tot leeraar, de psalmberijming, zelfs over het ambtskostuum van de predikant werden de hoofden verhit en de eenvoudigen bevreesd, wantrouwend en verward.”

Een vergroting van de plattegrond met daarop de locatie van de Christelijke Afgescheidene Kerk aan de Oude Vest.

In Leiden bedankte diaken Verstraten omdat hij ‘geen inwendige roeping tot het ambt’ ervoer en hij zich daarvoor bovendien ongeschikt achtte. In de Sleutelstad ontbraken het onderling vertrouwen en de eenheid. Men kibbelde over de leer, over de vraag of de predikanten die in de diensten voorgingen eigenlijk wel gereformeerd genoeg waren. Er waren leden die vonden dat de Dordtse Kerkorde niet goed genoeg nageleefd werd en er werden klachten geuit tegen gastpredikanten en tegen kerkenraadsleden.

Toen de kerkenraad zijn houding moest bepalen ten opzichte van een conflict dat was ontstaan over het wel of niet handhaven van de Dordtse Kerkorde en over de schorsing van ds. Scholte, ontstond een conflict dat in 1843 leidde tot het uiteenvallen van de classis. Het grootste deel van de gemeenten in de classis Leiden – ook de Afgescheiden Gemeente aan de Oude Vest – kwam buiten het provinciale kerkverband te staan. De overige gemeenten vormden de classis Rotterdam.

Ds. H.A. Leenmans (van 1846 tot 1850).

Ds. H.A. Leenmans (1822-1910).

Op 1 mei 1846 kwam ds. H.A. Leenmans (1822-1910) uit Schiedam te Leiden. Tijdens zijn predikantschap duurde het conflict voort. De gemeente van Leiden stond nog steeds buiten het Zuid-Hollandse kerkverband. Met de meer gelijkgezinde gemeenten in Gelderland en Overijssel hield de kerkenraad wel contact en de gecombineerde provinciale vergadering van die provincies werd door Leidse kerkenraadsafgevaardigden bezocht. Daar had ds. A. Brummelkamp (1811-1888) de leiding, ook een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land. De kerkenraad bleef weigeren om in het conflict zijn keus ten opzichte van het genoemde conflict te herzien.

Een scheuring in Leiden (1848).

Dat leidde op 16 maart 1848 tot uit uittreden van een aantal leden van de gemeente van Leiden. Ze vormden samen wat zij noemden ‘de’ Christelijke Afgescheidene Gemeente te Leiden en herstelden het contact met de andere kerken in de provincie Zuid-Holland (we komen daarop later nader terug). Omdat de ‘kerkenraad Oude Vest’ bleef weigeren die stap te zetten werd hij – na vermaningen door de classis en de provincie – afgezet. Toen de kerkenraad in juli 1849 naar de Algemene Synode stapte ving hij ook daar bot. De synode vond dat ‘de kerkeraad te Leiden, die zich met den heer H.A. Leenmans vereenigt, sinds verscheidene jaren een eigenwillig standpunt heeft aangenomen, buiten de verbintenis met de kerk’, waardoor men zich naar het oordeel van de synode aan het kerkbestuur onttrokken had en zo de twist en de verdeeldheid in de Leidse gemeente nog groter had gemaakt.

De zaak ‘Leiden-Leenmans’ werd op de synode van 1849 uitvoerig besproken (uit: ‘Handelingen en Verslagen’).

Kerkenraad en predikant gingen met dit oordeel niet akkoord en men ging op de ingeslagen weg voort. Maar door de scheuring was de financiële toestand van de gemeente aan de Oude Vest ondertussen langzaam maar zeker sterk achteruit gegaan. “Er is geen verwachting of vooruitzigt om op de tegenwoordige voet voort te gaan” en daarom moest het traktement van ds. Leenmans in juni 1848 worden teruggeschroefd van fl. 1.000 naar fl. 900. Begin 1849 verminderde de kerkenraad het zelfs tot fl. 800. De kerkelijke inkomsten waren in die tijd ook sterk achteruit gegaan. Waren die in 1841 nog fl. 1.650, in 1850 was daar nog fl. 1.165 van over.

Uiteindelijk legde ds. Leenmans zijn ambt neer, mede omdat zijn visie op de Afscheiding van 1834, door al hetgeen geschied was, veranderd was, en zeker niet in positieve zin. Wel wilde hij om de nood der gemeente te lenigen nog enige tijd vrijwillig blijven, maar de gemeentevergadering sprak zich in meerderheid uit tegen de wens van ds. Leenmans om nog enige tijd als predikant te blijven voorgaan. “Veele leden geven bij die gelegenheid hun verlangen te kennen naar een Vereeniging met de Broeders die zich van ons hebben afgescheiden”. De kerkenraad besloot toen de predikant niet langer te laten voorgaan. Deze verliet kort daarop de Sleutelstad en liet zich in september 1840 inschrijven als student theologie aan de Rijks Universiteit Utrecht. Op 12 november 1854 werd hij bevestigd als predikant van de Hervormde Gemeente te Aalst in de provincie Gelderland.

