De Doleantie van 1887 te Oudshoorn en daarna

Inleiding.

De Gereformeerde Kerk te Alphen aan den Rijn-Noord ontstond op 24 oktober 1887 als ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’. Vanaf 1892 heette de kerk ‘Gereformeerde Kerk te Oudshoorn’, en sinds 1961 Gereformeerde Kerk te Alphen aan den Rijn-Noord.

Kaart: Google.

Hoewel ook de latere geschiedenis van deze Gereformeerde Kerk in grote lijnen aan de orde komt, beperken we ons in dit verhaal voornamelijk tot de eerste tien jaar, en vervolgen daarna op zevenmijlslaarzen enkele latere gebeurtenissen.

De Doleantie te Amsterdam (1886).

De Amsterdamse hervormde kerkenraad was in 1886 met de kerkelijke besturen in conflict gekomen omdat hij weigerde catechisanten, die bij vrijzinnige predikanten in een naburige gemeente belijdenis gedaan hadden, als leden van de Amsterdamse Hervormde Gemeente aan te nemen. De kerkelijke besturen ontzetten de tachtig predikanten, ouderlingen en diakenen, die vóór deze maatregel gestemd hadden, uit het ambt. In grote lijnen ontstond zo in ’s lands hoofdstad op 16 december 1886 de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’, waarvan dr. A. Kuyper (1837-1920) de leidende figuur was.

Ook op talrijke andere plaatsen in het land speelden dergelijke problemen, bestond in ieder geval ontevredenheid over de prediking van ‘moderne’ hervormde predikanten, en had men bezwaren tegen de wijze waarop de hervormde kerk geregeerd werd. In 1816 was door de overheid namelijk het ‘Algemeen Reglement’ voor het bestuur der Nederlandse Hervormde kerk ‘op onwettige wijze aan de kerken opgelegd’, waardoor de landelijke Algemeene Synode grote macht kreeg ten koste van de plaatselijke gemeenten. Dit reglement kwam in de plaats van de aloude ‘Dordtse Kerken Ordening’, die door de Synode van Dordrecht 1618-1619 van kracht verklaard was voor de toenmalige ‘Nederduitsche Gereformeerde of Hervormde Kerk’.

Naar het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ (1887).

rect nadat de Doleantie in Amsterdam had plaatsgevonden werd door dr. A. Kuyper, dr. F.L. Rutgers (1836-1917), jhr. Mr. A.F. de Savornin Lohman (1837-1924), mr. dr. W. van den Bergh (1850-1890), Dolerend predikant te Voorthuizen, en vele anderen, het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres‘ voorbereid. Deze bijeenkomst vond plaats van 11 tot en met 14 januari 1887 te Amsterdam. Het Congres had tot doel te zorgen dat overal in het land de ‘reformatie der hervormde kerk’ zo eenduidig en zorgvuldig mogelijk werd voorbereid.

De ruim 1.500 aanwezigen hadden bij binnenkomst moeten verklaren ‘de reformatie der kerk plichtmatig te achten’. De vergadering begon met het zingen van psalm 42, waarna prof. Kuyper himself het woord nam.

Br. Verduijn uit Oudshoorn was ook aanwezig. Hij schreef later: “Ik ben niet bij machte de aanblik dezer vergadering te schetsen. Wie op zulke vergaderingen meeleeft en ervaart dat eenerlei aandrift uit alle oorden des lands broeders en zusters bezielt, wordt ongemeen gesterkt en voelt zich aangegrepen tot handelen; dat is een indruk die niet uitgewischt wordt, ook niet als hij is wedergekeerd naar zijn plaats en met honderden waarom’s en hoe’s wordt bestormd”.

De eerste Dolerende kerkdiensten in Oudshoorn.

Toen het Congres achter de rug was en ieder weer in de eigen woonplaats was teruggekeerd, ging men ook in Oudshoorn aan de slag. Br. Verduijn en anderen gingen met door het Gereformeerd Kerkelijk Congres uitgedeelde zgn. ’verzamellijsten’ rond, om ‘vertrouwbare personen’ daarop te laten tekenen ‘ten einde instemming te betuigen met de reformatie der hervormde kerk’, wat in de praktijk betekende met die kerk te breken, al hield men vol de hervormde kerk niet te verlaten, maar zich slechts los te maken van het synodaal bestuur daarvan.

Ds. F. van Spall (1838-1889) preekte in de stal.

