De Gereformeerde Kerk te Molenaarsgraaf-Brandwijk (1)

De Gereformeerde Kerk in het Zuid-Hollandse Molenaarsgraaf-Brandwijk werd op 27 maart 1898 geïnstitueerd door de samenvoeging van de van oorsprong ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ te Molenaarsgraaf en de  ‘Gereformeerde Kerk’ in het nabijgelegen Brandwijk.

Kaart: Google.

De Doleantie te Molenaarsgraaf.

Toen in Amsterdam in januari 1886 tachtig kerkenraadsleden geschorst werden omdat zij zich verzetten tegen het modernisme in de hervormde kerk, besloot de kerkenraad van de Hervormde Gemeente in Molenaarsgraaf een brief te sturen aan ‘de benauwde broederen’ in ’s Lands hoofdstad, waarin zij de geschorste kerkenraadsleden aldaar een hart onder de riem wilden steken, net als veel andere hervormde kerkenraden deden. Daarmee leek de Dolerende gezindheid van de hervormde kerkenraad van Molenaarsgraaf ten voeten uit getekend. Of toch niet…?

In die tijd was de hervormde gemeente van Molenaarsgraaf gedurende dertien jaar vacant. Tussen 29 augustus 1880 (toen ds. W.H. Dekking afscheid nam) en 27 augustus 1893 (toen ds. R.A. Lauts intrede deed), had de gemeente geen predikant, al had de kerkenraad het beroepingswerk al direct na het vertrek van ds. Dekking ter hand genomen. Al in oktober 1880 werd namelijk ds. H. Groeneveld van Waarder beroepen, maar deze bedankte, evenals vele anderen na hem. Pas het beroep dat kandidaat Lauts te Ottoland in juli 1893 ontving, was een schot in de roos. Maar zover was het nog lang niet.

Oefenaar Marinus van Oostende (van 1884 tot 1896).

Overal in het land hielden ‘De Vrienden’ vergaderingen en ‘openbare bidstonden’. Ook stuurden  ze evangelisten het land in.

Vanwege de lange duur van de vacante periode vroeg de kerkenraad aan de orthodox-hervormde landelijke Evangelisatievereniging ‘Vrienden der Waarheid’ een evangelist naar Molenaarsgraaf te sturen. De Vereniging ‘De Vrienden der Waarheid’ was lang daarvoor opgericht met de bedoeling “overal waar de zuivere prediking van Gods Woord niet meer gevonden wordt” een evangelist te plaatsen. Zo kwam in 1884 evangelist Marinus van Oostende (1834-1899) naar Molenaarsgraaf, die – terwijl de kerkenraad gewoon met het beroepingswerk doorging – op de preekstoel van de hervormde gemeente aan de kerkgangers ‘het zuivere Woord’ bracht. Oefenaar Van Oostende woonde in die tijd in de hervormde pastorie te Ottoland, van waaruit hij regelmatig in Molenaarsgraaf, Noordeloos en Brandwijk voorging. Van 1884 tot 1888 preekte Van Oostende geregeld in het hervormde kerkgebouw van Molenaarsgraaf.

Marinus van Oostende (1834-1899).

Zowel ouderling C. Kortleve als een groepje andere gemeenteleden (met oefenaar Van Oostende en J. Brouwer Azn. in de voorste gelederen) voelden er wel voor om ook in Molenaarsgraaf ‘de reformatie van de hervormde gemeente’ (de Doleantie) ter hand te nemen. Naar zijn mening waren er veel gemeenteleden die de hoop koesterden dat ook de gemeente van Molenaarsgraaf zich zou losmaken uit de knellende band van de hervormde ‘synodale hiërarchie’, dat aan de Dordtse Kerkorde opnieuw ‘kracht en geldigheid’ verleend zou worden, en dat het vermaledijde ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde kerk’ zou worden afgeschaft. Dat in 1816 door de overheid ‘onwettig ingevoerde’ reglement was – naar hun overtuiging – de oorzaak van het feit dat de vrijzinnigheid ongehinderd de hervormde kerk binnen marcheerde en dat aan de rechten van de plaatselijke gemeenten te kort gedaan werd.

