De Gereformeerde Kerk op ‘t Zandt (2)

Ds. Th. De With (van 1844 tot 1848).

( < Naar deel 1) – In 1844 werd een beroep uitgebracht op ds. Theeuwis de Wit (1814-1868) uit Ezinge, die ds. Wildeboer opvolgde. Ds. De With had in Ezinge iets meer dan een jaar gestaan. Op 25 augustus 1844 deed ds. De With intrede in de gemeente van ’t Zandt. Er was trouwens wel een tweede beroep nodig geweest alvorens hij het aannam.

Net als van ds. Wildeboer is van diens opvolger, ds. Th. de With, geen foto (en trouwens ook geen handschrift) bekend.

Het predikantschap van ds. Wildeboer had in de gemeente veel onrust verwekt. Het viel daarom voor ds. De With ook niet mee om de rust weer enigszins te herstellen. Al vrij snel na de komst van ds. De With besloot de kerkenraad in november 1844 de gemeenteleden op te roepen om vóór de viering van het Heilig Avondmaal de vrede in de gemeente te herstellen. Met ruzies kon geen avondmaal gevierd worden. Meegedeeld werd dat, wie aan het avondmaal verscheen, daarmee te kennen wilde geven de vrede te zoeken, maar wie wegbleef zou worden beschouwd als ‘zoekende de onvrede’. De werkzaamheden van de predikant zullen dan ook veel te maken hebben gehad met met herstellen van de vrede in de kleine gemeente, al is van hem bekend dat ‘hij een vurig prediker en een impulsief man was’.

Op 2 november 1848 nam de predikant afscheid en vertrok naar de gemeente van Meppel.

Ds. E.F. Smit (van 1850 tot 1853).

Een heel oude foto van ds. E.F. Smit (1827-1884).

Niet direct werd het beroepingswerk ter hand genomen. Aanvankelijk moest men de gemeenteleden bij langs om te proberen het geld voor het traktement van de nieuwe predikant bij elkaar te krijgen. Iemand in Zijldijk wilde wel fl. 36 geven (veel geld!), maar alleen als de predikant ook zou preken ‘naar den afdeeling Zijldijken’ (bedoeld wordt het naburige dorp Zijldijk).

Op 2 juli 1849 werd een ‘drietal’ opgemaakt waaruit echter geen keuze gemaakt werd, want men wilde plotseling wachten tot de examinering van de theologische studenten ‘Smit en Dorscher’ achter de rug was. Na een tweede stemming in februari 1850 werd een beroep uitgebracht op kandidaat E.F. Smit (1827-1884). Deze nam het beroep aan en deed op 11 april 1850 intrede.

Of de dominee blij was met zijn traktement en of de rondgang door de gemeente voldoende geld opleverde is de vraag. Want bij de uitgang werden collectebussen opgehangen ‘voor eene toelaag tot het traktement van den Leeraar’. Bovendien moest de schuld op het kerkgebouw en de pastorie nog worden afgelost. Besloten werd dat daarvoor van de leden een bijdrage  gevraagd zou worden die even hoog was als wat men voor het traktement betaalde, ‘indien namelijk zulks kan geschieden’.

Desondanks werd in juni 1852 serieus gesproken over ‘het bouwen of verbeteren van het kerkgebouw dezer Gemeente, waartoe pogingen in het werk zullen gesteld worden om zulks, waar ’t mogelijk is, uit te voeren. Het bleek niet mogelijk; geld was er niet, dus werden de plannen op de lange baan geschoven.

Ds. Smit stond drie jaar en een week op ’t Zandt, en nam toen het beroep aan dat de kerk van Smilde op hem had uitgebracht. Op 17 april 1853 nam hij afscheid van de gemeente van ’t Zandt.

Ds. A.W. Nijenhuis (van 1854 tot 1862).

Ds. A.W. Nijenhuis (1833-1894).

