De Gereformeerde Kerk te Soest (1)

Nu de voormalig gereformeerde Wilhelminakerk te Soest per 1 januari 2021 de deuren sluit, wordt het tijd aandacht te besteden aan de geschiedenis van De Gereformeerde Kerk te Soest.

Kaart: Google, met aanduiding van de twee kerkgebouwen. Jacob de Ruig en Gerrit van de Vuurst bouwden hun Doleantiekerkje op de plaats waar later de Julianakerk stond.

Inleiding.

Van de Afscheiding van 1834 heeft men in Soest nauwelijks iets gemerkt. Slechts enkele hervormde gemeenteleden scheidden zich in die tijd af. Omdat in de wijde omgeving vooralsnog geen Afgescheiden Gemeenten bestonden gingen sommigen naar het kerkje in Bunschoten, waar sinds juni 1836 een Afgescheiden Gemeente bestond. Wel waren er in het begin van de jaren ’50 van de negentiende eeuw in Soest huisgodsdienstoefeningen, ook conventikels genoemd, waar verontruste hervormden bijeenkwamen om samen de bijbel te lezen, psalmen te zingen, een stichtelijk woord te horen, preken van ‘oudvaders’ – zeer orthodoxe predikanten van lang geleden – te lezen en samen elkaars geloofsleven te bespreken.

De Doleantie verliep in Soest anders. Op 27 november 1887 werd daar namelijk de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd. Enkele jaren later, in juni 1892, vond de landelijke kerkenfusie (‘de Vereniging) plaats van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, onder de nieuwe naam De Gereformeerde Kerken in Nederland, waartoe ook de kerk van Soest ging behoren.

De hervormde ‘Oude Kerk’ aan de Torenstraat.

Op 1 mei 1938 werd De Gereformeerde Kerk te Soest omgedoopt tot De Gereformeerde Kerk te Soestdijk en werd in Soest een tweede zelfstandige Gereformeerde Kerk geïnstitueerd, onder de oude naam De Gereformeerde Kerk te Soest. In 1970 werden beide kerken weer samengevoegd tot De Gereformeerde Kerk te Soest.

Jacob de Ruig en de Evangelisatie in Baarn.

Het begon allemaal met de in 1853 opgerichte Nederlandsche Evangelisch-Protestantsche Vereeniging, NEPV. Deze landelijke evangelisatievereniging stelde zich ten doel de macht ‘van de Rooms-Katholieke Kerk en van het ongeloof’ te bestrijden; ze wilde dit doel onder meer bereiken door het uitzenden van colporteurs en evangelisten ‘om des Heeren Woord en Waarheid te verbreiden in plaatsen waar zij niet meer gehoord worden’. In Baarn werden in de Turfstraat, in een lokaal achter de kruidenierswinkel van Hessel de Ruig (1835-1908), bijeenkomsten gehouden; het lokaal was speciaal voor dat doel door Hessel zelf gebouwd.

In 1867 was een van de sprekers door ziekte verhinderd in de bijeenkomst voor te gaan, zodat Hessel de Ruig zich afvroeg hoe dit opgelost moest worden. Nu was een van de bezoekers Hessels broer Jacob de Ruig (1832-1922), die in Soest woonachtig was. Deze stond er om bekend dat hij in zijn kamertje in de ouderlijke woning tot diep in de nacht de Bijbel en daarmee verband houdende geschriften bestudeerde en soms pas om vier uur de kaars uitblies en onder de dekens kroop, maar desondanks om zeven uur weer in zijn schoenmakerswerkplaats aan het werk was!

Jacob de Ruig (1832-1922).

Hessel drong er bij zijn broer op aan een stichtelijk woord te spreken, wat hij na veel aandringen uiteindelijk met angst en beven deed. Hij sprak over de tekst uit Lukas 15 vers 2: “En de Farizeeën en de Schriftgeleerden murmureerden, zeggende: Deze ontvangt de zondaars, en eet met hen.” Ademloos luisterden de aanwezigen gedurende twee en een half uur naar zijn woorden, terwijl hij zelf dacht ‘het maar kort gemaakt’ te hebben. Hoewel hij absoluut niet nóg eens het woord wilde voeren omdat hij zich daartoe ‘onbekwaam’ achtte, kwam er ook een tweede keer én een volgende keer, en ook daarna bleef hij als oefenaar voorgaan in de samenkomsten, drie zondagavonden per maand.

