De Gereformeerde Kerk te Anna Paulowna (2)

Inleiding.

In deel 1 beschreven we het ontstaan van de ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’  te Anna Paulowna in 1865, de bouw van een eigen kerk (in 1866) en de problemen rond de eerste twee voorgangers, R. Gruntke, die nauwelijks aan voorgaan toekwam, en emeritus-predikant B. Amsing (1814-1881), die het dorp uiteindelijk moest verlaten.

Kaart: Google.

1. De Doleantie in Anna Paulowna (1887).

In de hervormde gemeente van Anna Paulowna bestond in de jaren ’80 van de negentiende eeuw, maar ook al daarvóór, bij sommigen verontrusting over de koers van de hervormde kerk. Zo nu en dan draafden al dan niet op verzoek rechtzinnige hervormde evangelisten op, ook in de jaren ’40 van de negentiende eeuw, toen J.P. Grimm korte tijd, tussen 1846 en 1848, in Anna Paulowna evangeliseerde. Grimm kwam oorspronkelijk uit Duitsland, was als koloniaal in Oost-Indië geweest en bij zijn terugkeer in Nederland diende hij als huisknecht. Tijdens een kerkdienst ‘kreeg hij de roeping om predikant te worden’. Daarom sloot hij zich – althans volgens J. de Jager in zijn vierdelige handboek ‘Inwendige Zending’ – aan bij de Christelijke Afgescheidene Kerk en ging in die gemeenten al vast op uitnodiging preken. Een christelijk afgescheiden predikant zou hem volgens De Jager bij zijn studie ‘aan de toenmalige kweekschool voor predikanten der Chr. Geref Kerk’ [in Drenthe] geholpen hebben, en na die opleiding volbracht te hebben zou hij predikant in een Drentse Afgescheiden Gemeente zijn geworden. Later vertrok hij als zendeling naar China. Vermoedelijk is De Jager echter abuis voor wat betreft Grimms relatie tot de Afgescheidenen, want in de gereformeerde handboeken komt hij niet voor en al helemaal niet als Afgescheiden predikant.

Dertig jaar later, in 1877, evangeliseerde H.J. Heijnes onder meer in Anna Paulowna, in opdracht van de ‘Confessionele Vereniging. En in 1884 was het evangelist C.J. Siebenhar, die er korte tijd werkte in opdracht van de ‘Nederlandsche Evangelisch-Protestantse Vereeniging’.

Oefenaar G.W. Akkerhuis.

In december 1884 kwam G.W. Akkerhuis (overleden in 1901) in Anna Paulowna, uitgenodigd door enkele verontruste hervormde gemeenteleden. Hij hield er godsdienstoefeningen in particuliere woningen en leidde een zondagsschool. De godsdienstoefeningen werden niet in de hervormde kerk, maar op een dorsvloer bij J. Koole gehouden en later in een oude kaasfabriek bij de Kleine Sluis. Ter gelegenheid daarvan schonken J.D. Sipman en M. Boon uit dankbaarheid ‘en als blijk van waardeering en hooge ingenomenheid met de zuivere verkondiging van Gods dierbaar getuigenis’ een Statenbijbel, bestemd voor de diensten in de kaasfabriek. Ook leidde Akkerhuis in Anna Paulowna de zondagsschool, die in de woning van  J.D. Sipman aan de Kleiweg gehouden werd.

Het evangelisatiekerkje, in 1884 aan de Zandvaart gebouwd, werd in 1887 de Dolerende kerk…

Maar al in 1885 werd aan de Zandvaart in het nabijgelegen Breezand speciaal voor het werk van Akkerhuis een evangelisatiekerkje gebouwd. Deze evangelisatiepost verkeerde doorlopend in financieel zwaar weer. Kort na de ingebruikneming kwam dr. A. Kuyper (1837-1920), de grote gereformeerde roerganger, in 1886 hoogstpersoonlijk naar Anna Paulowna, waar hij met Akkerhuis over diens werk sprak. Kuyper stelde hem voor om, met ‘zijn’ kerkje als middelpunt, ook in Anna Paulowna de ‘synodale hiërarchie’ af te werpen, ‘het in 1816 door de overheid onwettig ingevoerde Algemeen Reglement voor het bestuur der Nederlandsche Hervormde Kerk’ af te schaffen en in plaats daarvan, voor wat de kerkregering betreft, de aloude Dordtse Kerken Ordening (1618-1619) weer ‘recht en geldigheid te verlenen’, kortom, in Anna Paulowna de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ te stichten.