Aanvankelijk was het in Oudshoorn ‘een klein onaanzienlijk hoopske’ dat zich niet meer in de hervormde kerk onder het gehoor van ds. H.J. van Nouhuys vertoonde. Eerst vergaderde men ‘dan eens hier, dan eens daar’, maar toen de koeien de wei in konden kreeg men de beschikking over de stal van br. Van Wijk. Daar werd op Hemelvaartsdag (19 mei) 1887 de eerste kerkdienst gehouden. Ds. A. van Schelven (1814-1900) ging toen voor en de zondag daarna ds. F. van Spall (1838-1889) van Leimuiden. De stal zat telkens tot de nok toe vol.

Een eigen kerk (van 1887 tot 1891).

De verbouwde timmerschuur werd de kerk (van 1887 tot 1891).

De koeien waren in het voorjaar dan wel blij de wei in gehuppeld, maar naarmate het jaar vorderde moesten ze er weer in terug en konden de kerkdiensten er niet meer gehouden worden. Gelukkig kwam een stuk grond van de gebroeders Aryzee beschikbaar, dat voor fl. 7.500 werd gekocht. Het perceel bestond uit vier woonhuizen met erf en een timmerschuur. De schuur werd ‘heel primitief’ ingericht als kerkzaal, terwijl de vier woningen werden verhuurd. De huuropbrengst daarvan dekte de rente die moest worden betaald voor de geleende fl. 9.000, want alles moest geleend worden. Zodoende kreeg de Dolerende gemeente van Oudshoorn haar eerste eigen onderkomen. De voormalige timmerwerkplaats werd van 1887 tot 1891 als kerk gebruikt.

Geïnstitueerd (1887).

Nu kon op 24 oktober 1887 de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ worden geïnstitueerd. Dat gebeurde door de bevestiging van Cornelis Aryzee, Arie Verduijn, Dirk Aryzee en Coenraad Johannes van Geel, die op die dag als ambtsdragers gekozen waren. Onder leiding van welke predikant de bevestiging plaatsvond is ons niet bekend, maar mogelijk gebeurde dit onder leiding van ds. C.L.F. van Schelven (1858-1933) van Oude- en Nieuwe Wetering, die rond die tijd Oudshoorns consulent was.

Ds. C.L.F. van Schelven (1858-1933) institueerde vermoedelijk de Dolerende Kerk te Oudshoorn.

De eerste kerkenraadsvergadering werd nog dezelfde dag gehouden. C. Aryzee werd tot voorzitter benoemd en C.J. van Geel nam het scribaat op zich. Allereerst werd officieel en schriftelijk ‘het juk der synodale hiërarchie’ afgeworpen, dat wilde zeggen dat het ‘Algemeen Reglement‘ werd afgeschaft en aan de Dordtse Kerken Ordening opnieuw kracht en geldigheid werd verleend. Van deze feiten gaf men kennis aan de koning.

Ook werd de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ opgericht. Dat was op het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ aanbevolen, omdat een Dolerende Kerk door de toen geldende regels geen rechtspersoonlijkheid kon verkrijgen en een Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ wél. Deze vereniging kon dan namens de plaatselijke Dolerende kerk alle handelingen verrichten, zoals koop en verkoop, waarvoor rechtspersoonlijkheid vereist was. Officieel vond de oprichting op 31 oktober 1887 bij de notaris plaats. Al tien dagen later kwam de koninklijke goedkeuring binnen.

De hervormde kerkenraad reageert.

Uiteraard vernam ook de kerkenraad van de hervormde gemeente te Oudshoorn – met ds. H.J. van Nouhuys H.G.zn. als predikant – dat de Dolerende kerk gesticht was. Op 10 januari 1888 ontvingen de vier pas benoemde Dolerende ambtsdragers een schrijven van die kerkenraad. Daarin werd hun het volgende meegedeeld: ‘De kerkeraad der Ned. Herv. Gemeente (…) verklaart [de in het ambt bevestigde ouderlingen en diakenen van de Dolerende gemeente] schuldig aan verstoring van orde en rust; verklaart hen vervallen van de bevoegdheid tot het uitoefenen van kerkelijke rechten en het aanvaarden van kerkelijke bedieningen, en ontzet hen van het lidmaatschap der Nederlandsche Hervormde Kerk (…)’.

De hervormde Oudshoornsekerk.

De eerste jaren (1887-1892).

Om de broodnodige kerkelijke financiën op te krikken besloot de kerkenraad behalve de normale collecten voor ‘Kerk’ en ’Diaconie’ elke maand ook een derde collecte te houden. Verder schaften de broeders een Avondmaalsstel aan, waarvoor fl. 30,50 moest worden neergeteld. Maar om de inboedel van het kerkje tegen brand te verzekeren: nee, dat weigerde men. Dat achtte men in strijd met de Bijbel.