Hij ‘oefende’ trouwens ook in Zeist, maar in Baarn werkte hij het meest. Er kwam een ook zondagsschool die hij van half twee tot vier uur leidde (eerst die van de jongsten, daarna die van de oudere jeugd, die overigens niet alleen de Heidelbergse Catechismus moesten memoriseren maar ook de Nederlandse Geloofsbelijdenis – want Jacob de Ruig hield niet van half werk. Van zes tot tien uur ‘s avonds ‘oefende’ hij weer in het lokaal, waar tallozen bijeenkwamen. Jacob kwam tegen half twaalf dan weer thuis in Soest. Op 25 mei 1876 kwam uit de arbeid van Hessel de Ruig De Gereformeerde Kerk te Baarn voort.

Jacob de Ruig in Soest.

Ook in Soest werden conventikels (huissamenkomsten) gehouden, meestal in de kleine woningen van de families Floor (een neef van de bekende oefenaar Wulfert Floor (1818-1876)), De Kruyff, De Zoete en Niesen. Het huisje van De Kruyff behoorde tot het landgoed Soestdijk en op een gegeven moment kreeg De Kruyff van een bestuurder van het landgoed te horen dat de oefeningen in zijn achterhuis beëindigd moesten worden. Jacob de Ruig was echter de schoenmaker van die man; hij ging er heen en wist voor elkaar te krijgen dat de oefeningen mochten doorgaan. Jacob ging ook in deze bijeenkomsten geregeld voor.

De Doleantie te Soest.

Jacob de Ruig ging geregeld voor in het kerkje van de hier afgebeelde ds. A.O. Schaafsma (1830-1896) te Zeist.

Nog steeds kwam De Ruig ook in de jaren ’80 geregeld in Zeist, in 1883 zelfs zeventien keer. Hij ging daar dan voor in de Vrije Gereformeerde Vereeniging van oefenaar A.O. Schaafsma (1830-1896), die later (na in Enkhuizen verbonden te zijn geweest aan de Vrije Gereformeerde Gemeente onder het Kruis) Dolerend predikant werd.

Een eigen kerkje (1887).

Zicht op de Lazarusberg, lang geleden. Staat het kerkje ook op de foto? Links misschien….?

Maar de samenkomsten in Soest werden steeds drukker bezocht en men wilde daar graag komen tot de instituering van een eigen kerkelijke gemeente. Jacob de Ruig ging ook met de Doleantie mee en liet samen met zijn vriend Gerrit van de Vuurst aan de Lazarusberg (bij de tegenwoordige Julianalaan) een eigen kerkje bouwen (later enkele keren uitgebreid en ingrijpend verbouwd onder de naam Julianakerk!). Ondertussen bezochten De Ruig en Van de Vuurst allerlei gezinnen om ‘met hen te spreken over de eeuwige dingen van Gods Koninkrijk’. Merkten de beide broeders dat er belangstelling voor was, dan bracht men het gesprek op de stichting van een eigen gemeente.

Ondertussen verliep de bouw van het kerkje naar wens en kon het bedehuis op zondagochtend 27 november 1887 in gebruik genomen worden. Ds. M.J. Bouman (1827-1904) van Amersfoort had daarbij de leiding. Zijn ‘inwijdingspreek’ werd gehouden naar aanleiding van 1 Koningen 8 vers 29 (“Dat Uw ogen open zijn, nacht en dag, over dit huis, over deze plaats, van dewelke Gij gezegd hebt: Mijn Naam zal daar zijn; om te horen naar het gebed, hetwelk Uw knecht bidden zal in deze plaats“).

Ds. M.J. Bouman (1827-1904) van Amersfoort.

Al eerder waren kerkenraadsleden gekozen: als ouderlingen waren door de manslidmaten aangewezen Jacob de Ruig, E.J. van der Flier en G.J. van de Vuurst, terwijl Fr. Van Dijk en J. de Ruig Tzn., familie van Jacob, als diakenen werden gekozen. Op dezelfde dag als de ingebruikneming van het kerkje werden zij door ds. M.J. Bouman uit Amersfoort in het ambt bevestigd met een preek naar aanleiding van Zacharias 4 vers 6 (“Toen antwoordde Hij, en sprak tot mij, zeggende: Dit is het woord des HEEREN tot Zerubbabel, zeggende: Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, zegt de HEERE der heirscharen“). Daarmee was de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Soest een feit!

‘De Heraut’, 4 december 1887.

