“Waarom is ds. De Cock niet gewoon krankzinnig verklaard?”
Ds. T.F. Uilkens (1769-1846) van hervormd Loppersum, waar hij anno 1834 al zevenendertig jaar gestaan had, moest niets hebben van de Afscheiding van 1834 en van de aanstichter daarvan, ds. H. de Cock (1801-1842) uit Ulrum.
En dat zijn zoon, ds. J.A. Uilkens (1805-1848), hervormd predikant op ’t Zandt, niet zonder problemen beroepen was als predikant van de hervormde gemeente aldaar, had zijn weerzin tegen De Cock niet verminderd; De Cock had daar vast en zeker de hand in gehad, dacht hij. Waarom had het Provinciaal Kerkbestuur die De Cock niet gewoon ‘krankzinnig’ verklaard? Die man was “zonder dat de sukkel het zelf weet” de oorzaak van de ‘algemene beweging’ van die woelgeesten die daar alles in beweging brachten en die tot alles in staat waren. Als de regering niet oppaste kwam er nog eens revolutie van!
De dominee van Loppersum herinnerde er in zijn brief aan ambtenaar Janssen van het Ministerie voor Eeredienst in Den Haag aan, dat driehonderd jaar eerder, in 1525, ook een uitbarsting van geestdrijverij had plaatsgevonden, toen veroorzaakt door de Wederdopers. En nu hadden zich ook op ‘t Zandt verschijnselen van verregaande geestdrijverij voorgedaan (net als in het naburige Uithuizermeeden), waarvoor ds. Uilkens De Cock en zijn trawanten verantwoordelijk stelde.
Hoe de toestand op ’t Zandt beschreven werd.
Hoeveel hervormde gemeenteleden zich ‘daadwerkelijk’ van de gemeente hadden afgescheiden was niet zeker, maar geschat werd dat het er in elk geval vijftien gezinnen waren. Ze hadden een eigen ‘kerkgenootschappelijke inrichting’ opgezet en ze hielden samen bijeenkomsten (‘conventikels’) in particuliere woningen, waar gebeden werd en uit de bijbel gelezen, en waar men psalmen zong. En daar bleef het niet bij, schreef de classis in een rapport aan ‘Den Haag’, want die ‘drijfgeesten’ liepen langs de deuren om mensen te lokken naar hun bijeenkomsten; ze noemden de hervormde catechisaties en kerkdiensten duivelswerken. Hoewel het rapport aangaf dat er een behoorlijk aantal Afgescheidenen op ’t Zandt rondliep, was ‘hun personele hoedanigheden van kennis en verstand’ niet om over naar huis te schrijven. Dat stelde niets voor. Het aantal van hen echter des te meer!
Ondertussen werd ds. Uilkens op ’t Zandt soms aan de kant geschoven als er iemand in zijn gemeente begraven moest worden, want dan dook de om zijn Afgescheiden sympathieën ontslagen schoolmeester Douwe van der Werp (1811-1876) op en leidde de begrafenissen op verzoek.
De voorgeschiedenis van de Afscheiding op ’t Zandt.
Een behoorlijk aantal hervormde gemeenteleden vond dat de hervormde kerk was “overstroomd door dwalingen, en hadden zich gevoegd bij de ware kerk, die terugkeerde tot de leer van Gods onfeilbaar Woord, beleden door onze vaderen en uitgedrukt in de Formulieren van Enigheid, nader bevestigd in de Synode van Dordrecht, gehouden Anno 1618 en 1619, hebbende deze begeerte en dit voornemen om bij deze beproefde waarheid te blijven, al was het ook dat zij vele vervolgingen daarom moesten uitstaan, goederen daarvoor opofferen, ja, zelfs de dood ondergaan”.
Gelukkig hadden de Afgescheidenen op ’t Zandt niet veel met de overheidsvervolgingen te maken, ‘het ging er boven bidden en denken’, hoewel dat elders in het land wel anders was. De reden van de rust was volgens de Afgescheidenen van het eerste duur dat de “Overheid te dezer plaatse bijzonder in dat gevoelen was, dat een ieder mens vrijheid van consciëntie moest gelaten worden in het stuk van Godsdienst en [ze] derhalve de gemeente niet meer hinderde in het uitoefenen hunner Godsdienst, dan wanneer zij door hogere macht gedrongen werd”.
Een ‘opwekkingsbeweging’….