De kerkenraad was heel tevreden over de werkzaamheden van oefenaar Van Oostende. In de kerkenraadsnotulen wordt hij zo nu en dan zelfs aangeduid met ’onze zeer geliefde broeder Van Oostende’; ook met de gemeenteleden kon hij goed overweg.

Een brief naar de kerkenraad.

De aankondiging van het Gereformeerd Kerkelijk Congres te Amsterdam (De Heraut, 2 januari 1887).

Broeder J. Brouwer Azn. achtte toen de tijd rijp om de kerkenraad van Molenaarsgraaf te verzoeken ‘de reformatie der kerk ter hand te nemen’. De bewoordingen die hij in zijn schrijven aan de kerkenraad gebruikte verraden de invloed van het in januari 1887 te Amsterdam gehouden Gereformeerd Kerkelijk Congres, georganiseerd door de Dolerende broeders aldaar; na hun schorsing waren ze afgezet en hadden op 16 december 1886 in de hoofdstad de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ geïnstitueerd. Ter voorbereiding van het Congres waren ‘Modellenboekjes’  samengesteld met voorbeelden van ‘alle brieven en formulieren die bij de reformatie van de kerk te schrijven zouden zijn’. Deze boekjes werden tijdens het Congres uitgedeeld, en ook in Molenaarsgraaf zal men er zonder twijfel over beschikt hebben.

De kerkenraad ging echter níet op het voorstel van Brouwer in, al zal ouderling Kortleve de inhoud van het schrijven hebben ondersteund. Brouwer versaagde echter niet en stuurde kort daarna opnieuw een soortgelijk schrijven naar de kerkenraad; maar die brief werd slechts voor kennisgeving aangenomen en dus aan de kant gelegd. Dat was voor ouderling Kortleve aanleiding zijn ambt als ouderling neer te leggen, omdat hij niet langer onder het ‘Algemeen Reglement’ wilde dienen. Kortom: ouderling Kortleve ging in Doleantie. Voor evangelist Van Oostende was dit voldoende om begin september 1888 vanaf de preekstoel mee te delen dat hij niet meer in het hervormde kerkgebouw zou voorgaan. Ook hij onttrok zich aan de hervormde kerk.

De hervormde kerk te Molenaarsgraaf.

De Dolerende Kerk geïnstitueerd (1888).

Besloten werd ook in Molenaarsgraaf een Dolerende ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ te institueren. Vandaar dat in de woning van J. Brouwer Azn. aan de Graafdijk West in Molenaarsgraaf op 30 oktober 1888 een vergadering werd gehouden om – naast ouderling Kortleve – nóg enkele ambtsdragers te kiezen. Niet alleen uit Molenaarsgraaf, maar ook uit Bleskensgraaf en Brandwijk waren belangstellende hervormde gemeenteleden aanwezig, en ook de Dolerende kerkenraad van Ottoland (waar oefenaar Van Oostende woonde) gaf acte de présence.

De woning van J. Brouwer Azn. aan de Graafdijk West, waar de eerste diensten gehouden werden (foto uit: ‘Verwarring en verwondering’).

De vergadering in de woning van Brouwer stond onder leiding van ouderling Van Oostende. J. Brouwer Azn werd als tweede ouderling gekozen (Kortleve was de andere), terwijl Willem Vermeij en Cornelis Brouwer gekozen werden als diakenen. Bijna een maand later, op 27 november 1888, werden de ambtsdragers tijdens een kerkdienst in het ambt bevestigd, onder leiding van ds. P. Segboer (1854-?) van Nieuw-Lekkerland. Ook dit vond plaats in de schuur van J. Brouwer Azn, aan de Graafdijk West, waar de eerste weken tevens de kerkdiensten gehouden werden.

De reactie van de hervormde kerk.

Het vonnis van de Synodale Commissie van de hervormde kerk.