Aan de koning werd meegedeeld dat men zich had losgemaakt van de synodale hiërarchie van de hervormde kerk en aan het ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk’ alle kracht en geldigheid had ontzegd, en dat men was teruggekeerd tot de aloude Dordtse Kerkorde, waaraan ‘voor heel de kerkelijke gemeente’ weer kracht en geldigheid was verleend.

Het kerkje was inmiddels al voorzien van een orgel en bovendien had een weldoener beloofd een avondmaalsstel ter beschikking te zullen stellen.

Oefenaar De Ruig door het hervormd kerkbestuur afgezet.

De afzettingsbrief die oefenaar De Ruig van het hervormd kerkbestuur kreeg (beeld: ‘Oude Paden’).

Natuurlijk kon de hervormde kerkenraad zich met de gang van zaken niet verenigen. Men had gezien dat ook Jacob de Ruig de verklaring aan de koning had ondertekend en deelde hem daarom op 3 februari 1888 mee, dat hij zich had ‘schuldig gemaakt aan de verstoring van orde en rust in de gemeente des Heeren op eene wijze die niet is overeen te brengen met de plichten aan het lidmaatschap van de hervormde kerk verbonden’. Vandaar ‘dat de kerkeraad u bij deze van uw betrekkingen tot de Nederlandsche Hervormde Kerk en van alle rechten verbonden aan het lidmaatschap in die kerk, vervallen verklaart’.

Oefenaar van de Dolerende Kerk.

Maar de Dolerende kerkenraad had hem intussen al benoemd tot vaste oefenaar van de kerk. Hij had trouwens zonder problemen op grond van ‘singuliere gaven‘ (Artikel 8 van de Dordtse Kerkorde) dominee kunnen worden – hadden twee Dolerende classispredikanten hem verteld – maar De Ruig zei: ‘Schoenmaker, hou je bij je leest. Ik blijf schoenmaker en ik ben als oefenaar tevreden’.

Zijn werk zette hij met de gebruikelijke ijver voort. De tachtig vaak verwaarloosde kinderen van de zondagsschool werden onder meer voorzien van nieuwe kleding en De Ruigs huisbezoeken namen vaak de hele dag in beslag. Als hij ’s ochtends vroeg van huis ging naar zijn eerste adres gebruikte hij daar, na het daar afgelegde bezoek, het middagmaal, en ging daarna naar zijn tweede adres, waar hij na afloop een boterham mee at. Zijn catechisaties werden ook door de jeugd graag bezocht.

Voorganger in Hees.

Oefenaar Jacob de Ruig (1832-1922).

De kerkenraad van Soest besloot in 1888 ook in het gehucht Hees – ten zuidwesten van Soest – op een doordeweekse avond eens een kerkdienst te gaan houden, aanvankelijk bij wijze van proef. Men vond in het boerderijtje De Kooij een geschikte bedrijfsruimte, waarvoor de eigenaar – in het buitenland verblijvend – toestemming gaf. De vrouw des huizes had echter geen zin al die mensen in haar huis te ontvangen en zorgde dat de bezoekers daar in ieder geval niet binnen konden komen. De deel werd in orde gebracht en voorzien van de meest noodzakelijke attributen: een tafeltje met een bijbel, tonnen om op te zitten, enz., en ondertussen kwamen de ‘dorstigen naar het Woord’ binnen; een aanhoudende stroom. De vrouw des huizes zag de overvolle drukte en liet hen toen ook in haar huis toe: ‘heel het woonhuis raakte bezet’.

Jacob de Ruig sprak toen over Jesaja 55 vers 6, kort en krachtig: ‘Zoekt den HEERE, terwijl Hij te vinden is; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is’. Jacob ging ook daarna nog regelmatig in De Kooij voor.

‘De Heraut’, 16 juni 1907.

De oefenaar werd door de classis Amersfoort samen met ds. G. van Goor (1848-1902) van Bunschoten ook benoemd tot afgevaardigde naar de Particuliere Synode te Utrecht en naar de ‘Voorlopige Synodes’ van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken. In augustus 1889 werd hij samen met ds. L. Adriaanse (1856-1947) van Zeist en ds. K.G.M. Westerbeek van Eerten (1858-1923) van Tienhoven benoemd in een commissie die moest vaststellen welke eisen gesteld moesten worden aan het examen van hen die tot oefenaar benoemd waren.

Bij het overlijden van oefenaar De Ruig plaatste de kerkenraad deze advertentie.

