Het ontstaan van de Gereformeerde Kerk te Sneek (2)

2. De Doleantie.

( < Naar deel 1 )  – Na het overlijden van ds. Fockens, in 1850, werd de prediking van – wat genoemd werd – ‘het onversneden Woord Gods’ in de Sneker hervormde Martinikerk steeds minder gehoord.

De Grote- of Martinikerk te Sneek.

Vooral door de komst en het langdurig verblijf van dr. M. Niemeyer, van 1866 tot 1907 hervormd predikant te Sneek, had de vrijzinnige prediking zich stevig op de kansel verankerd. Niet alleen in Sneek was de situatie zo, ook in veel andere Friese plaatsen was ‘de rechtzinnige prediking steeds schaarser’ geworden. Een bijkomend probleem in Friesland was dat grondeigenaren, vaak vrijzinnige boeren, het recht hadden bij een predikantsvacature een nieuwe dominee te kiezen, waardoor de kans op een predikant die de gereformeerde leer op de kansel zou brengen, klein bleef.

Overal in het land hielden ‘De Vrienden der Waarheid’ vergaderingen en ‘openbare bidstonden’.

In Rotterdam en Amsterdam waren sinds 1853 verenigingen opgericht die zich ten doel stelden de rechtzinnige prediking in die hervormde gemeenten terug te brengen. En ook elders in het land kwamen verenigingen tot stand om de hervormde kerk van binnenuit te hervormen. Veel van die verenigingen sloten zich op 27 oktober 1863 aaneen tot de ‘Vereeniging Vrienden der Waarheid in Nederland’, in 1866 omgedoopt tot “Nederlandsche Vereeniging van Vrienden der Waarheid tot handhaving van de leer en de rechten der Gereformeerde Kerk”. Men probeerde het gestelde doel te bereiken door het houden van bidstonden, het benoemen en plaatsen van evangelisten en het verlenen van (financiële) steun bij de opleiding van predikanten. Op veel plaatsen waar evangelisten hun werk deden werden afdelingen van ‘de Vrienden’ opgericht, zodat in 1882 uiteindelijk maar liefst 42 afdelingen van ‘de Vrienden’ bestonden.

De Friesche Vereeniging Vrienden der Waarheid”.

Ds. J.W. Felix (1824-1904).

In Friesland werd op 29 augustus 1854 door de hervormde predikant ds. J.W. Felix (1824-1904) van Heeg de zelfstandige ‘Provinciale Friesche Vereeniging van Vrienden der Waarheid’ opgericht. Rechtzinnige Friese predikanten werkten daaraan mee, maar ook orthodoxe niet-theologen waren actief in die vereniging. Binnen een jaar tijd bestonden in Friesland meer dan vijftig plaatselijke afdelingen. Er bestond veel belangstelling voor het doel en de werkzaamheden van de ‘provinciale Friesche Vrienden’. Toen op 13 oktober 1855 in Leeuwarden onder leiding van ds. Felix een bidstond gehouden werd, moesten maar liefst duizend belangstellenden onverrichter zake naar huis terugkeren, omdat de zaal vol was: en daar záten al duizend gelukkigen die een zitplaats hadden weten te bemachtigen…

Zoals opgemerkt wilden ‘De Friese Vrienden’ ook steun verlenen aan de opleiding van rechtzinnige predikanten. Zij richtten daartoe een studiefonds op, genaamd ‘De Zaak des Heeren: “Geef ons geld, wij zullen bekwame jongelieden tot predikant opleiden”, was het adagium. De studie zou aan een universiteit moeten plaatsvinden, het liefst aan die te Utrecht, omdat die ‘als het minst slecht’ (c.q. het minst vrijzinnig) werd beschouwd. De Friese Vrienden hadden ook contacten met het Anti-Floreenverbond, dat in Sneek in 1878 werd opgericht en zich ten doel stelde de invloed van grondbezitters op predikantsbenoemingen tegen te gaan.

Voortgaande ‘Strijd voor kerkherstel’.

Dr. A. Kuyper (1837-1920).