Dr. A. Kuyper (1837-1920).

De Dolerende Kerk geïnstitueerd.

Akkerhuis en zijn medestanders stemden er mee in. Ongetwijfeld hebben zij de adviezen van Kuyper nauwgezet opgevolgd, zoals die later, in januari 1887, door het Gereformeerd Kerkelijk Congres te Amsterdam gepubliceerd werden. Eerst zullen ze ‘vertrouwbare personen’ – leden van de hervormde gemeente – op een lijst hebben laten tekenen, waarmee ze verklaarden ‘de reformatie van de hervormde kerk’ ter hand te willen nemen.

De aankondiging van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ te Amsterdam (Uit: ‘De Heraut’, 2 januari 1887).

In elk geval hebben de leden van de toekomstige Dolerende Kerk in het kerkje aan de Zandvaart ambtsdragers gekozen. Ze werden op Tweede Kerstdag 1887 in het ambt bevestigd. Het waren de ouderlingen G.W. Akkerhuis sr. (de vader van de voorganger in het kerkje) en L. van Dijk, en de diakenen J. Koole en A. van Rozelaar. Daarbij had vermoedelijk ds. J.A. Klercq (1838-1911) van Den Helder de leiding.

Ds. J.A. Klercq (1838-1911) van Den Helder.

Oefenaar Akkerhuis predikant?

Behalve dat de kerkenraad trachtte om in het dorp een christelijke school te stichten, wilden de Dolerende broeders te Anna Paulowna ook een eigen predikant beroepen. Natuurlijk kozen ze daarvoor hun eigen voorganger, G.W. Akkerhuis jr. De kerkenraad deelde dit aan de classis mee en vroeg hun om de beroepen predikant classicaal te examineren, op grond van Artikel 8 van de Dordtse Kerkenordening, waarin gesproken wordt over het examineren van hen die weliswaar geen officiële theologische studie volgden, maar op grond van ‘singuliere [bijzondere] gaven’ geschikt geacht werden om als predikant een kerk te dienen. Want dat Akkerhuis over ‘bijzondere gaven’ beschikte, daarvan was men overtuigd!

Maar wat wáren eigenlijk precies ‘singuliere gaven’? De landelijke synode van de Dolerende Kerken had dat nog niet precies vastgesteld en daarop wilde de classis wachten. Vandaar dat het examen vooralsnog niet doorging. Bovendien kon de kerk van Anna Paulowna zelfs het traktement van oefenaar Akkerhuis nauwelijks opbrengen, laat staan wanneer hij als predikant bevestigd zou worden. Daarom besloot men Akkerhuis toestemming te geven om vooralsnog gedurende drie jaar als oefenaar van de Dolerende Kerk te Anna Paulowna te werken. Mocht het financieel gesternte er na verloop van tijd beter uitzien, zou het examen alsnog plaatsvinden.

Om geld bij te verdienen ging oefenaar Akkerhuis het land in om her en der te preken. Kennelijk beviel dat goed, want toen de kerkenraad hem eenmaal had beroepen bedankte hij ervoor, werd dus niet op art. 8 DKO geëxamineerd, en bleef als oefenaar werkzaam.

De mislukte ‘Vereniging’ tussen Afscheiding en Doleantie.

De Dolerende Keizersgrachtkerk te Amsterdam.

Ondertussen waren landelijke synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken al begonnen met onderhandelingen om tot eenheid te komen. Hoewel de besprekingen lang niet altijd even gepolijst verliepen – men bestookte elkaar via de landelijke kerkelijke bladen en via strijdschriften en brochures nogal eens met bezwaren en soms verdachtmakingen – kwam het op 17 juni 1892 tóch voor elkaar: in de grote Keizersgrachtkerk te Amsterdam werd toen de Verenigingsvergadering gehouden, waar bekrachtigd werd samen verder te gaan als ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’.

