Hoe het in Zeist begon.
Het begin van De Gereformeerde Kerk te Zeist was vier jaar na het begin van de Afscheiding van 1834. Om precies te zijn op 26 augustus 1838, toen namelijk de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Zeist geïnstitueerd werd. De leden van die gemeente verlieten de hervormde kerk omdat ze het onder meer niet eens waren met de vrijzinnige prediking die daar volgens hen van de preekstoel klonk.
Toen in juni 1869 een landelijke kerkenfusie plaatsvond, namelijk tussen de Christelijke Afgescheidene Kerk en de daarvan ongeveer dertig jaar eerder afgesplitste Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis, kreeg de verenigde Kerk een andere naam: de Christelijke Gereformeerde Kerk. In Zeist werd de naam Christelijke Gereformeerde Gemeente.
In 1842 was door de Christelijke Afgescheidene Gemeente een eigen kerkgebouw gebouwd, en wel aan de Voorheuvel. Het dochtertje van de Utrechtse Afgescheiden predikant ds. H.P. Scholte (1805-1868), Sara Johanna, legde op 8 april dat jaar de eerste steen voor het bedehuis. Scholte was een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land en had nauwe banden met de Afgescheidenen in Zeist. Hij emigreerde enkele jaren later (in 1847) met achthonderd volgelingen naar Amerika, waar hij de stad Pella (Iowa) stichtte.
In 1849 werd ds. P.J. Oggel (1829-1869) beroepen, samen met de Afgescheiden Gemeente te Utrecht (ds. Scholte was immers ‘zojuist’ geëmigreerd). Ds. Oggel deed dat jaar op 17 juni als eerste Afgescheiden predikant van Zeist intrede.
De tweede uittocht uit de hervormde kerk.
In 1886 ontstond in de hervormde kerk de tweede orthodoxe uittocht, die we de Doleantie zijn gaan noemen. Een belangrijke (zo niet de belangrijkste) voorman van de Doleantie was dr. A. Kuyper (1837-1920). Door de Doleantie ontstonden de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende). In Zeist ontstond de Doleantie ongeveer een jaar later, namelijk op 30 mei 1887. De Dolerenden kregen al snel hun eerste predikant: ds. L. Adriaanse (1856-1947), die er zes jaar stond.
Aanvankelijk kochten de Dolerenden de in 1878 in gebruik genomen Walkartkerk aan de Kerkweg, maar niet lang daarna bouwden ze hun eigen kerk aan de toen nog ‘onherbergzame’ Slotlaan (’Wie bouwt er nu een kerk bij een vuilnisbelt?’). Ondanks die kennelijk onaantrekkelijke locatie bleek de op 18 januari 1891 in gebruik genomen Slotlaankerk een aangenaam kerkgebouw. In 1921 werd deze kerk in het vervolg Oosterkerk genoemd.
De Gereformeerde Kerk (A en B) te Zeist.
Op 17 juni 1892 vond de landelijke kerkenfusie plaats van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende). De naam van de verenigde kerk werd De Gereformeerde Kerken in Nederland. Hoewel op veel plaatsen de beide gemeenten vrijwel direct fuseerden, ging dat op veel andere plaatsen moeizamer.
De generale synode had echter besloten dat in het hele land beide gemeenten hoe dan ook meteen ‘De Gereformeerde Kerk’ gingen heten, maar op plaatsen waar de eenheid door omstandigheden nog op zich liet wachten werd door de oudste van de twee gemeenten aan de kerknaam aan ‘A’ toegevoegd (dat was meestal de voormalige Christelijke Gereformeerde Gemeente) en aan de naam van de jongste een ‘B’, meestal de kerk uit de Doleantie. Zo bestonden van 1892 tot 1896 ook in Zeist De Gereformeerde Kerk te Zeist A en De Gereformeerde Kerk te Zeist B. Op 24 augustus 1896 werd de fusie ook in Zeist getekend en ontstond ook daar de ene Gereformeerde Kerk te Zeist.
Een stuk grond aan de Bergweg…
De Gereformeerde Kerk te Zeist groeide gestaag. De nu in gebruik zijnde kerk aan de Slotlaan kon de aantallen kerkgangers na verloop van tijd echter niet meer bevatten. Het werd nodig geacht een groter kerkgebouw te realiseren. Vandaar dat de kerkenraad in 1920 niet alleen besloot de tweede predikant te beroepen (ds. J.W. Siertsema (1890-1953) uit Gramsbergen, die in 1921 aantrad), maar voor fl. 11.000 ook een stuk grond te kopen aan de Bergweg, dat een geschikte locatie leek. Nee, er werd niet eerst een stenen, maar vooralsnog voor in totaal fl. 60.000 een houten ‘hulpkerk’ gebouwd, die Noorderkerk genoemd werd. De bouwkosten daarvan bedroegen fl. 24.000 en voor fl. 3.000 werd de inventaris aangeschaft, het orgel niet meegerekend, want dat kostte nog eens fl. 3.000. Op 4 augustus 1921 werd het bedehuis in gebruik genomen.