In 1880 werd in Amsterdam door dr. A. Kuyper (1837-1920) en de zijnen de ‘Vrije Universiteit’ opgericht. Deze had ten doel de opleiding van rechtzinnige hervormde predikanten te verzorgen. De opleiding werd echter door de hervormde synode niet erkend. Desondanks probeerde het rechtzinnige gedeelte van de Sneker kerkenraad de eerste afgestudeerde VU-student, kandidaat J.H. Houtzagers (1857-1940), naar Sneek te krijgen. Tot een beroep is het echter nooit gekomen.

Een van de ‘Friese Vrienden’, ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895) van Reitsum, stelde in de provinciale vergadering voor, de door het fonds ‘De Zaak des Heeren’ ondersteunde theologische studenten hun studie aan de Amsterdamse Vrije Universiteit te laten volgen. Als president-curator van de Vrije Universiteit ging de inmiddels naar Utrecht verkaste ds. J.W. Felix, de oprichter van de ‘Friesche Vrienden’, natuurlijk met dat voorstel akkoord, maar het bestuur van de vereniging twijfelde. Het is er niet van gekomen.

Ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895).

“Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden”.

Ondertussen was in het land ’de strijd voor kerkherstel’ inmiddels zover gevorderd, dat in lokaal Frascati te Amsterdam op 11 april 1883 een conferentie van hervormde kerkenraden werd gehouden om samen te spreken over de nieuwe proponentsformule die door de hervormde synode was voorgesteld. Dat ondertekeningsformulier liet ruimte om als aanstaand predikant met de gereformeerde belijdenisgeschriften, de Drie Formulieren van Enigheid, slechts in te stemmen ‘voor zooverre’ zij met het Woord van God overeenstemden; het was maar net wat de predikant-in-spé er zélf van vond.

De Heraut, april 1883.

De door dr. A. Kuyper c.s. georganiseerde bijeenkomst ging van een ander standpunt uit: “Ondergeteekenden, hunne namen op deze presentielijst plaatsende, betuigen daardoor tevens hunne hartelijke instemming met de Drie Formulieren van Eenigheid als accoord van kerkelijke gemeenschap, niet VOOR ZOOVERRE, maar OMDAT zij met den Woorde Gods overeenkomstig zijn”.

De titelpagina van het verslag van de ‘Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden’.

Het resultaat van de besprekingen – de Acta van de conferentie werden in druk gepubliceerd – was dat men “elkanderen houw en trouw belove, en voorts met goeden rade en dade alzoo bijsta, als het onder dienstknechten Christi om ’s Heeren wille betaamt”. En de hervormde gemeenten werden opgeroepen ‘om op te staan uit den slaap, waarin ze tot dusver verzonken lagen, en weer als geroepene Kerk des Heeren (…) Gode alleen alle eer te geven’ en niet door mensen gemaakte reglementen  [c.q. het hervormde ‘Algemeen Reglement’], maar alleen het Woord van God te gehoorzamen. Staande werd dit door de aanwezigen beleden, waarna de conferentie besloten werd na gezongen te hebben psalm 89 vers 7. Uit Sneek was kleermaker Ph. de Wolf naar de conferentie afgevaardigd.

Dr. L.H. Wagenaar (1855-1910).

In Sneek kwam het daarna op 14 april 1885 tot de oprichting van de ‘Friesche Gereformeerde Predikantenvereeniging”, waarin ds. E.C. Gravemeijer van Oosthem, dr. L.H. Wagenaar (1855-1910) van Heeg (voorzitter), ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895) (secretaris) van Reitsum, en ds. G.H. van Kasteel (1850-1931) van Kollum een belangrijke rol speelden. De aanleiding tot de oprichting waren de moeilijkheden die Friese hervormde gemeenten ontmoetten om de in Amsterdam gemaakte afspraken na te leven (zo was in Heeg bijvoorbeeld besloten alleen predikanten te beroepen die de Drie Formulieren van Enigheid zonder reserves ondertekenden).

Ds. G.H. van Kasteel (1850-1931).

De Doleantie in Sneek.