In de kerkdiensten gingen soms Dolerende predikanten uit de omgeving of oefenaars voor. “Vele gezegende en genoeglijke tijden zijn toen doorleefd; het worsteltijdperk der ontkomene kerken, de zegen die genoten werd, was het onderwerp van besprekingen zoo dikwijls een predikant of oefenaar na gedanen dienst in onze woning vertoefde, want in die dagen deed onze achterkamer dienst voor kerkeraadskamer en was ons huis vaak een geestelijke herberg”, zo schreef br. Verduijn later.

De kerkdiensten.

Men moest het in Oudshoorn vooralsnog dus stellen met predikanten van elders en rondreizende oefenaars of zich tevredenstellen met ’preeklezen’, waarbij een ouderling een goede gereformeerde preek las. Ook fungeerde een ouderling als ‘voorlezer’, wiens ambt bestond uit het lezen van de opgegeven Bijbelteksten en die vaak ook dienstdeed als voorzanger, om door het aangeven van de eerste noot de gemeentezang in goede banen te leiden.

Ds. Theodorus van der Groe (1705-1784).

Sommigen verzochten de kerkenraad echter ‘een bijbel met ouden druk’ op de voorlezersplaats te leggen: een oude Statenbijbel met ‘kanttekeningen’ ter verklaring van de tekst. En ook ouderling Aryzee wilde de klok terugdraaien. Hij stelde voor om in het vervolg, als een ouderling moest preeklezen, alleen preken van zéér orthodoxe predikanten uit lang vervlogen tijden te lezen, zoals die van ds. Bernardus Smytegelt (1665-1739) of van ds. Theodorus van der Groe (1705-1784). De kerkenraad ging daar niet op in. Er werden immers al sinds 1887 goede Dolerende gereformeerde preken gedrukt en verspreid in de serie ‘Uit de Diepte’, die in Dolerende kerken grif van de hand gingen.

De eerste preken van de serie ‘Uit de Diepte’.

Toch waren er in de eerste tijd na de Doleantie broeders en zusters die wegbleven, ook toen hoofdmeester Van Duyn van de in 1889 in Oudshoorn opgerichte christelijke school de preek las. Ze werden daarop natuurlijk door de kerkenraad aangesproken en vermaand.

De kermis.

De kerkenraad spande zich ook in om de zondagsheiliging te bevorderen en paal en perk te stellen aan de verleidingen der wereld. Toen dan ook het bestuur van de plaatselijke roei- en zeilvereniging van plan was op zondag 16 juni 1888 ter gelegenheid van de kermis een wedstrijd te organiseren, klom de kerkenraad in de pen en vroeg de edelachtbare heer burgemeester, J.W. Bloem, om zowel het een als het ander te verbieden. Daaraan werd gevolg gegeven.

De winkel.

Maar ondertussen hield de kerkenraad ook de gemeenteleden goed in de gaten. Men ontdekte bijvoorbeeld dat een broeder zich zo nu en dan, in ieder geval niet geregeld, weliswaar in de kerk liet zien, maar ondertussen (zelfs na een paar jaar) nog steeds zijn kind niet had laten dopen. Toen de kerkenraad er eens naar vroeg bleek, dat hij eigenlijk alleen maar in de kerk kwam met het doel klanten voor zijn winkel te werven. Als hij zich zo nu en dan eens in de kerk liet zien, zou dat voor de Dolerenden vast en zeker aanstekelijk werken om bij hem boodschappen in te slaan, zo dacht hij.

Kerk en school.

Op de kerkenraadsvergadering van 2 april 1889 werd gesproken over de noodzaak om te Oudshoorn een School met den Bijbel te stichten. Er werd daarom een vergadering gehouden waarin de plannen werden besproken en nog hetzelfde jaar kon de christelijke school worden geopend. Als schoolgebouw werd voorlopig de tot kerk verbouwde timmerschuur gebruikt. Een paar jaar later kon een eigen schoolgebouw worden gerealiseerd.

De aanbieding van de honderdduizenden handtekeningen van het Volkspetitionnement aan de koning (1878).

“De voormalige timmerschuur werd toen [van 1889 tot 1891] voor de samenkomsten der gemeente gebezigd en op de werkdagen als school gebruikt. (…) Zo dikwijls dat wisselde, moest het eene meubilair plaatsmaken voor het andere, een werk dat we twee jaren hebben volgehouden en waarbij loffelijke diensten door de liefhebbers des Heeren zijn verricht en met een opgewektheid waaruit de liefde sprak”.