De Gereformeerde Kerk te Soest (1892).

Intussen werd op 17 juni 1892 de landelijke Vereniging een feit van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, resp. afkomstig uit Afscheiding en Doleantie. Het verenigde kerkverband ging verder onder de naam ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’. Ook de kerk van Soest sloot zich daarbij aan en heette sindsdien dus De Gereformeerde Kerk te Soest.

Al enige tijd had oefenaar De Ruig echter kenbaar gemaakt dat de kerk van Soest een eigen predikant moest zien te krijgen. Hij wilde zijn werkzaamheden langzamerhand afbouwen; iemand anders moest het maar van hem overnemen (de ijverige oefenaar De Ruig overleed op 11 september 1922 te Soest, op de leeftijd van negentig jaar).

Ds. M.M. Horjus (van 1907 tot 1912).

Ds. M.M. Horjus (1876-1936).

De kerkenraad nam het beroepingswerk dus ter hand en bracht een beroep uit op ds. M.M. Horjus (1876-1936) van Brouwershaven, die het beroep aannam en op 9 juni 1907 intrede deed.

“Hoewel hij met hechte banden aan Brouwershaven verbonden was, meende hij deze roeping te moeten aannemen. Hij was er de eerste predikant [na oefenaar De Ruig]. Uit ontvangen mededeelingen bleek mij, dat zijn huisbezoek, zijn reputatie naar buiten, zijn catechetisch onderwijs zeer gewaardeerd werd. Van bevoegde zijde werd mij geschreven, dat ds. Horjus in de gemeente van Soest een zeer geziene figuur was. Tijdens zijne bediening werd veel zegen genoten”.

De kerk uitgebreid.

“Het kwam tot uitbreiding van het kerkgebouw [op de Lazarusberg] en er werd een nieuwe pastorie gebouwd. (…) Ik stem ten volle toe, dat ook de attestatie over een doode waar moet zijn. Ieder mensch, ook een predikant, heeft zijn sterke en zwakke zijden. Zoo was het ook met ds. Horjus. Ik weet, dat hij de eerste was om dat ten volle te erkennen. Hij kende zijne gebreken. (…) Hij was geen zgn. kamergeleerde, meer man van de practijk dan van de theorie, een volksman, in den goeden zin van het woord. Hij had iets warms, iets aantrekkelijks in zijn prediking en omgang met de menschen. Hij wist, hetgeen hij te zeggen had, zoo in te kleeden en op zulk eene wijze voor te stellen, dat men luisteren moest, dikwijls met gespannen aandacht”.

Ds. Horjus nam op 20 oktober 1912 afscheid wegens vertrek naar de kerk van Breda.

Ds. R.E. van Arkel (van 1913 tot 1921).

Ds. R.E. van Arkel (1885-1943) op latere leeftijd.

Ruim zeven jaar lang was zijn opvolger ds. R.E. van Arkel (1885-1943) uit aan de kerk van Soest verbonden, zijn eerste gemeente. Hij stond al snel bekend als een ‘kanselredenaar en preektijger’ en had de gewoonte om na de dienst, na het verlaten van de preekstoel, een lichte buiging naar de gemeente te maken, alvorens hij zich met de kerkenraad in de consistorie terugtrok. Van hem verscheen een aantal preken over de Heidelbergse Catechismus in druk, onder meer in de prekenserie Menigerlei Genade. Ook verschenen van zijn hand onder andere Op den Lijdensweg en Boodschap der Genade, in de tijd dat hij predikant in Soest was.

Een van de boeken geschreven door ds. R.E. van Arkel (1885-1943).

Hij was behalve curator van de Theologische Hogeschool ook jarenlang vice-voorzitter van de Vereeniging tot Opvoeding en Verpleging van idioten en achterlijke kinderen. Naar hem werd het Van Arkel instituut te Soestdijk genoemd, dat (naast instellingen in Ermelo en Noordwijk kort na de oorlog ook een instelling kreeg in Soestdijk. Op 22 mei 1921 vertrok ds. Van Arkel naar de kerk van Utrecht, waar hij tot zijn overlijden in 1943 predikant bleef.

De Wilhelminakerk gebouwd (1925).

De plechtigheid waarbij de ‘eerste steen’ gelegd werd, vond plaats op 27 januari 1925.