Ds. J.H. Donner sr. (van 1851 tot 1877).

Ds. J.H. Donner (1824-1903).

Nog steeds bezochten de afgevaardigden van de Christelijke Afgescheidene Gemeente (afd. Oude Vest) de gecombineerde provinciale vergadering van Overijssel en Gelderland, die geregeld in Arnhem bijeenkwam. In januari 1851 gingen ouderling J. van der Tas en de diakenen W. van Dorp en A. Tieleman ook die kant op en kwamen daar ds. J.H. Donner (1824-1903) tegen, die predikant van de Christelijke Afgescheidene Gemeente in Ommeren en Tiel was. Daaruit ontstonden nadere contacten zodat de 26-jarige predikant af en toe ook in de kerk aan de Oude Vest in Leiden voorging. Dat beviel iedereen kennelijk zo goed, dat de kerkenraad – de gemeente gehoord – hem beriep. Hij nam het beroep aan en deed op 30 augustus 1851 intrede, nadat hij bevestigd was door ds. G.F. Gezelle Meerburg, die daarvoor overigens op initiatief van de andere Christelijke Afgescheidene Gemeente ‘Op den Vliet’ bestraft werd. Ds. Donner was een jaartraktement van ‘ongeveer fl. 900 of fl. 1.000’ beloofd.

De predikant wees bij zijn intrede al op het betreurenswaardige feit van de scheiding met de andere gemeente die kerkte ‘in den koepel van Johs. Dee op den Vliet’, en het verwonderde dus niet dat hij de eenheid wilde herstellen. Een bezoek aan de provinciale vergadering van Zuid-Holland in Rotterdam – waarvan de gemeente afgescheiden was – had echter geen succes. De provinciale vergadering was nog niet toe aan het ‘terugnemen’ van de sinds 1848 afgescheiden gemeente van de Oude Vest.

Een herstelplan voor de eenheid (1852).

Ds. S. van Velzen (1809-1896).

Maar ondertussen werd ook landelijk gewerkt aan herstel van de breuk in 1848, die tot de breuk met de gecombineerde provinciale vergadering van Overijssel-Gelderland had geleid. Kort daarop werd tijdens de provinciale vergadering te Arnhem een herstelplan van drie artikelen besproken, opgesteld door ds. S. van Velzen (1809-1896), een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land. Die regeling zorgde voor een toenadering tussen Overijssel-Gelderland en de rest van de Afgescheiden Gemeenten.

De eenheid ‘afgesprongen’ (1854).

Daarmee gewapend wilde men proberen ook in Leiden tot eenheid te komen. Maar de kerkenraad ‘Op den Vliet’ was nog niet overtuigd. “Op eenige ongegronde aanmerkingen en oude opgehaalde aanmerkingen is de zoo hoopgevende zaak afgesprongen en de vereeniging vooralsnog verijdelt”.

In het midden de pastorie van ds. Donner, Oude Singel 220.

Zelfs toen tijdens de Christelijke Afgescheidene synode van Zwolle in 1854 de eenheid officieel bevestigd werd, was het niet koek en ei. Op de provinciale vergadering van Zuid-Holland te Rotterdam – waarmee de gemeente aan de Oude Vest afgescheiden leefde – werden aan ds. Donner en zijn kerkenraadsleden (daar aanwezig om weer samen op te trekken) allerlei vragen gesteld die men eerst diende te beantwoorden alvorens de provinciale vergadering tot eenheid wilde besluiten.

Ds. Donner antwoordde: ‘Die vragen komen niet te pas’, waarin hij gelijk had, want de synode had de eenheid immers al officieel vastgesteld. Daar had de provinciale vergadering gewoon mee akkoord te gaan. Maar ‘Zuid-Holland’ bleef ook daarna vooralsnog ongenegen de strijdbijl te begraven.

Tóch eenheid (1857).

Ds. H. Joffers (1807-1874) stemde tegen…

De synode van 1857 bracht uiteindelijk de oplossing. Ze werd gehouden te Leiden. Ook ds. Donner was daar aanwezig, zij het als afgevaardigde van Overijssel-Gelderland! Vooral door de inspanning van ds. Van Velzen werd uiteindelijk alsnog bereikt – zij het na veel gesprekken en ook over en weer uitgesproken beschuldigingen – dat de gemeente Oude Vest van ds. Donner weer werd opgenomen in de provinciale vergadering van Zuid-Holland. Alleen ds. H. Joffers (1807-1874) van Den Haag stemde tegen.

Naar deel 2 >

© 2022. GereformeerdeKerken.info