Het oprichten en onderhouden van een christelijke school was in die tijd geen sinecure. Alle kosten daarvan kwamen namelijk voor rekening van de (veelal minvermogende) ouders. In 1878 was bovendien een nieuwe Schoolwet in werking getreden, die weliswaar vele verbeteringen bracht, maar voor de christelijke school de doodssteek kon betekenen, omdat de kosten daardoor aanzienlijk verhoogd werden.

Hoofdonderwijzer N.M. Feringa (1820-1886), een van de organisatoren van het Volkspetitionnement van 1878.

Onder de bezielende leiding van dr. A. Kuyper en de Amsterdamse hoofdonderwijzer N.M. Feringa (1820-1886) werd een landelijk petitionnement ten gunste van de christelijke school georganiseerd, waarop honderdduizenden protestanten tekenden en waarin de koning gesmeekt werd: ‘Majesteit teken de nieuwe wet niet’. De koning tekende echter wel. Daarmee was de actie echter niet voorbij. De plaatselijke comités, die het petitionnement hadden georganiseerd, verenigden zich nog hetzelfde jaar tot de landelijke (wat later genoemd werd) ‘Unie School en Evangelie’. Elk jaar, op de dag dat de koning in 1878 de nieuwe onderwijswet had getekend, werd in het vervolg in alle dorpen en steden in het land een collecte ten bate van de christelijke school gehouden, de welbekende Uniecollecte.

Ook in Oudshoorn ging men daarmee aan de slag: zo werd daarvoor in 1912 maar liefst fl. 3.000 bijeengebracht; vergeleken met het toenmalige kerkelijk budget van fl. 4.000 en de jaarlijkse opbrengst van fl. 1.500 voor de diaconie, een enorm bedrag!

Gereformeerde Kerk te Oudshoorn (1892).

Op 17 juni 1892 werd de landelijke eenwording van de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ uit de Afscheiding van 1834 en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ uit de Doleantie een feit. In de Amsterdamse Keizersgrachtkerk werd de ‘Ineensmelting’ beklonken, waarna beide kerken in het vervolg als ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ verder gingen, en ook de kerk van Oudshoorn in het vervolg ‘Gereformeerde Kerk te Oudshoorn’ heette.

De eerste predikant (van 1892 tot 1894).

Nadat gedurende korte tijd oefenaars en predikanten van elders in Oudshoorn op de preekstoel stonden, achtte de kerkenraad de tijd gekomen een eigen predikant te beroepen. In februari 1888 werd het eerste tweetal gesteld: ds. W. Raman (1829-1919) van Westbroek (die overigens in zijn predikantsloopbaan maar liefst vier keer ‘buiten bediening’ raakte) en ds. J. Osinga (1854-1924) van Aarlanderveen. De kerkenraad had het traktement vastgesteld op fl. 1.000 per jaar, met vrij wonen en vrijdom van belasting. Het uitgebrachte beroep leverde echter geen resultaat op. Gelukkig was in mei 1889 kerkenraadslid Van Duyn (hoofdmeester van Oudshoorns pas geopende School met den Bijbel) door de classis toegelaten als oefenaar. Hij ging vanaf die tijd dus geregeld in het kerkje voor. En dat was maar goed ook, want nóg dertien keer bracht de kerkenraad een beroep op predikanten uit, telkens vergeefs.

Ds. A.G. Honig (1864-1940) op latere leeftijd.

Toch daagde redding. In mei 1891 werd een beroep uitgebracht op kandidaat A.G. Honig (1864-1940). Deze woonde al enige tijd in Oudshoorn en preekte zo nu en dan ook in de Dolerende kerk van zijn woonplaats, maar hij had zijn studie aan de Vrije Universiteit nog niet afgerond en kon de roeping dus niet opvolgen. Hij werkte namelijk aan een proefschrift over ds. Alexander Comrie (1706-1774), een bekende Nederlandse orthodoxe predikant van Schotse afkomst.

Het jaar daarop werd opnieuw een beroep op kandidaat Honig uitgebracht, dat hij aannam. Op zondag 13 november 1892 werd de inmiddels gepromoveerde kandidaat in het ambt bevestigd door niemand minder dan dr. A. Kuyper, hoogleraar aan de VU te Amsterdam, ‘mijn hooggeschatte en geliefde leermeester en promotor’. Burgemeester J.W. Bloem en de wethouders waren daarbij ook aanwezig, ‘hetgeen in die dagen eene zeldzaamheid was en van hun breeden blik getuigde’.

De preek van dr. Kuyper.