Op 3 december 1854 deed de opvolger van ds. Smit intrede op ’t Zandt. Het was de toen eenentwintigjarige ds. A.W. Nijenhuis (1833-1894) uit Westerbork. Hij was in oktober 1853 ook al beroepen geweest, maar had toen bedankt. Het tweede op hem uitgebrachte beroep, in mei 1854, werd door hem aangenomen.

Een nieuwe kerk (1856).

Het ledental van de gemeente breidde zich langzaam maar zeker uit; doopleden legden belijdenis van hun geloof af en uit andere kerkelijke gemeenten kwamen nieuwe leden over naar de Afgescheiden Gemeente op ‘t Zandt. Een en ander had tot gevolg dat de kerkenraad in augustus 1855 besloot een nieuwe, grotere kerk te bouwen.

De kerk van 1856. Meerdere kerkgangers reden met hun koetsje ter kerke (foto: ‘Gereformeerde Kerk ’t Zandt’).

Om daarvoor voldoende geld bijeen te krijgen ging men weer met een intekenlijst de gemeente door, met als resultaat dat in maart definitief tot de bouw besloten kon worden. De bouw – voor ongeveer fl. 5.000 uitgevoerd door bouwbedrijf Ubbens te Uithuizermeeden – verliep voorspoedig en in aanwezigheid van vele gemeenteleden, de burgemeester, en de aannemer met de werknemers van bouwbedrijf Ubbens werd de nieuwe kerk op zondag 7 december 1856 in gebruik genomen.

Op 25 oktober 1862 nam ds. Nijenhuis afscheid van ’t Zandt wegens het aannemen van het beroep van de gemeente te Mildam.

Ds. L. Meijering (van 1863 tot 1889).

‘De Bazuin’, 6 maart 1863.

De vacature was betrekkelijk snel vervuld: op 1 maart 1863 deed ds. L. Meijering (1827-1889) uit Winschoten intrede op ’t Zandt, nadat hij door ds. S. Sijpkens (1824-1903) van Delfzijl in het ambt bevestigd was. De intreepreek was naar aanleiding van 2 Cor. 4 vers 7: “Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij Godes en niet uit ons“. Het was maar  goed dat er kort daarvoor een grotere kerk gebouwd was, want ook dit nieuwe gebouw kon de belangstellenden maar nauwelijks bevatten. De predikant zou maar liefst 26 jaar aan de gemeente op ‘t Zandt verbonden zijn.

Een van de eerste taken zag de predikant in het verlagen van de grote schuld waaronder de gemeente gebukt ging, een bedrag van bijna fl. 4.100. Langzaam maar zeker werd deze schuld afgelost en in 1880 kon de kerkenraad constateren dat de jaarrekening van de kerk een batig saldo vertoonde!

Ds. L. Meijering (1827-1889).

“Christelijke Gereformeerde Gemeente” (1869).

In juni 1869 vond een landelijke kerkenfusie plaats van de Christelijke Afgescheidene Kerk (waartoe ook de gemeente van ’t Zandt behoorde) en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Laatstgenoemd landelijk kerkgenootschap had zich dertig jaar eerder van de landelijke Afgescheiden Kerk afgesplitst in verband met allerlei meningsverschillen, onder meer over het vragen van overheidserkenning en over de vraag welke kerkorde een Afgescheiden Gemeente diende te ondertekenen. Hoe dan ook, door de fusie gingen beide landelijke kerken weer samen verder, en wel onder de naam Christelijke Gereformeerde Kerk. Op ‘t Zandt heette de gemeente in het vervolg dus Christelijke Gereformeerde Gemeente te ‘t Zandt.

Een ‘locaal’ te Garsthuizen (1877).

In 1877 werd in het naburige dorpje Garsthuizen ‘een huis met bijgebouwtje en tuin’ gekocht om daar godsdienstoefeningen te houden voor de gemeenteleden in dat dorp. Sommigen vonden de afstand van Garsthuizen naar ’t Zandt namelijk wat te groot. Ook zouden er catechisaties en zondagsschool gehouden worden. In 1899 gingen de aspiraties van de Garsthuizers verder: ze verzochten over te mogen gaan naar de dichterbij gelegen kerk te Westeremden. Daarmee ging de kerkenraad akkoord, hoewel het enkele leden kostte. In 1906 werd het lokaal te Garsthuizen trouwens verkocht; Garsthuizen was inmiddels bij De Gereformeerde Kerk te Westeremden gevoegd.