Besloten was dat plaatselijke kerken, die voorlopig nog niet wilden verenigen, tóch direct ook ‘Gereformeerde Kerk’ zouden gaan heten. De oudste van de twee (meestal de Christelijke Gereformeerde Gemeente) zou een ‘A’ achter de naam zetten (‘Gereformeerde Kerk Anna Paulowna A’ met de kerk aan de Molenvaart), en de jongste van de twee – over het algemeen de Dolerende Kerk – een B (‘Gereformeerde Kerk Anna Paulowna B’, die bijeenkwam in het kerkje aan de Zandvaart).

Ook regionaal en plaatselijk waren onderhandelingen aangeknoopt tussen de Christelijke Gereformeerde en de Dolerende classes en kerkenraden. De christelijke gereformeerden van Anna Paulowna verklaarden op de classis echter dat ze het nog te vroeg vonden om samen te gaan met de Dolerende kerk in het dorp. In Anna Paulowna bleven de twee kerken dus vooralsnog naast elkaar bestaan. Wel werden vertegenwoordigers tot elkaars classicale vergaderingen toegelaten. Dat bleef gedurende de volgende jaren zo doorgaan. Maar toch gingen ook verscheidene christelijke gereformeerde predikanten voor in kerkdiensten van het Dolerende kerkje aan de Zandvaart; andersom kwamen ook zo nu en dan Dolerende predikanten als voorganger naar de christelijke gereformeerde kerk aan de Molenvaart. Zo probeerde men elkaar langzamerhand beter te leren kennen.

Het kerkgebouwtje van de Gereformeerde Kerk A aan de Molenvaart  te Anna Paulowna.

De reden dat men voorlopig niet tot eenheid kwam was, dat de Dolerende kerk het – zoals al eerder opgemerkt – financieel erg moeilijk had en met schulden opgescheept zat. Kerk A voelde er niet veel voor daarvan meteen deelgenoot gemaakt te worden. Men wilde dat Kerk B eerst zou trachten de schuldenlast te verminderen of, nog beter, weg te werken. De onderlinge verhoudingen waren trouwens niet bijzonder goed en er bestond van weerskanten wantrouwen. In 1894 werd het eerder begonnen schriftelijke contact tussen beide kerkenraden zelfs verbroken, al ontmoette men elkaar wel op de classis.

Oefenaar Akkerhuis vertrekt.

Oefenaar G.W. Akkerhuis van Kerk B deelde in mei 1896 aan zijn kerkenraad en aan de classis mee dat hij zou vertrekken naar de kerk van Duisburg, waar hij ‘een deur der hope geopend gevonden heeft’. Kennelijk had de classis hem daarbij geholpen, want hij bedankte de broeders voor alles wat ze voor hem gedaan hadden.

De Dolerende Kerk stapt er uit.

De onderlinge verhoudingen tussen beide kerkenraden werden er sindsdien niet beter op. Weliswaar vergaderden de kerkenraden in de eerste helft van 1896 nog één keer samen. Daarna hielden beide kerken elk een gemeentevergadering om de verdere gang van zaken te bespreken. De manslidmaten van de Dolerende Kerk (B) wilden echter niet instemmen met de voorwaarden voor het samengaan met Kerk A. Sterker nog: in maart 1897 deelde de kerkenraad van de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ mee dat hij niet meer wilde behoren tot het kerkverband van De Gereformeerde Kerken in Nederland, en dat men als zelfstandige vrije kerk verder ging. Wel kwam er op 10 maart 1898 nog één keer een ‘vertegenwoordiger’ van Kerk B op de classis (dat was diaken J. de Jong), maar deze had van zijn kerkenraad geen instructie mee gekregen.

3. De Gereformeerde Kerk te Anna Paulowna (1898).

Toch waren er nog wel enkele leden van de Dolerende Kerk die het met de beslissing van hun kerkenraad oneens waren. Hun werd geadviseerd op persoonlijke titel lid te worden van de Gereformeerde Kerk A, die overigens geruisloos de ‘A’ achter haar naam weghaalde en in het vervolg de ‘Gereformeerde Kerk te Anna Paulowna’ heette. Diaken J. de Jong gaf gehoor aan het advies, evenals D. Kooi, J. Verburg, Bartje Megchelsen, Arie van Roselaar en Apolonia Koole, en enkele anderen.