Koperen plaquette van dr. A. Kuyper.

De preek van dr. Kuyper maakte diepe indruk: “Hoe hing de groote schare (wegens het gunstige weer konden velen, in groote stilte, op het kerkplein de leerrede aanhoren) aan zijne lippen, toen hij naar Amos 5 vers 4: ‘Zoekt Mij en leeft’, het Woord bediende”. De scriba noteerde: “In eenvoudige en zeer levendige bewoordingen schilderde prof. Kuyper eerst den persoon van Amos, zijn optreden als profeet onder zijne landslieden, en de tegenwerking waarmede hij te kampen had. Daarna toonde hij met gloed van overtuiging en rijkdom van taal aan, hoe tot ieder mensch persoonlijk, tot iedere kerk des Heeren, en tot elken dienaar des Woords de eisch komt: ‘Zoekt Mij en leeft’. Aangrijpend was het om te hooren, toen dr. Kuyper onder het eerste punt aanwees, wat in het zoeken van God ligt opgesloten. Niet een nu en dan aan eens aan God denken, maar een rusteloos en onafgebroken, met een naar verlossing dorstend hart God trachten te vinden, wil het zeggen”.

’s Avonds deed ds. Honig intrede met een preek naar aanleiding van Hooglied 3 vers 11, ‘de gemeente opwekkende haren Koning in Zijn schoonheid te aanschouwen’. Op die dag bedroeg de opbrengst van de ‘collecte voor de kerk’ maar liefst fl. 126 en die voor de diaconie fl. 101.

Voorzichtigheid geboden!

Dominee Honig kon toen dus aan het werk. Hij kreeg direct te maken met moeilijkheden in de gemeente, die echter nog hetzelfde jaar konden worden opgelost. De moeilijkheden hielden verband met het feit dat gemeenteleden van de nabij gelegen Gereformeerde Kerk te Alphen aan den Rijn, die destijds met de Doleantie meegegaan waren en toen dus in Oudshoorn kerkten, nog steeds in Oudshoorn in de kerk kwamen. Anderzijds kerkten sommige Oudshoornse Afgescheidenen nog steeds in de van oorsprong Afgescheiden Gereformeerde Kerk van Alphen aan den Rijn.

Ouderling Verduijn vatte het als volgt samen: “De principieele prediking van onzen predikant [ds. Honig] droeg rijke vruchten, maar bracht ons ook in het gedrang. Want in den Doleantietijd waren er velen uit Alphen, die zich te Oudshoorn voegden en – voorstander als dr. Honig was van een ‘plaatselijke kerk’ – preekte hij dezen de kerk uit, zeggende dat zij zich te Alphen hadden te voegen, welke raad door de gewilligen van hart, zij het al schoorvoetend, tóch werd opgevolgd, terwijl daartegenover ons geen vergoeding gewerd [men liep daardoor immers kerkelijke bijdragen en collectegeld mis]. Dat was het begin van onze grensgeschillen”.

Ds. J. Gispen (1874-1935) van Alphen aan den Rijn.

Daarmee moest de kerkenraad zich dus gaan bezighouden. Ds. Honig vatte het als volgt samen: “Reeds op de eerste kerkenraadsvergadering na mijne bevestiging werd uitgesproken dat wij in den geest der liefde deze teere zaak wilden behandelden en verlangden naar een broederlijk saamleven met de te Oudshoorn woonachtige leden der kerk van Alfen”. Toch kwam uiteindelijk alles goed: in 1912 getuigde ds. J. Gispen (1874-1935) van Alphen aan den Rijn ervan, dat ‘de grens tusschen de beide kerken maar één brug was van een paar meter [breed en lang], en tóch ook weer juist een brúg was’. ‘Zijn Eerwaarde zag daarin een treffend symbool van de nu al sedert verscheidene jaren bestaande, zeer broederlijke verstandhouding tusschen de beide gemeenten’, constateerde Verduijn later.

De tweede kerk (van 1892 tot 1904).

De tweede houten kerk (van 1891 tot 1904).

Lang was al gepraat om een ander kerkgebouw te verkrijgen. Het ‘dubbelgebruik’ als kerk en school, maar ook het ruimtegebrek door de groeiende Dolerende gemeente, maakte een groter kerkgebouw noodzakelijk. Op de kerkenraad van 24 november 1890 stelde br. Arie Verduijn voor een nieuwe houten kerk te bouwen. De kosten begrootte hij op fl. 2.685. Achter het erf van het eerste kerkje werd toen 250 m² grond bijgekocht, waarop door timmerman Gesman een houten kerkgebouw werd gebouwd. Van binnen was het gebouw bekleed met drijfsteen, bijzonder geschikt voor warmte- en geluidsisolatie. Het interieur werd vrijwel volledig vernieuwd en ook grotendeels voorzien van nieuwe banken, hetgeen ‘een gezellige indruk maakte’. Op Pinksterzondag, 29 mei 1892, werd het tweede kerkgebouw in gebruik genomen.