Een galerij in de kerk gebouwd (1878).

Intussen was ook het jeugdwerk tot bloei gekomen. Zozeer zelfs, dat de jeugd begon te klagen over gebrek aan vergaderruimte, wat overigens ook voor de overige kerkelijke bijeenkomsten gold. De kerkenraad dacht toen twee vliegen in een klap te slaan: er werd in de kerk een galerij gebouwd, die vooralsnog kon dienen als vergaderplaats voor de verenigingen, en die later altijd nog kon worden gebruikt voor uitbreiding van het aantal zitplaatsen in de kerk.

Monument op het graf van ds. Meijering op de algemene begraafplaats op ’t Zandt.

Een Christelijke School gesticht (1884).

Meerdere malen was in de kerkenraad gesproken over de stichting van een Christelijke School. Dat viel in die tijd echter niet mee, omdat de kosten ervan betaald dienden te worden door de ouders zelf: subsidies voor de stichting van een christelijke school bestonden niet. In het naburige Uithuizermeeden bestond al sinds 1855 een christelijke school, gesticht door de plaatselijke Christelijke Afgescheidene Gemeente. Zo wilde men het op ’t Zandt ook.

In 1883 werd op ’t Zandt een commissie benoemd die tot taak had het inzamelen van de benodigde gelden. Een jaar later, in 1884, werd het beoogde doel bereikt en kon de school van start gaan. Net als in Uithuizermeeden bestonden zeer nauwe banden tussen de Christelijke  Gereformeerde Gemeente en de christelijke school. In 1917 kreeg de Vereniging voor Gereformeerd Lager Onderwijs de zeggenschap over de school, waar die voorheen bij de kerkenraad c.q. de door de kerkernaad gekozen schoolcommissie berustte, zij het, dat de kerkenraad vooralsnog wel toezicht bleef houden ‘op het onderwijs wat betreft het gereformeerd gehalte’ (c.q. het Bijbelonderwijs).

Een gereformeerde kerk te Zijldijk (1886).

De gereformeerde kerk te Zijldijk.

In het naburige Zijldijk werd in 1886 een gereformeerd kerkgebouw in gebruik genomen. De kerkenraad van de gemeente op ’t Zandt (waartoe Zijldijk ook na die kerkbouw behoorde) ging met de bouw akkoord. Niet om in het dorp een zelfstandige Gereformeerde Kerk te institueren, maar ‘slechts’ om er kerkdiensten en catechisaties te houden, en om aan het plaatselijke kerkelijke verenigingsleven onderdak te bieden.

Op 24 augustus 1886 werd het kerkgebouw in gebruik genomen. Ds. Meijering hield uiteraard de ‘inwijdingsrede’, maar daarin sprak hij niet over het feit dat afgesproken was er ook kerkdiensten te houden, maar had hij het alleen over de ‘catechisaties, zondagsschool en jeugdverenigingen’. Daaraan ergerden de Zijldijksters zich. Kennelijk was een deel van de kerkenraad van ’t Zandt helemaal niet zo blij met die kerkdiensten in Zijldijk, wat in een kerkenraadsvergadering in september 1886 ook aan de orde kwam: de Zijldijksters zouden ‘zonder er met hun eigen Leeraar of kerkenraad over gesproken of geraadpleegd te hebben, elken zondagavond een naburig Leeraar hebben laten komen om daar te preken’. Volgens ds. Meijering was dit ‘onkerkelijk handelen’.

Zicht op het liturgisch centrum in de kerk van Zijldijk (foto: ‘Gereformeerde Kerk ’t Zandt’).