Nog lang geen predikant….

Klaas Vlaming, lid van de eerste gereformeerde kerkenraad in 1898.

De eerste kerkenraad van de Gereformeerde Kerk bestond uit de ouderlingen K. Vlaming, J. Slot en P. de Jong, terwijl als diakenen (‘uitdelers aan de behoeftige broeders en zusters’) gekozen waren C. Bruin, H. den Engelse en L. van Galen. Maar er moest, althans volgens de kerkenraad van Den Helder, zo langzamerhand óók een predikant in Anna Paulowna komen. Dat was ook voor de classis voordelig, want het aantal classispredikanten was gering. De kerkenraad van Anna Paulowna had echter bedenkingen tegen het beroepen van een predikant omdat er nog geen pastorie was. De classis vond dat echter geen doorslaggevend argument en gaf consulent ds. C. Stadig (1853-1924) van Den Helder opdracht de zaak eens te onderzoeken.

Ds. C. Stadig (1853-1924) van Den Helder.

Het bleek dat de kerk van Anna Paulowna zélf voor het traktement van een predikant fl. 300 bij elkaar zou kunnen krijgen. Ook bleek op de classis dat de eveneens vacante kerk van Heerhugowaard, ruim 25 kilometer naar het zuiden, hetzelfde bedrag kon opbrengen. Vandaar dat de classis voorstelde dat beide kerken gezamenlijk een predikant zouden beroepen. Classis en provincie zouden dan financieel bijspringen. Ook werd afgesproken dat de kerkenraad van Anna Paulowna zou proberen renteloze aandelen te plaatsen ter waarde van ongeveer fl. 3.000, bestemd voor de bouw van een predikantswoning.

Maar Heerhugowaard voelde er niets voor om gezamenlijk een predikant te benoemen (niet zo vreemd: de dominee zou zijn tijd over beide gemeenten moeten verdelen en zou bovendien veel tijd kwijt zijn aan heen en weer reizen). Een pastorie bouwen was dus nog niet nodig. Nu alvast de opmerking, dat het tot 1931 zou duren voordat Anna Paulowna haar eigen predikant zou krijgen!

Een scheuring…

Ds. J. Wisse Czn. (1843-1921) van Den Haag.

Toen op 17 juni 1892 de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ officieel samensmolten tot ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’, waren tegen die kerkenvereniging op de christelijke gereformeerde synode bezwaren ingediend. De bezwaarden, onder wie ds. J. Wisse Czn. (1843-1921) van Den Haag en ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) te Zetten zagen de samenvoeging met de Dolerenden helemáál niet zitten.

Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) te Zetten.

De Dolerenden zouden de Christelijke Gereformeerde Kerk vast en zeker gaan overvleugelen. En hun in 1880 gestichte Vrije Universiteit in Amsterdam zou de ‘School der Kerk’ in Kampen op den duur ongetwijfeld verdringen; hoe neerbuigend werd door de Dolerenden immers over de dierbare School in Kampen vaak niet geschreven en gesproken?! En waarom, zo klaagde men, was de naam van Christus uit de nieuwe kerknaam weggelaten? En waarom waren de plaatselijke kerken (althans volgens de bezwaarden) niet geraadpleegd over de Vereniging? Vandaar dat men besloten had niet met de kerkvereniging mee te gaan, maar de Christelijke Gereformeerde Kerk uit de Afscheiding van 1834 onder de oude naam voort te zetten.

Het eerste stuk van het bezwaarschrift van ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) en ds. J. Wisse Czn. (1843-1921), dat bij de synode van 17 juni 1892 werd ingediend.

Ook in Anna Paulowna waren enkele manslidmaten die zich in 1901 van de Gereformeerde Kerk afscheidden en in het dorp een (‘voortgezette’) Christelijke Gereformeerde Gemeente wilden stichten. Eén van deze bezwaarden was Jan Voorthuijzen, die zich met zijn gezin aan de Gereformeerde Kerk onttrok (een van zijn kinderen heette Louwrens (1898-1968); deze werd later bekend als ‘Lou de Palingboer’, aanvoerder van een roemruchte secte). De stichting van een ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente in Anna Paulowna lukte echter niet. En het is er ook nooit van gekomen. De bezwaarden voegden zich bij kerken in de omgeving.