Het gebouw werd ‘Noorderkerk’ genoemd. Het ruime voorterrein zou gemakkelijk gelegenheid bieden om daar t.z.t. de definitieve stenen kerk neer te zetten. Wel werd aan de Bergweg voor een bedrag van fl. 19.000 alvast een flinke pastorie gebouwd.
Brand in de houten kerk.
Een krant meldde in die tijd: “Even na den aanvang der godsdienstoefening ontstond er zondagavond in de Noorderkerk aan den Bergweg een begin van brand ten gevolge van kortsluiting. Een brandlucht, die het kerkgebouw binnenkwam, en het druk gedoe bij het orgel veroorzaakten onder de aanwezigen eenige consternatie, waarvan sommigen in allerijl het houten kerkgebouw verlieten”. Gelukkig kon de brand spoedig ‘gestuit en gebluscht’ worden.
De krant maakte een kritische opmerking: ‘Wij meenen dat in dit kerkgebouw geen bluschmateriaal aanwezig is’, en raadde aan ‘snelblusschers aan te schaffen, ten gebruike bij mogelijk verder voorkomende gevallen van kortsluiting’.
De stenen Noorderkerk.
Na de bouw van de houten Noorderkerk groeide de Gereformeerde Kerk van Zeist gewoon door. Het kon bij de houten hulpkerk niet blijven. In de eerste plaats was de houten kerk wel degelijk uitdrukkelijk bedoeld als hulpkerk, maar ten tweede was de kerk al gauw te klein. Vandaar dat ongeveer tien jaar na de ingebruikneming van de hulpkerk plannen beraamd werden voor de bouw van een stenen kerk, in de ruime voortuin van de houten Noorderkerk. De bekende kerkbouw architect B.W. Plooij te Amersfoort maakte het ontwerp van de stenen kerk. Met de bouw van het bedehuis, dat 700 zitplaatsen moest bevatten, werd in 1930 begonnen. Aannemer J.W. van Westrenen mocht de klus klaren. De kosten zouden ongeveer fl. 63.500 bedragen.
De eerste steen werd door ds. W. Verhoef Nzn. (1866-1935) geplaatst op 5 september 1930. Hij was van 1903 tot zijn emeritaat in 1934 predikant bij de Gereformeerde Kerk te Zeist.
(De houten hulpkerk achter de nieuwe Noorderkerk was nog jaren lang in gebruik als jeugdgebouw. In de oorlogsjaren 1943 en 1944 was het noodkerkje echter buiten gebruik)
Hoe de stenen Noorderkerk er uit zag.
De Noorderkerk “werd gebouwd met rooden waalsteen en met verglaasde pannen afgedekt” en kreeg een „32 meter hoogen toren met een leiendak”. Volgens een krant maakte de kerk „een zeer rustigen indruk” en was het „een sieraad voor Zeist en omgeving”.
“De in sobere Amsterdamse Schoolstijl uitgevoerde kerk (zakelijk expressionistisch) bestaat uit twee rechthoekige bouwmassa’s, die met hun grote zadeldaken haaks op elkaar staan. Links van de voorste bouwmassa bevindt zich een aangebouwde toren, die verticaal geleed is en een koepelvormige top heeft. De puntgevel is symmetrisch: in het midden de toegang met rechthoekig inspringend siermetselwerk, rechts en links een drietal vensters en erboven een groot spitsboogvenster”.
Dat de kerk een toren kreeg was aanvankelijk helemaal niet zeker. Zo verscheen in de Zeister Kerkbode van 22 maart 1930 een tweetal prachtige tekeningen van de te bouwen kerk. De eerste tekening (met de ‘uitvoering zooals deze mogelijk is’) liet de toekomstige kerk zien met een smalle puntige dakruiter; de tweede illustratie toonde de kerk uitgerust (in ‘de uitvoering zooals deze gewenscht is, en waarvoor wij uw medewerking en bijdrage vragen’) met een forse toren. De toren won het.
“Het interieur werd vorm gegeven overeenkomstig de door dr. Abraham Kuyper gegeven ‘voorschriften’ voor waaiervormige kerkbanken, gericht op het liturgisch centrum. Het betreft in feite één grote ruimte zonder galerijen, die van drie zijden door hoge ramen met glas in lood wordt verlicht. De paraboolvormige spanten rusten in de hoeken op zichtbare korbelen en komen in het centrum van de kerk samen. De kerk beschikte bij de bouw over ongeveer 700 zitplaatsen”. Het orgel bevindt zich boven het liturgisch centrum, recht tegenover de ingang.
De kerk in gebruik genomen (1931).
Op 20 mei 1931 werd de Noorderkerk in gebruik genomen in aanwezigheid van vele gemeenteleden; ook de burgemeester, mr. C.J. Baron van Tuyll van Serooskerken, een wethouder en onder meer ook predikanten van de hervormde gemeente en van de plaatselijke Christelijke Gereformeerde Gemeente. Natuurlijk gaven ook de architect en de aannemer acte de présence. Men begon met het zingen van psalm 75 vers 1. Na de Bijbellezing vertelde de voorzitter van de bouwcommissie, dr. C.W. Schaffer, iets over de geschiedenis van de bouw van de kerk. Daarna overhandigde dr. Schaffer aan ds. W. Verhoef een door een bejaarde broeder en zuster geschonken kanselbijbel, als symbolische overdracht van de kerk.