Een moeilijke tijd (rond 1892).

Rond 1892 brak “opnieuw een benauwende tijd voor ons kerkelijk leven aan. Een tijd van veel moeite en veel verdriet. En wanneer wij [achteraf], nu de kruitdamp geheel is weggetrokken, nog eens het tooneel van den strijd overzien, kunnen wij niet anders dan hooge bewondering hebben voor die mannen, die trouw aan de gereformeerde lijn vasthielden”.

Waar ging het om? Zoals hierboven al aangegeven werd in juni 1892 in Amsterdam het samengaan van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken geëffectueerd en ging men gezamenlijk als ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ verder. Daartegen hadden sommige gemeenteleden en kerkenraden overal in het land echter bezwaren. Het ging daarbij vooral om de verschillen van leer en praktijk tussen de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken. Ook waren sommigen bang dat de Vrije Universiteit van de vroegere Dolerenden de van oorsprong Afgescheiden ‘Theologische School der Kerken’ in Kampen zou overvleugelen of zelfs van het toneel zou doen verdwijnen. Verder was er bezwaar tegen dat in de nieuwe kerknaam de Naam van Christus was weggelaten en dat de plaatselijke kerken althans volgens de bezwaarden niet hadden mogen meespreken over de vereniging tussen de twee kerkengroepen. Daarom stichtten de bezwaarden de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk. In veel plaatsen moest de kerkenraad op eieren lopen om te zorgen dat in de eigen gemeente geen scheuring zou ontstaan.

Oefenaar J. van Drunen in Ter Aar.

Oefenaar (later ds.) J. van Drunen (1855-1911).

Net in die tijd was in het nabijgelegen Ter Aar door oefenaar J. van Drunen (1855-1911) een ‘Vrije of Oud Gereformeerde Kerk’ gesticht. Hij had dat – kort gezegd – gedaan uit boosheid over hoe hij door de Nederduitsche Gereformeerde Kerk van Ter Aar – waarbij hij enige tijd was aangesloten – zou zijn behandeld, toen men hem maar niet als vaste voorganger wilde benoemen, na er enige tijd als oefenaar te zijn voorgegaan. In zijn Vrije Oud Gereformeerde Gemeente in Ter Aar werd hij zo toch nog predikant.

De kerkenraad van Oudshoorn was bang dat ook in de Gereformeerde Kerk van Oudshoorn een scheuring zou ontstaan: er waren immers gemeenteleden die meer dan men in de kerk van Oudshoorn gewend was, hechtten aan de eigen beleving van het geloof – ‘de bevinding’. Zouden dezen zich bij de ‘scheurkerk‘ in Ter Aar gaan voegen? Gelukkig viel het achteraf mee, al vonden sommigen wel degelijk de weg naar Ter Aar: “(…) Na nú eens berouwvol zijn verkeerde handelingen erkend te hebben, dàn weer weerbarstig het hoofd in den nek werpend, onttrekt br. Aryzee zich aan de gemeenschap der kerk en sommigen van zijn aanhangers begeven zich des zondags naar ds. Van Drunen te Ter Aar, die aldaar geheel op zichzelf een scheurkerk had gesticht”.

Nadat ds. Van Drunen in 1893 naar Amsterdam vertrok, verloor Ter Aars Vrije Gereformeerde Gemeente geleidelijk haar aantrekkingskracht op Oudshoornse gemeenteleden.

De tweede predikant (van 1895 tot 1898).

Nadat dr. Honig een beroep van de kerk van Zeist had aangenomen en op 28 oktober 1894 afscheid genomen had, deed ds. D. Ringnalda (1867-1942) van IJlst op 24 maart 1895 intrede in de Gereformeerde Kerk van Oudshoorn. De predikant herinnerde zich later hoe de gemeente van Oudshoorn, slechts een aantal jaren na de Doleantie, nog steeds te kampen had met de ‘nawerking van den vorigen tijd’: “De synodale organisatie, die van geen leertucht wilde weten, die loochenaars van den Christus der Schriften toeliet zelfs op den kansel, had daarmede de hekken van den wijngaard opengezet en de vossen, de wilde zwijnen en de jakhalzen waren in grooten getale binnengedrongen. Welke verwoestingen hadden zij aangericht! Valsche leeringen waren verbreid. ’t Geloofsleven was in verkeerde sporen geleid. De vromen waren hier en daar teruggedrongen naar kringetjes [de huissamenkomsten] waarin zij zichzelf maar moesten stichten. De vruchten waren vertrapt”.