Ook het plan om in Anna Paulowna een christelijke school te stichten, wilde niet vlotten. De kosten daarvan, én die van de onderwijzer(s), kwamen geheel voor rekening van de ouders (christelijke scholen kregen geen subsidie)! En juist in die tijd, in 1901, stortte het gestucte plafond van de kerk aan de Molenvaart naar beneden. Dat moest vervangen worden door een houten beschot, wat aan kosten fl. 160 betekende. De school werd toen op de lange baan geschoven.

Wieringen.

De gereformeerden op Wieringen ressorteerden onder de kerk van Anna Paulowna, dus in principe zouden zij de kerkdiensten in Anna Paulowna moeten bijwonen. Weliswaar beschikte men op Wieringen over een evangelisatiegebouwtje, maar zeker voor doop en avondmaal woonden ze de diensten in Anna Paulowna bij. In Anna Paulowna was echter nog nooit een eigen predikant. Doop en Avondmaal werden steevast door een classispredikant of een andere dominee uit de omgeving bediend. Toch was de financiële situatie van de kerk van Anna Paulowna intussen wat beter geworden, zodat de kerkenraad enkele honderden guldens op de bank kon zetten. Dat de classis klaagde dat de kerkenraad er te weinig werk van maakte om een predikant te beroepen, leek begrijpelijk.

Het was echter voor de Wieringers al met al geen ideale situatie. In 1911 bedroeg het aantal gereformeerde lidmaten op Wieringen vierenveertig – zestien belijdende en achtentwintig doopleden. Voor hen was het erg bezwaarlijk zondag aan zondag de reis naar Anna Paulowna te ondernemen en ook door de week met de kerk mee te leven. Vandaar dat op 12 maart 1912 op Wieringen een zelfstandige Gereformeerde Kerk geïnstitueerd werd.

Wel vroeg de hervormde evangelist Bakker in 1906, die op Wieringen werkzaam was en zijn lidmaatschap van de hervormde kerk had opgezegd, of hij lerend ouderling in Anna Paulowna mocht worden. De kerkenraad zag er wel wat in, maar de classis stelde als voorwaarde dat hij dan wel eerst gereformeerd moest worden. Dat was voor Bakker kennelijk een stap te ver, zodat hij zijn verzoek introk.

Een voorganger?

Maar het jaar daarop – in 1907 – werd op de classis voorgesteld om in Alkmaar een tweede predikant te beroepen, die dan niet alleen evangelisatiewerk, maar ook de pastorale arbeid in kleine kerken in de omgeving ter hand zou kunnen nemen. Daar had de kerk van Anna Paulowna echter geen oren naar, omdat ‘zij alle krachten inspant om een christelijke school te verkrijgen’; daarvoor zal het spaargeld wel bestemd geweest zijn!

Of was het misschien (ook) voor de aanschaf van een kerkorgel? Juist in die tijd sprak de kerkenraad daarover namelijk met de gemeente. Wannéér het orgel er precies kwam is onbekend, maar kort daarop was er sprake van, dat ‘de orgelist’ in slaap gevallen was. Zijn vader, tijdens die kerkdienst de ‘voorlezer’ (van de te behandelen bijbelgedeelten en de Tien Geboden), moest zijn zoon wekken met de woorden: ‘Hé jo, word een wakker!

‘Meneer Boon’ leidde de catechisaties.

Er mocht dan nog geen predikant zijn, toch werd voor geregeld catechisatieonderwijs gezorgd. Dit werd vaak door ‘mijnheer Boon’ verzorgd, die ook de belijdeniscatechisanten onderwees en bovendien in de kerkenraad het ‘onderzoek’ leidde, wanneer zij onderzocht moesten worden voor het afleggen van belijdenis van het geloof. Hij had in die tijd – rond 1911 – zo’n dertig ‘kleinere’ en tien ‘grotere’ catechisanten onder zijn hoede; eigenlijk het werk van een predikant.