Op 27 mei 1889 werd door de Algemene Synodale Commissie van de hervormde kerk besloten ouderling Kortleve schuldig te verklaren ‘aan verstoring van orde en rust en aan vergrijp en verzuim van kerkelijke betrekkingen’, waarom hij uit alle kerkelijke bedieningen werd ontzet en als lid van de Nederlandse Hervormde Kerk geroyeerd. Hij had volgens de Synodale Commissie duidelijk getoond ‘in woord en daad vrijwillig te hebben verbroken alle betrekking tot de Nederlandsche Hervormde Kerk’ en zich van haar te hebben afgescheiden.

De hervormde kerkenraad van Molenaarsgraaf ging pas op 6 augustus 1890 tot actie over; de Dolerende Kerk bestond toen al bijna twee jaar. Op die dag paste de kerkenraad namelijk de tucht toe op de leden Willem Vermeij, Jan Brouwer Azn., Cornelis Brouwer, Arie Brouwer Jzn., diaken Wouter Schakel, Dingeman Bons, Krijn Brand, Pieter Tas, Pieter Nicolaas Tas, Dirk Kroon en Teunis Korevaar. De redenen daarvoor waren dat zij ‘sinds alhier de zgn. ‘reformatie’ ter hand werd genomen, geregeld in de zgn. Doleerende kerk ter kerke gaan, terwijl ze in de hervormde  nimmer meer gezien worden’. Enkelen van hen hadden zelfs een kerkelijk ambt in de Dolerende kerk aanvaard.

Hoe het in Bleskensgraaf ging…

De hervormde kerk te Bleskensgraaf voor de Tweede Wereldoorlog.

Ook in het nabijgelegen Bleskensgraaf waren hervormde gemeenteleden die in Doleantie gingen; ze sloten zich aan bij de Dolerende Kerk in Molenaarsgraaf, waar de broeders hen echter op het hart drukten ook in hun eigen dorp een Dolerende Kerk te institueren. Een aantal gemeenteleden verzocht daarom eind 1888 de kerkenraad te Bleskensgraaf om ook in hun dorp ‘de reformatie der kerk ter hand te nemen’, maar de kerkenraad nam het schrijven op 11 december dat jaar voor kennisgeving aan. Met andere woorden: de brief belandde onbehandeld in het archief.

… en in Brandwijk.

De hervormde kerk te Brandwijk rond 1937.

In Brandwijk behandelde de hervormde kerkenraad op 23 februari 1888 een soortgelijk verzoek van een drietal leden, namelijk van W. Blokland, H. van der Graaf en T. Versteeg. Ook hun brief werd voor kennisgeving aangenomen. Toch kwam de hervormde kerkenraad enkele maanden later wél in actie, want in mei werden twee van de bovengenoemde leden én het gemeentelid Kommer van Essen onder censuur geplaatst vanwege, naar het oordeel van de kerkenraad van Brandwijk, te nauwe contacten met de Dolerende Kerk van Ottoland: ze hadden daar een maand eerder hun kinderen door ds. Segboer van Nieuw-Lekkerland laten dopen en ‘toonden daarmede in woord en daad zich van de hervormde kerk af te scheiden’. Daarom werden ze vervallen verklaard van hun lidmaatschap van de hervormde kerk.

Ds. P. Segboer (1854-?).

Een ideale gelegenheid, zo zeiden de broeders in Molenaarsgraaf, om ook in Brandwijk een Dolerende Kerk te stichten. Maar in Brandwijk ging dat vooralsnog niet door. Pas zo’n acht jaar later, op 4 december 1896, kwamen enkele broeders uit het dorp bij elkaar met het doel een zelfstandige Gereformeerde Kerk te stichten. Daarom werden eerst ambtsdragers gekozen: als ouderlingen C. van Essen en L. Reijerkerk, en als diakenen G. Suiker en A. Bons. Bijna een maand later, op 1 januari 1897, kwam ds. P. Warmenhoven (1866-1918) van Alblasserdam naar Brandwijk om de gekozen broeders – tegen wie geen bezwaren waren ingekomen – in het ambt te bevestigen, waarmee de ‘Gereformeerde Kerk te Brandwijk’ geïnstitueerd was.