Hoe dan ook, de kerkdiensten werden er ook sindsdien vrijwel elke zondag gehouden. De kerkenraad ging er echter niet mee akkoord om er ook kinderen te dopen. Een gemeentelid, dat die vraag voor zijn eigen kind stelde, bedankte daarna voor het lidmaatschap van de kerk. Overigens werd in Zijldijk pas in juli 1944 een zelfstandige Gereformeerde Kerk geïnstitueerd.

Op 1 september 1889 overleed ds. Meijering. Hij werd op ’t Zandt begraven.

Ds. L.R. Hummelen (van 1890 tot 1914).

‘De Bazuin’, 20 juni 1890.

Gelukkig duurde de vacante periode slechts kort. Op 15 juni 1890 deed de opvolger van ds. Meijering intrede op ’t Zandt. Het was ds. L.R. Hummelen (1848-1931) uit het Friese Burum. In de ochtenddienst was hij in het ambt bevestigd door zijn broer, ds. M. Hummelen (1852-1912) uit Enumatil. De intreepreek was naar aanleiding van Coloss. 4 vers 3a: “Biddende meteen ook voor ons, dat God ons de deur des Woords opene“. Hij zou ongeveer vierentwintig jaar aan de gemeente van ’t Zandt verbonden blijven.

Een deel van het territoir van de kerkelijke gemeente van ’t Zandt – te weten het dorp Eenum – werd  na uitvoerig overleg overgedragen aan de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Loppersum,  die op 27 september 1891 geïnstitueerd was. ’t Zandt ging echter aanvankelijk niet akkoord met het afstaan van het gehucht Eenumerhoogte (dat had alles te maken met het ledental). Ook dat laatste gedeelte werd in 1956 echter officieel aan de kerk van Loppersum toegevoegd. Eigenlijk had de jonge gemeente te Loppersum ook het dorp Zeerijp aan haar gebied willen toevoegen. Dat ging echter niet door.

Ds. L.R. Hummelen (1848-1931).

“De Gereformeerde Kerk te ’t Zandt” (1892).

Op 17 juni 1892 vond in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk de officiële proclamatie plaats van de landelijke kerkenfusie van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, welke laatste door de Doleantie van 1886 ontstonden als tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk. De naam van de verenigde kerken werd De Gereformeerde Kerken in Nederland. Ook de gemeente op ’t Zandt sloot zich daarbij aan en heette sindsdien dus De Gereformeerde Kerk te ’t Zandt.

Een orgel (1906).

Hoewel de Jongelingsvereniging al in 1901 had voorgesteld over te gaan tot het aanschaffen van een orgel en daarvoor een intekenlijst door de gemeente te laten gaan, vond de kerkenraad dat vooralsnog niet wenselijk, omdat men de schuldenlast waaronder de kerk gebukt ging niet onnodig vergroten wilde. Maar in 1905 achtte ook de kerkenraad de tijd rijp voor een rondgang door de gemeente, en de opbrengst beliep in een paar maanden tijd maar liefst fl. 1.700, zodat men in januari 1906 over kon gaan tot de aanschaf van een orgel. Het instrument werd voor fl. 1.970 gekocht bij orgelbouwer Doornbos te Groningen. In februari werd het orgel geplaatst.

Het instrument werd op de galerij neergezet, die daarvoor moest worden aangepast. De twee onderwijzers Broos en Kieft werden de eerste organisten. Er werd uiteraard ook een ‘orgeltrapper’ benoemd, die door het op en neer trappen van aan de blaasbalg verbonden ‘pedalen’ zorgde voor de toevoer van voldoende lucht in de blaasbalg om de orgelpijpen tot spelen te brengen. In 1923 werd een ‘windmotor’ aangeschaft, zodat de orgeltrapper overbodig werd.

Het interieur van de kerk voordat in 1922 elektrische verlichting werd aangelegd. Op deze onduidelijke foto zijn de oude petroleumlampen nog te zien (foto: ‘Gereformeerde Kerk ’t Zandt’).