Ds. D. Ringnalda (1867-1942).

Weliswaar was de Doleantie gekomen en had menigeen de ogen voor de verkeerdheden van de vorige tijd geopend, maar, zo vervolgde ds. Ringnalda, “de nawerking ervan was toch ook in 1895 nog goed te bespeuren, vooral te dezer plaatse, waar jarenlang eene ‘moderne’ prediking was. Wat de vijanden in den wijngaard verwoestten, is niet met één slag hersteld. En zo bemerkte ik al spoedig dat de Heere mij hier een moeilijker arbeidsveld had aangewezen dan ik had in IJlst, mijne eerste gemeente, die ook, zelfs onder ’t [hervormd] synodaal verband, nog in gereformeerden zin bewerkt was”.

De predikant had wel gemerkt dat er nog steeds gemeenteleden waren die – oudergewoonte – hun heil zochten in een andere gemeente. Sommigen bezochten soms de [hervormde] ’genootschapskerk’. Anderen hielden zich op zondag op in Ter Aar, weer anderen reisden op zondag heen en weer tussen Oudshoorn en Alphen aan den Rijn en vice versa. Daartégen getuigde de kerkenraad weliswaar, ‘maar wij hebben deze zaak aan de jaren overgelaten’. Vooral ging het hem ‘om het wegruimen van de overblijfselen door den vijand in dezen wijngaard aangericht’. Zo kwam iemand hem vertellen ‘dat hij van het Verbond des Heeren niets moest hebben, dat hij zijn kinderen als wolven beschouwde en dat hij daarom aan de opvoeding dier kinderen zich ook maar niet gelegen liet liggen’. Anderen vonden dat hij niet goed gepreekt had omdat hij niet gezegd had dat alle mensen Barabbassen waren. “Sommigen wilden uitsluitend hooren van ’t recht des Heeren, van hel en verdoemenis; anderen beminden meer een prediking van zoetigheden”.

En in mei 1897 deelde de broeder voorlezer mee dat hij geen enkele preek van de serie ‘Uit de Diepte’ meer wilde voorlezen. Zelfs de preken van de overal in het land geliefde Dolerende ds. H. Hoekstra (1852-1915) van Utrecht droegen zijn goedkeuring niet weg. De kerkenraad bleef echter bij zijn recht zelf te bepalen welke preken gelezen zouden worden.

Ds. H. Hoekstra (1852-1915) van Utrecht.

Ds. Ringnalda kreeg in mei 1897 tot tweemaal toe een beroep van de Gereformeerde Kerk te ‘s-Gravenhage, maar bedankte daarvoor, ‘omdat de vrijmoedigheid mij daartoe ontbrak’. In de herfst van 1897 ontstonden opnieuw moeilijkheden ‘die opkwamen uit de boezem van de kerkeraad’. De grote meerderheid van de kerkenraad vreesde door die ene ambtsbroeder zelfs scheuring in de gemeente, veroorzaakt door een ‘geest van valsch-mystieke drijverij’. De orkaan, zoals hij het noemde, ging echter liggen, “en in die donkere dagen deed Hij ons verstaan waarom ik voor de roeping naar Den Haag had moeten bedanken en hoe goed het was, dat de gemeente nu niet vacant was. (…) De gansche gemeente was staande gebleven”.

Dr. W.A. van Es (1871-1959).

Op 3 juli 1898 nam ds. Ringnalda dan toch afscheid van Oudshoorn wegens zijn vertrek naar de kerk van Schiedam. Ds. M. Schuurman (1859-1933) van Alphen aan den Rijn werd nu consulent. Al in 1899 trad de volgende predikant aan in de persoon van de krachtige dr. W.A. van Es (1871-1959), die de kerk van Oudshoorn van 1899 tot 1904 diende en die werd opgevolgd door ds. F.A. van der Heijden (1868-1932), die van 1904 tot 1918 in de kerk van Oudshoorn predikant was.

Het derde kerkgebouw (1904).

We sluiten het verhaal over de Gereformeerde Kerk van Oudshoorn niet af zonder op te merken dat de tweede houten kerk in 1904 vervangen werd door een grote stenen kerk aan de Hooftstraat 240.