Nog geen jaar later, op 10 februari 1886, kwamen de leden van de “Friesche Gereformeerde Predikantenvereeniging” voor de laatste maal bijeen! Het was in het begin van de Doleantietijd. De dag daarvoor had de kerkenraad van Reitsum, onder aanvoering van ds. Ploos van Amstel, als eerste in Friesland de band met de hervormde synodale organisatie verbroken; ze hadden, zoals dat genoemd werd, ‘het juk der synodale hiërarchie afgeworpen’. De meeste predikanten waren verbijsterd toen dit in de vergadering werd meegedeeld en zegden het lidmaatschap van de vereniging op. Dit betekende het einde van de Friesche Gereformeerde Predikantenvereniging. Maar, geen nood, de Doleantie stond voor deur.

Snel volgden er meer gemeenten: Kootwijk was de eerste geweest, op 2 februari 1886, Voorthuizen (op 4 februari 1866) en Reitsum dus (9 februari 1886) en nog vele andere ‘wierpen het juk af’, in Amsterdam vond de Doleantie plaats op 16 december 1886. Daar waren in juli dat jaar vijfenzeventig kerkenraadsleden (onder wie ouderling dr. A. Kuyper) door de kerkelijke besturen afgezet, omdat ze  zich verzetten tegen – om kort te gaan – de vrijzinnigheid in de kerk en de almacht van de hervormde synode (de ‘synodale hiërarchie’). De Dolerenden stichtten op talloze plaatsen een Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) en organiseerden zich in kerkelijke vergaderingen.

VU-professor Ph.J. Hoedemaker in Sneek.

Dr. Ph.J. Hoedemaker (1839-1910) hield in Sneek een rede die insloeg.

Op 20 december 1886 kwam professor Ph.J. Hoedemaker (1839-1910) van de Vrije Universiteit naar Sneek; een grote gebeurtenis! Na in de dorpen Nijland en Heeg te hebben gesproken hield  hij  in Sneek ‘een van geestdrift tintelende rede’ naar aanleiding van Jesaja 11 vers 10 (“Want het zal geschieden ten zelven dage, dat de heidenen naar den Wortel van Isaï, Die staan zal tot een banier der volken, zullen vragen, en Zijn rust zal heerlijk zijn“). Om een lang verhaal kort te maken oefende de hoogleraar felle kritiek op de kerkregering in de hervormde kerk. ‘De synodale organisatie is reeds in haar oorsprong onbijbelsch’, zo zei hij. ‘Het zich onvoorwaardelijk onderwerpen aan Gods Woord alleen heeft de synodale strikken, waarin men verward was geraakt, verbroken. Zien we dit, dan is ’t uit met de Synodale heerschappij, gelijk we vertrouwen, dat het voortaan uit zal wezen’. Ook het ontstaan van de synodale organisatie, zoals neergelegd in het Algemeen Reglement van 1806 ‘is onwettig in haar wezen. (…) In de synode hebben we een soort van bisschopsambt, een paus, die de plaatselijke gemeente van haar rechten beroofde’.

En – na nog veel meer te hebben gezegd – bij de Friezen in Sneek besloot hij zijn toespraak aldus: ‘Ik heb u bewezen dat gij buigt voor de Anti-Christ [de synodale hiërarchie]. Totdat ge u vrijmaakt ligt ge geknield voor de synode, met den strop om de hals’. Tot slot vertelde hij een petitionnement aan de Koning te willen sturen waarin hij er bij de vorst op wilde aandringen het destijds door de overheid aan de kerk opgelegde Algemeen Reglement van 1806 af te schaffen om zo de rechten aan de plaatselijke kerken terug te geven.

De aankondiging van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ te Amsterdam (De Heraut, 2 januari 1887).

Professor Hoedemaker nam afscheid van Sneek met de dringende opwekking om toch vooral het drie weken later in Amsterdam georganiseerde ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ bij te wonen.

Zelf zou hij, zo bleek later, daar niet aanwezig zijn omdat hem bleek dat de insteek van het Congres was: uit de hervormde kerk te treden. Hij wilde daarvan echter niet scheiden, maar de kerk van binnenuit reformeren. Korte tijd later nam hij ontslag als hoogleraar aan de VU.