Ds. J. Gillebaard (1897-1960), de wijkpredikant van de kerkelijke gemeente rondom de Noorderkerk, besloot met een principieel woord: “Dit huis is doorgeurd met de offerende liefde der gemeente, maar grooter is het, indien het vervuld is met den Geest Gods. (…) Dit gebouw staat hier als een monument van Gods genade. Den Drieeënigen God komt eeuwige aanbidding toe”. Ds. C.W.E. Ploos van Amstel (1864-1938) van Den Dolder besloot de avond met dankgebed.
Een orgel (1931).
In juli 1931 werd het nieuwe orgel in de Noorderkerk aan de Bergweg geplaatst door de firma H.W. Flentrop te Zaandam en met een orgelconcert van de bekende organist Cor Kee in gebruik genomen. De pers sprak van een ‘prachtig orgel, dat uitmunt door een vollen soepelen toon’. Het orgel telde dertig registers; dertien drukknoppen, verdeeld over twee klavieren en een vrij pedaal; ‘het tweede klavier in een zwelkast van 10 cm. dikke wanden, met 1.394 pijpen, waarvan de grootste pijp zes meter lang is’. Later werd het orgel verscheidene keren aangepast.
‘De toeloop is groot’….
Het waren de crisisjaren ’30, toen de Noorderkerk haar kerkelijk leven begon. Mogelijk ten gevolge daarvan liep het aantal kerkgangers gestaag op. In 1932 kreeg de kerk een bronzen luidklok. Hierop stond Beatus populus qui clangorem (‘Welzalig het volk dat de jubelroep kent’ – psalm 89 : 16a). Zózeer nam het kerkbezoek toe, dat gedacht moest worden aan uitbreiding van het aantal kerkgebouwen. De kerkenraad wilde echter niets weten van herbouw van de Oosterkerk aan de Slotlaan. Eerst moest op een gehuurde locatie een derde dienst ingesteld worden. Maar het zitplaatsentekort in de Oosterkerk bedroeg ondertussen wel maar liefst 350; dat in de Noorderkerk veertig.
De nieuwe Oosterkerk (1936).
Uiteindelijk besloot de kerkenraad over te gaan tot het verkopen van de Oosterkerk aan de Slotlaan (‘voor een hooger bedrag dan er hiertoe voor werd geboden’) en tegelijkertijd een bouwterrein te kopen ter vervanging van de verkochte Oosterkerk. Na vele ontwikkelingen werd deze nieuwe Oosterkerk aan de Woudenbergseweg op 16 april 1936 in gebruik genomen.
De Noorderkerk in de Tweede Wereldoorlog.
Eind september 1944 kwamen vanuit het westen van ons land vele vluchtelingen onder meer naar Zeist, waar ze werden opgevangen in een aantal scholen en kerken. Tot deze noodonderkomens behoorden ook de beide gereformeerde kerken: de Oosterkerk en de Noorderkerk. Een van de bijlokalen van de Noorderkerk werd als noodhospitaal ingericht met dertig bedden. Zuster Huson zwaaide er de scepter. ‘Vele gereformeerden hebben goede herinneringen aan deze moedige vrouw, die onder wel heel moeilijke omstandigheden haar taak vervulde’.
De diakenen hadden het druk met hetgeen in het noodhospitaal gebeurde. De gebroeders Boltini (van het bekende circus) zorgden met een Rode Kruisauto voor voedseltransport naar de kerk, waar een van de kerkenraadskamers als opslagplaats diende; de diakenen deelden het voedsel aan de ‘ergste gevallen’ uit. Ds. Gillebaard verleende veel zieke en stervende patiënten geestelijke bijstand. Ook pastoor H. Martens van de Sint Josephkerk aan de Rozenstraat liet zich er dagelijks zien. Een aantal verpleegden is in het noodhospitaal overleden. Koster G. van Nimwegen, ook begrafenisondernemer van beroep, had het moeilijk: er waren te weinig kisten en er was geen vervoer beschikbaar. ‘Met kartonachtige dozen, met een handkar en met het meevoeren van een witte vlag, moest deze droeve plicht vervuld worden’.
Om de sfeer van droefheid en vrees in de ziekenzaal van kerk en hulpkerk op te vrolijken speelde gemeentelid Th. De Dreu met zijn koffergrammofoon passende muziek. Deze ontspanning bleef jaren daarna nog in herinnering. In de Noorderkerk en in het noodhospitaal vonden mannen ‘in de gevaarlijke leeftijd’ een veilig onderkomen als razzia’s dreigden.
Op een gedenkplaquette in de Noorderkerk, ‘Ter gedachtenis 1940-1950’, worden dertien namen genoemd van gemeenteleden die tijdens de oorlog het leven lieten…
© 2023. GereformeerdeKerken.info