Toch was er wel één rechtszaak gevoerd over een op ’t Zandt gehouden Afgescheiden bijeenkomst. Dat was op 22 mei 1835, nog voordat de gemeente tot openbaring kwam. Toen werd de 33-jarige dagloner Derk Hindriks Medendorp – ‘wonende aan de Korendijk onder ‘t Zandt’ – namelijk veroordeeld tot fl. 100 boete wegens het laten houden van een godsdienstoefening in zijn woning, die plaatsvond op 12 april 1835. Dat was tijdens de bovengenoemde ‘opwekkingsbeweging’, toen ‘het de Heere behaagde om een overvloedige maat van Zijn Geest uit te storten, inzonderheid over vele jonge lieden, ja over kinderen, zodat velen omzagen naar Sion en leerden vragen naar de rechte paden; van welke de Heere ook velen bevestigd heeft, dat zij waarlijk lust gekregen hadden tot de waarheid van de dienst van God”.
Het verhaal in het eerste notulenboek van de Afgescheiden Gemeente op ’t Zandt meldt ook nog dat het “tijdens die opwekking voorkwam dat velen van degenen , die krachtig schenen overtuigd te worden van zonde, gerechtigheid en oordeel na enige grote benauwdheden tot ruimte kwamen om te roemen in Christus Jezus als hun Verlosser. Hierdoor schenen eenigen door zulk een maat van de liefde van Christus doordrongen te worden, dat zij als opgetrokken schenen te worden met Paulus in de derde hemel en wanneer zij uit die verrukking weer tot zichzelven kwamen (dewijl zij schenen geheel uit het lichaam te zijn), dan spraken zij ook werkelijk dingen, die boven alle verbeelding gaat; (…) over de heerlijkheid Gods, van Christus en andere hemelse zaken, en spraken uit de wonderlijke zaligheid die zij in zulk een verrukking smaakten, zoodat de omstanders verbaasd moesten staan”.
“De eerste maal toen dit gebeurde, hebben vier jonge dochters achter elkander bijna drie uur of daaromtrent in zulk een verrukking gelegen. Maar hieruit zijn dingen voortgekomen die niet aannemelijk zijn: ze begonnen gezichten te zien, ziende menschen die gestorven waren en die nog leefden in de hemel en in de hel, en dat met groote blijdschap en verschrikking, streden tegen de duivel, somtijds met moed, somtijds echter onder helse tormenten; begonnen somtijds gezangen aan te heffen, alsof zij in de hemel waren. (…)”. Ze profeteerden zowel over bijzondere personen van land en kerk, hetzij over verschrikkelijke oordelen of van grote zegeningen; ze reisden stad en land af, zelfs tot in de steden van Holland, bezochten bijna al de omliggende kerkhoven, ziende dan de doden in de heerlijkheid of in het verderf”. En zo gaat het verslag over de ‘opwekkingsbeweging’ verder.
Ds. Dijksterhuis, de eerste predikant van de gemeente op ’t Zandt – die deze verhalen opschreef – schortte zijn oordeel over het waarheidsgehalte van de gebeurtenissen op, ‘echter dit nog gelovende, dat het grondbeginsel uit God was, maar dat de duivel zijn rol daaronder gespeeld heeft, en dat niet weinig, maar grotelijks, en dat Gods volk zich van beide kanten grotendeels daarmede bezondigd heeft”.
De instituering van de gemeente op ‘t Zandt.
Op 18 september 1835 kwam ds. H. de Cock – inmiddels sinds enkele maanden woonachtig in Smilde – naar ’t Zandt, vermoedelijk naar een boerderijtje bij Zwijntil, halverwege ’t Zandt en Zijldijk. Daar waren inmiddels drie ouderlingen en drie diakenen verkozen. De door ds. De Cock bevestigde ouderlingen waren de 45-jarige landbouwer Heertjen Ubbens Dijksterhuis uit Zijldijk; de 49-jarige boerenknecht Jan Pieters Veldman uit ’t Zandt en de 38-jarige Derk Jans Karsies. Als eerste diakenen waren aangewezen en werden door ds. De Cock bevestigd: de 35-jarige landbouwer Pieter Aljes Bos uit ’t Zandt; de 39-jarige boerenknecht Luitje Bos en de 21-jarige landbouwerszoon Pieter Meinderts Dijksterhuis, woonachtig aan de Korendijk. Laatstgenoemde werd vijf jaar later de eerste Afgescheiden predikant op ’t Zandt…!