Omdat men wel besefte dat een predikant voor de kerk van groot belang was, trachtte men in 1915 – in samenwerking met de kerken van Kolhorn en Wieringen – te komen tot het gezamenlijk beroepen van een predikant op een traktement van fl. 1.400 per jaar met vrij wonen en vrijdom van belasting. In totaal hadden deze drie kerken ruim 220 leden, waarvan ongeveer de helft tot de kerk van Anna Paulowna behoorde. Het plan bestond hieruit dat de te beroepen predikant zesentwintig zondagen in Anna Paulowna zou voorgaan en dertien zondagen in de twee andere kerken. De classis en de particuliere synode zouden financieel bijspringen; het geld wás er dus! Maar het bleek al snel dat een predikant voor zo’n uitgestrekt gebied moeilijk te vinden was.

Joh. Bergman was van 1915 tot de komst van de eerste predikant, in 1931, voorzitter van de kerkenraad.

Juist was enige tijd daarvóór evangelist J. de Vries uit Duitsland naar Noord-Holland overgekomen en had de classis gevraagd om een werkterrein. De classis had hem in overweging gegeven om contact op te nemen met de kerken in Anna Paulowna, Kolhorn en Wieringen. Toen de plannen om een ‘echte predikant’ te beroepen op niets uitliepen, vroeg men de classis om evangelist De Vries te mogen aanstellen als oefenaar. Maar de classis verklaarde dat de toegezegde financiële steun alleen gold voor het beroepen van een echte predikant. In deze tijd werd br. Joh. Bergman voorzitter van de kerkenraad en zou dat tot de komst van de eerste predikant blijven.

En verder…

Desondanks kocht de kerkenraad eind 1916 een stuk grond om te zijner tijd een pastorie te bouwen; het moest er immers tóch een keer van komen! Door steun van de classiskerken en van de kerken in het land kreeg men voor dat doel enkele honderden guldens bij elkaar. Om het pastoriefonds verder aan te vullen werd besloten daarvoor maandelijks in de kerk te collecteren.

In 1918 werden opnieuw een Jongelingsvereniging en een Meisjesvereniging opgericht. Ze hadden al eerder bestaan, maar waren tenietgegaan, mogelijk door te weinig leden of leiding. Het aantal leden van de kerk begon trouwens langzaam te groeien. In die tijd kwamen namelijk meerdere gezinnen in de polder wonen die als bloembollenkwekers hun bestaan gingen opbouwen. De jaren daarop werd een steeds duidelijker groei van het aantal gemeenteleden zichtbaar.

Ds. Jac. van Nieuwkoop (1913-2011) van Anna Paulowna ging in 1947 met de Vrijmaking mee.

Mochten ouderlingen die de dienst leidden en een preek lazen eigenlijk wel op de preekstoel staan? Of moesten ze gewoon achter het ‘voorlezersbordje’ – vóór de preekstoel – hun arbeid verrichten? Daarover ontstond in de kerkenraad rond die tijd enig meningsverschil. Uiteindelijk besloten de broeders dat het wél mocht. Ds. Jac. van Nieuwkoop (1913-2011) – van 1938 tot 1943 predikant de Anna Paulowna – schreef in zijn gedenkboekje hierover onder meer: “Deze ‘eerbied’ voor het gewijde terrein van den kansel is temeer opvallend, daar de kansel ‘de Chineese lakdoos’ genoemd werd, en daar hij zoo zwak was dat hij onder het gewicht van een forschen dominé (bijv. ds. Y. van der Zee (1888-1967) van Amsterdam) al krakend dreigde te bezwijken!’

En zo beklommen de preeklezende ouderlingen in het vervolg de kansel.

Naar deel 3 >

Bronnen onder meer:

J. de Jager, Inwendige Zending. 4 dln., Utrecht, 1931-1933

Jac. van Nieuwkoop, De Gereformeerde Kerk te Anna Paulowna. 1865-1940. Anna Paulowna, g.j.

N.N. Beknopt overzicht van de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Anna Paulowna. Anna Paulowna (kerkelijke website), g.j.

N.N., Jaarboeken ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

© 2018. GereformeerdeKerken.info