Het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

Hoe dan ook, zijn woorden maakten diepe indruk. Ook uit Heeg en uit Sneek en uit vele andere Friese plaatsen, en uit heel het land, trokken congresgangers naar Amsterdam, waar van 11 tot en met 14 januari 1887  door dr. Kuyper en de zijnen het door dr. Hoedemaker aanbevolen ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ georganiseerd was.

In ‘De Heraut’ van 9 januari 1887 verscheen dit overzicht van het programma van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

De bedoeling was met kerkenraden in het hele land samen te spreken over de vraag hoe ‘de reformatie’ ook ‘de nog niet ontkomene kerken’ zou kunnen vrijmaken van de synodale hiërarchie. Zo’n 1.500 belangstellende kerkenraadsafgevaardigden woonden  het Amsterdamse congres bij, waar men bij binnenkomst schriftelijk diende te verklaren ‘de reformatie der [hervormde] kerk plichtmatig te achten’. Tijdens het congres werden mondeling en schriftelijk aanwijzingen gegeven over de wijze waarop ‘de reformatie der kerk’ het best kon plaatsvinden; zo werden gedrukte  modellenboekjes uitgedeeld waarin voorbeelden werden gepubliceerd ‘van alle brieven en formulieren die ten behoeve van de reformatie der kerk te schrijven zouden zijn’.

De Kerk te Sneek geïnstitueerd.

Na dat Congres kwamen ook in Sneek verontruste hervormde gemeenteleden bijeen om over de losmaking uit de hervormde kerk te spreken. Besloten werd de hervormde kerkenraad schriftelijk te wijzen op zijn plicht tot ‘reformatie der kerk’; maar op het eerste schrijven werd negatief geantwoord en op een tweede vermanende brief kwam geen antwoord.

Daarom kwamen op 6 juli 1887 drieënveertig belijdende- en acht doopleden onder leiding van ds. G.H. van Kasteel van Kollum bijeen. Op grond van ‘het ambt der gelovigen’ werd overgegaan tot ‘reformatie der kerk te Sneek (…) tot vrijmaking van de Nederlandse Hervormde Kerk alhier en tot losmaking van de knopen der ongerechtigheid. (…) De Strik is gebroken en wij zijn ontkomen. Onze hulpe is in den Name des Heeren, die hemel en aarde gemaakt heeft’. Tijdens de bijeenkomst werden onder leiding van ds. Van Kasteel ambtsdragers gekozen; het waren de ouderlingen W.L. Dijkstra, Ph. de Wolf, R. Dikland en S. Dijkstra en de diakenen E. Wiebenga, Jac. Blok, J. Boeyenga en F.J. Blok. Als we ervan uitgaan dat ze direct daarna door ds. Van Kasteel in het ambt bevestigd werden, kan gezegd worden dat de instituering van de Dolerende kerk van Sneek op die 6de juli 1887 plaatsvond. Eigenlijk had dr. L.H. Wagenaar de plechtigheid zullen leiden, maar deze was door ziekte verhinderd.

Een eigen kerk (1889).

De Dolerende Zuiderkerk te Sneek, die in januari 1889 in gebruik genomen werd.

Waar moesten de kerkdiensten gehouden worden? Besloten werd de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te vragen in zijn kerkgebouw aan de Kerkgracht te mogen vergaderen. Daar hoefden de voormalige Afgescheidenen echter niet lang over na te denken. De kerkenraad vond namelijk dat ‘Christus niet gedeeld is’ en dat de Dolerenden zich gewoon bij de reeds bestaande Christelijke Gereformeerde Gemeente hadden dienen te voegen in plaats van een eigen kerk te stichten. Er werd dus afwijzend beschikt, al weerhield dat de Dolerenden er niet van te besluiten desondanks contact met hen te zoeken om tot gesprekken over vereniging van beide Kerken te komen.