De Gereformeerde Kerk te Soest groeide stug door. In 1925 telde de kerk ongeveer 1.000 leden en had ze nog slechts de beschikking over één kerkgebouw, de van oorsprong Dolerende kerk aan de Julianalaan ‘bij den Lazarusberg’, daterend uit 1887. Die kerk begon trouwens, ondanks de uitbreiding tijdens de ambtsperiode van ds. Horjus, opnieuw te klein te worden, zodat aanvankelijk plannen ontstonden om voor Soest en Soestdijk één grote kerk te bouwen.  Het werden er echter twee: de kerk aan de Julianalaan ‘bij den Lazarusberg’ te Soestdijk en de kerk aan Soesterbergsestraat in Soest-Zuid. Met de bouw van die laatste kerk (later Wilhelminakerk genoemd) werd in 1925 begonnen, overeenkomstig de tekeningen van architect P. Beekman uit Soest.  De ‘eerste steen’ voor de Wilhelminakerk werd op 27 januari 1925 gelegd door ds. J. Hoek (1894-1955). Vanaf zondag 12 juli 1925 zijn er ’s morgens en ’s avonds diensten en doet de kerk tevens dienst als evangelisatiegebouw.

De ‘eerste steen’ voor de Wilhelminakerk werd gelegd door dr. J. Hoek.

De tweede predikantsplaats.

De Gereformeerde Kerk had inmiddels twee predikanten: behalve dr. J. Hoek uit Noord-Scharwoude – die van 1921 tot 1926 aan de kerk van Soest verbonden was – was inmiddels ook de tweede predikant aangetreden: ds. B. Alkema (1868-1942), die op 17 januari 1926 intrede deed, gedurende ongeveer vier en een halve maand met dr. Hoek samenwerkte, en tot 24 april 1938 aan de kerk van Soest verbonden was. Later in 1926 – ds. Hoek had toen inmiddels afscheid genomen – kwam ds. J. van der Meulen (1892-1966) uit ‘s-Hertogenbosch naar Soest en deed daar op 8 augustus intrede. Hij bleef tot 1931 aan de kerk van Soest verbonden. Ds. S. Wouters (1902-1974) deed op 12 mei 1931 intrede en bleef tot 1946 predikant in de kerk van Soest.

De Wilhelminakerk (die naam werd pas in 1931 aan de kerk gegeven). Let op de identieke woningen aan weerszijden van de kerk.

De kerken uitgebreid (1931).

In 1931 werd de kerk uitgebreid, zodat ongeveer vijfhonderd kerkgangers een plaats konden vinden. De kerkenraad had gehoopt tijdens de verbouwing tijdelijk onderdak te kunnen vinden in de hervormde Oude Kerk, maar de hervormde kerkenraad gaf daarvoor geen toestemming. Vandaar dat men gedurende die periode bijeenkwam in de schuur van de familie Muizenberg op de hoek van de Ferdinand Huycklaan en Kerkdwarsstraat. Op 23 december 1931 kon de verbouwde kerk aan de Driehoeksweg weer in gebruik worden genomen en bij Koninklijk Besluit mocht men de kerk in het vervolg Wilhelminakerk noemen.

In datzelfde jaar werd ook de kerk aan de Julianalaan (‘bij den Lararusberg’), oorspronkelijk gesticht in 1887, in de tijd van de Doleantie, verbouwd. Deze kerk mocht zich in het vervolg Julianakerk noemen.

De Gereformeerde Kerk te Soest gesplitst (1938).

Bij de groei van de beide kerkwijken, Soestdijk in het noorden en Soest-Zuid, kwam de wens naar voren om de kerk van Soest te splitsen. De ongedeelde Gereformeerde Kerk te Soest telde in 1938 in totaal namelijk intussen al 1.570 leden. De grote afstand tussen de beide wijken werd als een groot bezwaar beschouwd voor handhaving van de ongedeelde kerk van Soest/Soestdijk.

Ds. H. van Andel (1907-1984).

De splitsing werd nauwgezet voorbereid. Besloten werd dat op 3 mei 1938 de twee wijken twee zelfstandige Gereformeerde Kerken zouden worden. Enkele dagen eerder had ds. Alkema namelijk afscheid genomen. De wijk rond de Julianakerk heette in het vervolg De Gereformeerde Kerk te Soestdijk, telde 876 leden, met ds. S. Wouters als predikant. De Gereformeerde Kerk te Soest telde in 1938 in totaal 700 leden met ds. H. van Andel (1907-1984) als predikant en met de Wilhelminakerk aan de Soesterbergsestraat.

Naar deel 2 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info