De in 1904 in gebruik genomen gereformeerde kerk aan de Hooftstraat in Oudshoorn (Alphen aan den Rijn).

De kerk werd gebouwd als zaalkerk naar het ontwerp van architect J. Hengeveld voorzien van een tuitgevel, met een houten geveldakruiter en met neorenaissance diamantkoppen. In 1907 werd een tweeklaviers pneumatisch orgel in de kerk geplaatst, dat gebouwd was door de Leidse orgelbouwer G. van Leeuwen. Het werd in 1952 aangepast door zijn zoon W. van Leeuwen uit Leiderdorp. De kerk deed tot 1965 dienst als gereformeerde kerk en werd daarna verkocht en overgedragen aan de Oud Gereformeerde Gemeente te Alphen aan den Rijn.

Het vierde kerkgebouw (1965).

In dat jaar werd namelijk de nieuwe gereformeerde Goede Herderkerk aan de Ten Harmsenstraat 14 in Alphen aan den Rijn in gebruik genomen. De kerkelijke gemeente was aan een groter kerkgebouw toe, omdat het ledental sterk toenam doordat ten noorden van de Rijn grote nieuwbouwwijken tot stand kwamen.

De Gereformeerde Kerk te Oudshoorn was trouwens  in 1961 inmiddels van naam veranderd en heette sindsdien ‘Gereformeerde Kerk te Alphen aan den Rijn-Noord’.

De Goede Herderkerk aan de Ten Harmsenstraat (foto: M. van Egdom).

De Goede Herderkerk werd gebouwd naar het ontwerp van architect Wouter Ingwersen (1926-2011) van Architectenbureau C. van der Bom en W. Ingwersen. Het kerkgebouw ‘wordt gekenmerkt door haar bijna expressionistisch omhoogstrevende hoekspits. Er is een vrijstaande klokkentoren. De wanden zijn zeer dik en voorzien van gleuf- en sleuframen’. De eerste steen werd gelegd door ds. W. Tom (1901-1977) op 31 oktober 1964. Hij was predikant van de kerk te Alphen aan den Rijn-Noord van 1949 tot zijn emeritaat in 1966. De kerk werd in 1965 in gebruik genomen en doet nog steeds dienst als protestantse kerk.

Samen op Weg.

In 1967 kwam overleg tot stand tussen de Gereformeerde Kerk te Alphen aan den Rijn-Noord, de Hervormde Gemeente Oudshoorn/Ridderveld en de Rooms-Katholieke Parochie ‘De Heilige Geest’. De bedoeling was samen een kerk te bouwen in de nieuwe wijk Ridderveld. Daartoe werd in 1970 de ‘Raad voor Kerk en Samenleving’ ingesteld. In 1971 werd begonnen met de bouw van het gezamenlijke kerkelijk centrum ‘De Bron’. Op 9 september 1972 werd het kerkgebouw in gebruik genomen.

De Goede Herderkerk (foto: Reliwiki, J. Sonnevelt).

In 1977 werden plannen gemaakt om de samenwerking tussen de Gereformeerde Kerk te Alphen aan den Rijn-Noord en de Hervormde Gemeente Oudshoorn/Ridderveld te verstevigen, door de vorming van een federatieve gemeente. In 1983 was men al zover heen dat de wijken van de Gereformeerde Kerk en de Hervormde Gemeente samengevoegd werden. De ondertekening van de federatieovereenkomst vond plaats op 22 mei 1988. Wel bleven er twee buitengewone hervormde wijkgemeenten bestaan namelijk de vrijzinnige gemeente rond de Oudshoornsekerk en de gemeente rond de Sionskerk, die tot de Gereformeerde Bond behoort. Per 1 februari 2009 kwam de Protestantse Gemeente Alphen aan den Rijn-Oudshoorn/Ridderveld tot stand.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Oudshoorn, sinds 1961 Gereformeerde Kerk te Alphen aan den Rijn-Noord van 1906 en 2006 (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen onder meer:

J. Hartkamp e.a., ‘Gij zijt van Christus’. Toespraken gehouden in de herdenkingssamenkomst der 50-jarige Reformatie van de Gereformeerde Kerk van Oudshoorn (…). Alphen aan den Rijn, 1937

F.A. van der Heijden e.a., ‘Gij zult gedenken’. Toespraken gehouden in samenkomsten ter herdenking van de Reformatie der Gereformeerde Kerk van Oudshoorn. Oudshoorn, 1912

Jaarboeken ten dienste van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

Website Protestantse Gemeente Alphen aan den Rijn-Oudshoorn/Ridderveld

© 2018. GereformeerdeKerken.info