De zitplaatsen.

De zitplaatsen in de kerk werden, zoals in veel andere kerken, verhuurd. In 1907 kostte een zitplaats aan het gangpad fl. 5 per jaar en op andere plaatsen de helft. Ouden van dagen en diaconaal ondersteunden kregen een ‘vrije’ plaats. Was het eerste lied gezongen dan waren de niet bezette verhuurde plaatsen ‘vrij’. Later werd dat tijdstip aangegeven door een lampje. Soms ontstonden onaangename situaties als een verhuurde plaats te vroeg door iemand anders werd bezet en de huurder alsnog kwam opdagen…

Ds. Hummelen met emeritaat (1914).

Kort voor de aanvraag van zijn emeritaat, in juli 1914, herdacht de predikant op 2e Kerstdag 1913 met de gemeente zijn veertigjarig ambtsjubileum. Zijn emeritaat vroeg hij aan in verband ‘zwakheden des lichaams’. Op 15 november 1914 nam hij afscheid. Zijn afscheidspreek was naar aanleiding van Openbaring 22 vers 21: ‘De genade van onze Heere Jezus Christus zij met U allen. Amen’.

Ds. J.E. Reijenga (van 1916 tot 1920).

Op 2 juli 1916 deed de opvolger van ds. Hummelen intrede. Het was ds. J.E. Reijenga (1870-1934) uit Siddeburen. Deze was ruim vier jaar aan de Gereformeerde Kerk op ’t Zandt verbonden. Het was trouwens de tijd van de ‘Grote Oorlog’ (1914-1918).

Ds. J.E. Reijenga (1870-1934).

Veranderingen.

De fiets burgerde in, ook om mee naar de kerk te gaan, en boeren die verder van de kerk vandaan moesten komen, kwamen per rijtuig, die voor de kerk geparkeerd werden. Dat was een drukte van belang, zodat in 1919 werd meegedeeld dat door de burgemeester dan ‘meerder politietoezicht’ werd toegezegd. Andere technische vindingen waren binnen het kerkelijk leven niet zo populair: het vertonen van ‘lichtbeelden’ (wij zouden zeggen dia’s, nu óók al weer verouderd!), zelfs als het over Het Heilige Land Palestina ging, werd niet toegestaan. Ook de draaimolen op de kermis was voor gereformeerd jongvolk (nog) verboden terrein. En al helemaal voor dat belijdend lid dat in de ‘voorbereidingsweek’ op het avondmaal vrolijk in de rondte zwierend op de kermis waargenomen was!

Nog meer veranderingen.

Maar anderzijds kon in 1915 wel een centrale verwarming worden aangelegd. Ook moest het kerkgebouw er piekfijn uit zien, want veel geld werd uitgegeven voor het plaatsen van glas-in-loodramen en voor vervanging van de oude kansel door een platform (met meer armslag voor de predikant). Al was in 1919 (in principe) besloten de kerk aan te sluiten op het elektriciteitsnet, op het laatste moment stemde de meerderheid van de kerkenraad in 1920 plotseling tegen. Ds. Reijenga vond dat niet verstandig, want latere aanleg zou de kosten alleen maar verhogen. De kerk kreeg dus nog geen elektrisch licht, maar de pastorie, de consistorie en de kosterswoning werden er wel vast van voorzien. In oktober 1922 volgde ook de kerk. De oude lampen en kronen werden via het gereformeerd kerkelijk weekblad ‘De Heraut’ aangeboden ter verkoop.

Ondanks deze uitgaven bleef de diaconie waakzaam: door de ‘Grote Oorlog’ (1914-1918) ontstonden werkloosheid en armoede, waardoor de economisch zwakkeren soms zwaar getroffen werden en de diaconie moest bijspringen.

Ds. Reijenga nam op 24 oktober 1920 afscheid van de kerk op ’t Zandt en vertrok naar de kerk te Ureterp.

Naar deel 3 (slot) >

© 2024. GereformeerdeKerken.info