Tot de gemeente van ’t Zandt behoorden ook de dorpen ’t Zandt, Zijldijk, Leermens en Zeerijp.
‘Heftige en vele twisten…’.
Er was natuurlijk nog geen kerkgebouw. Net als vóór de kerkinstituering kwam de gemeente bijeen in particuliere woningen, zoals in een boerderij aan de Westerweg, maar ook in een boerderij in het naburige Zijldijk. Ds. De Cock was intussen als Afgescheiden predikant in Groningen woonachtig, maar bediende voor zover mogelijk ook de andere Afgescheiden gemeenten in Groningen en Drenthe, omdat er nog nauwelijks Afgescheiden predikanten waren. Op zondag 7 juli 1839 kwam hij weer in ’t Zandt om in twee diensten voor te gaan. Voorafgaande aan de ochtendkerkdienst werd een lange kerkenraadsvergadering gehouden. Er werden allerlei zaken behandeld: twee huwelijken werden bevestigd, vijf gemeenteleden werden van de gemeente ‘afgesneden’ en verscheidene personen legden belijdenis van het geloof af.
Ondertussen werd de gemeente echter intern verscheurd door ‘vele en heftige twisten’. De kerkenraad moest talloze malen vergaderen over allerlei ruzies en onenigheden tussen gemeenteleden. Soms werden de ouderlingen, die op huisbezoek kwamen om een ruzie bij te leggen, niet eens ontvangen, of op hardhandige wijze de deur uit gezet. Ook werden door de classis kerkvisitatoren ingeschakeld om te trachten de moeilijkheden op te lossen en de vrede te herstellen. Maar vaak mislukte dat. In 1839 onttrok ouderling Derk Jans Karsies zich ‘boos en wrevelmoedig’ aan de kerk, beschuldigd van ‘schrikkelijke wandaden en in zonden nog voortgaande’. Vele jaren later, in 1863, keerde hij met schuldbelijdenis terug in de schoot der kerk. In 1840 moest ouderling Veldman ‘om beroering en lastering’ worden afgesneden. Datzelfde jaar onttrok ook diaken Derk P. Uildersma uit Zeerijp zich ‘trouweloos’ aan de gemeente.
Ds. P.M. Dijksterhuis (van 1840 tot 1841).
Ds. H. de Cock bevestigde op 21 april 1840 de eerste predikant van ’t Zandt. Het was – zoals gezegd – de vroeger tot diaken gekozen Pieter Meinderts Dijksterhuis (1814-1882), inmiddels 26 jaar oud. De bevestiging zowel als de intrede vonden plaats in de boerderij van zijn ouders aan de Korendijk. Een en ander geschiedde ‘onder het bijzijn ener belangrijke menigte van gelovigen, van overal te samen gevloeid’. Ds. De Cock preekte over 1 Samuel 7 vers 12: “Samuël nu nam een steen en stelde dien tussen Mizpa en tussen Sen, en hij noemde diens naam Eben-Haëzer; en hij zeide: Tot hiertoe heeft ons de HEERE geholpen“. Ds. Dijksterhuis sprak in zijn intreepreek over Psalm 71 de verzen 15 en 16: “Mijn mond zal Uw gerechtigheid vertellen, den gansen dag Uw heil, hoewel ik de getallen niet weet. Ik zal heengaan in de mogendheden des Heeren Heeren; ik zal Uw gerechtigheid vermelden, de Uwe alleen“.
Ds. Dijksterhuis werd in samenwerking met de gemeente van Middelstum beroepen. Afgesproken was dat de predikant om de drie weken een zondag in Middelstum zou voorgaan, en dat die gemeente daar jaarlijks fl. 180 als vergoeding voor zou betalen. Vermoedelijk zal het jaartraktement dus ongeveer fl. 540 bedragen hebben. De sfeer in de gemeente tijdens de werkzaamheden van de nieuwe predikant bleek positief te zijn, al waren er meningsverschillen over de kerkbouw. Dat er een kerk nodig was, was duidelijk, maar de locatie was het twistpunt: zou de kerk in Zijldijk of op ’t Zandt gebouwd worden? De Zijldijksters wilden graag dat de kerk halverwege Zijldijk en ’t Zandt zou komen.
De kerk in gebruik genomen (1841).