Kort daarna (op 30 januari 1897) schreef de gereformeerde kerkenraad aan zijn hervormde collega’s dat – hoewel de hervormde kerkenraad destijds niet aan het verzoek voldaan had om ‘de reformatie der kerk’ ter hand te nemen – ‘enkele broeders, gebruik makend van het in de Gereformeerde Kerk nog steeds hoog geachte ambt der geloovigen, onder biddend opzien tot den Heere, de Reformatie der Kerk alhier hebben ter hand genomen’.

Ds. P. Warmenhoven (1866-1918) institueerde de Gereformeerde Kerk te Brandwijk.

Allerlei moeilijkheden.

De begintijd van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) in Molenaarsgraaf was geen makkelijke tijd. Allerlei moeilijkheden deden zich voor. Zo deelde diaken W. Vermeij op 18 januari 1895 mee, dat hij zich met zijn gezin uit de kerk terugtrok. Hij voegde zich wederom bij de ‘moederkerk’. Met hem werden gesprekken gevoerd om hem tot andere gedachten te brengen. Dit mocht echter niet baten.

Ook ontstonden problemen tussen de kerkenraad en voorganger Van Oostende, over de uitleg van een aantal Bijbelgedeelten. Toen hij in december 1890 bijvoorbeeld een ‘oefening’ (zeg maar ‘preek’) hield over Handelingen 19 de verzen 18 tot 20 ontstond een meningsverschil tussen hem en de kerkenraad over de uitleg ervan. In dat Bijbelgedeelte was sprake van ‘ijdele kunsten’; volgens oefenaar Van Oostende bedoelde de Schrift daarmee ook ‘het schaatsrijden’. Over die ‘kunst’ zou Van Oostende zelfs gezegd hebben: ‘’Die op de schaatsbaan zijn leven verloor, ging naar de eeuwige verdoemenis”; voorwaar een krasse uitspraak.

De ouderlingen wezen hem erop dat de kanttekenaren in de Statenvertaling voor die ‘ijdele kunst’ een heel andere verklaring gaven: “IJdele kunsten of curieuze kunsten; zo worden met een zoeteren naam genoemd de duivelse en zwarte kunsten van toverij en waarzeggen; waartoe de Efeziërs vanouds zeer genegen waren”. Er zullen vast wel gemeenteleden geweest zijn die zo nu en dan in de winter een baantje getrokken hadden en dat de komende winter weer van plan waren; dat ze zich daarmee aan zulk een ontzettend kwaad schuldig maakten, zal niemand ooit vermoed hebben.

Ds. G.W.H. Esselink (1854-1916).

De kerkenraad zei Van Oostende  dat hij zijn woorden moest intrekken, maar dat weigerde hij. De classis werd er bij gehaald en onder leiding van ds. G.W.H. Esselink (1854-1916) van Sliedrecht, samen met drie ouderlingen uit Ottoland, werd de kwestie besproken. De moeilijkheden konden op 18 februari 1895 uit de wereld geholpen worden.

Van Oostende neemt afscheid (1896).

Een andere tegenvaller was dat voorganger Van Oostende niet lang daarna een benoeming kreeg van de kerk van Tholen; deze nam hij aan en op 19 april 1896 preekte hij afscheid van Molenaarsgraaf. “Het was alsof de kleine kerk na het vertrek van Van Oostende ten onder zou gaan. Had de kerkenraad op de uiterlijke omstandigheden gezien, dan had hij zeker opgehouden om voort te gaan”, vooral ook toen op een zondag slechts achttien personen (de kinderen meegerekend) naar de kerkzaal in Brouwers boerderij kwamen. Maar br. Brouwer trok de ‘kar’ onvervaard en zonder moedeloos te worden. “Wij plukken nu de vruchten van zijn onverdroten arbeid”.

Naar deel 2 >

© 2019. GereformeerdeKerken.info