De kerkenraad kon daarmee echter niet instemmen, en besloot op 13 mei 1840 dat de kerk op ’t Zandt gebouwd zou worden. Kennelijk weigerden de Zijldijksters daarom mee te betalen aan de kerkbouw. De kerkenraad liet dat weliswaar begaan, maar bepaalde dat ze in elk geval dienden mee te betalen aan de bouw van de pastorie.
Hoe dan ook, er werd meteen werk gemaakt van de bouw van een predikantswoning en van een kerk. De pastorie was al in december 1840 gereed gekomen (de eerste kerkenraadsvergadering in de pastorie was op 23 december dat jaar); en de kerkbouw vorderde ook voorspoedig, want nog voor het vertrek van ds. Dijksterhuis kon men bijeenkomen in het nieuwe kerkgebouw. Van kerk en pastorie zijn helaas geen foto’s bekend.
Ds. Dijksterhuis nam op 9 mei 1841 afscheid van ‘t Zandt en vertrok naar de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Dordrecht.
Ds. K. Wildeboer (van 1841 tot 1842).
Als opvolger van ds. Dijksterhuis werd door de gemeenteleden gekozen ds. K. Wildeboer (1809-1842), ‘aanhanger’ van en eensgeestes met ds. H.P. Scholte (1805-1868), naast ds. H. de Cock een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land. Ds. Scholte was namelijk geen voorstander van de Dordtse Kerkorde als leidraad voor de kerkregering, maar van de door hem zelf opgestelde ‘Utrechtse Kerkorde‘. De ervaring had geleerd dat Afgescheiden Gemeenten door de overheid niet werden erkend als ze de Dordtse Kerkorde opgaven als leidraad voor de kerkregering, maar wel de kerkorde van ds. Scholte. Daarom gingen meerdere Afgescheiden Gemeenten over tot het vragen van overheidserkenning op grond van de Utrechtse Kerkorde.
Ook ds. Wildeboer wilde de Dordtse Kerkorde niet ondertekenen. Dat was dan ook de reden dat de kerkenraad door de kerkvisitatoren al eerder voor ds. Wildeboer gewaarschuwd was; maar ze luisterden niet naar die raad. De Provinciale Vergadering van de Afgescheiden gemeenten in de provincie Groningen had op 26 oktober 1841 bepaald dat Wildeboer alleen tot die provinciale vergadering mocht worden toegelaten als hij de Dordtse Kerkorde wilde ondertekenen.
Om een lang verhaal kort te maken: ook ds. De Cock en ds. S. van Van Velzen (1809-1896) – naast ds. De Cock een van de eerste Afgescheiden predikanten – hadden bezwaar tegen zijn predikantschap aangetekend omdat zijn ordening niet wettig was geschied en hij de Dordtse Kerkorde niet wilde tekenen. Hoewel de kerkenraad van ’t Zandt hem desondanks handhaafde dacht de classis er anders over. Tijdens de vergadering van 20 tot 23 mei 1842 schorste hij hem en de daarop volgende classis van 4 juli zette ds. Wildeboer af.
Intussen had deze een beroep van de gemeente te Zuid-Beijerland ontvangen, dat hij aannam. Precies een week na zijn afzetting deed hij op 11 juli intrede in zijn nieuwe gemeente, zonder schuldbelijdenis of terugkeer van dwalingen te hebben beloofd.
Kortom: de man liet op ’t Zandt geen diepe sporen na voor wat betreft zijn pastorale arbeid. Daarbij moet bovendien herinnerd worden aan het feit dat hij gedurende zijn ambtsperiode op ’t Zandt ook nog geruime tijd werkzaam was in gemeenten in Overijssel en Gelderland (vooral te Velp) omdat hij daartoe “roeping en verbintenis gevoelde, en ofschoon hij die gemeenten verlaten hebbende (wat de personeele bediening betreft) wenscht hij echter gerekend te worden ook aldaar te moeten werkzaam zijn”. De predikant deed gewoon wat hem zelf goed dunkte.
Erkenning gevraagd en verkregen (1842).
Na het vertrek van ds. Wildeboer besloot de kerkenraad erkenning van de overheid aan te vragen, wat van belang was voor het verkrijgen van rechtspersoonlijkheid. Dertien gemeenteleden ondertekenden het verzoek, waarin werd meegedeeld dat als leidraad voor de kerkregering die van de gemeente te Groningen gold en niet de Utrechtse Kerkorde. In september 1842 ontving de Christelijke Afgescheidene Gemeente te ’s Zandt de gewenste overheidserkenning.
© 2024. GereformeerdeKerken.info