Maar daarin kwam vooralsnog geen schot, en bovendien moest de Dolerende kerkenraad op zoek naar een eigen kerk. Aan het Hoogeind (tegenwoordig de Rienck Bockemakade) – weke veengrond! – ontdekte men een te koop staand herenhuis met tuin. Dat werd aangekocht. Naast het houden van collectes werd in oktober ook een lening aangegaan voor een bedrag van fl. 8.000. Dat gebeurde door de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’. Elke Dolerende Kerk had zo’n vereniging, omdat op grond van de toen geldende wettelijke regels een Dolerende Kerk geen officiële erkenning kon krijgen. Het spreekt vanzelf dat dat eigenlijk wel nodig was om als rechtspersoon te kunnen optreden, bijvoorbeeld bij koop en verkoop. Vandaar dat destijds op het Gereformeerd Kerkelijk Congres in januari 1887 aangeraden was om een Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ op te richten, die wél rechtspersoonlijkheid kon verkrijgen en vervolgens namens de kerkenraad kon handelen. Zo gebeurde het dus ook in Sneek.

De Zuiderkerk in de jaren ’30.

Hoe dan ook, al werd in de kerkenraadsnotulen weinig meegedeeld over de kerkbouw, wel is bekend dat de Dolerende aannemer Fedde Blok de klus voor fl. 11.500 aannam (hij volvoerde zijn arbeid naar een plan van architect J.Ph. Hogendijk uit Sneek). Om de kerk ook fysiek een stevig fundament te geven moest gebruik gemaakt worden van een behoorlijk aantal heipalen. Grappenmakers zongen richting aannemer Blok het ‘Luwadder versje’: ‘Wat doene je nou Blok, palen in ‘e groan? ’s Heeren goedheid kent toch geen palen?’ Blok zal er ongetwijfeld om gelachen hebben; en dat verging hem niet toen de bouw voorspoedig voortging. In 1888 werd ‘de eerste steen’ gelegd en in januari 1889 werd de kerk, die al gauw ‘Zuiderkerk’ genoemd werd, in gebruik genomen!

De handen uit de mouwen.

De kerkenraad kwam voor het eerst bijeen op 22 juli 1887 en de broeders hadden meteen van alles te doen. Enkele voormalig hervormde (nu Dolerende) gemeenteleden was door de hervormde kerkvoogden aangezegd dat zij hun woningen – eigendom van de hervormde gemeente – moesten verlaten, omdat ze zich hadden aangesloten bij de Dolerende Kerk. Kon de kerkenraad misschien helpen onderdak te vinden? En hoe moest het met de kinderen die nog steeds – zoals ‘in de hervormde periode’ de gewoonte was – de openbare school bezochten? En was het verhuren van zitplaatsen in de kerk wel aanvaardbaar? Natuurlijk, het kerkengeld moest ergens vandaan komen, maar was het toelaatbaar dat de rijken op die manier de beste plaatsen konden huren en de behoeftigen ergens achteraan moesten zitten, op de goedkoopste plaatsen? En mochten gemeenteleden op de dag des Heeren werken?  (Er was er een die op zondag ambtshalve post moest rondbrengen!) En zéker mocht de kermis – al was die ook in Leeuwarden – niet bezocht worden! En de meisjes van de Jongedochtersvereniging ‘Maria Magdalena’ gedroegen zich volgens de politie na afloop van hun bijeenkomsten in de kerk niet zoals het behoorde. Kon de kerkenraad daar was beter op toezien?

Ds. J.J. Bajema (van 1888 tot 1891).

Ds. J.J. Bajema (1824-1927).

Na verloop van tijd werd het beroepingswerk ter hand genomen. Halverwege 1888 werd een beroep uitgebracht op ds. J.J. Bajema (1824-1927) van Zuidland. Daar had hij de Doleantie geleid; een man van onverdachte statuur dus. Hij nam het beroep aan en deed op 7 oktober 1888 in Sneek intrede.

“Te Sneek wachtte hem veel arbeid – in eigen gemeente en in de omstreken. Verschillende kerken mocht hij dienen in de afwerping van het synodale juk, daartoe voorbereid door andere dienaren des Woords, niet het minst door dr. L.H. Wagenaar. Na ruim twee jaren van zwaren en ingespannen arbeid werd ds. Bajema ziek. De influenza greep hem aan en nog niet geheel hersteld arbeidde hij steeds maar door. Eindelijk werd hij genoodzaakt rust te vragen, die welwillend verleend werd. Te midden van dien rusttijd nam de krankheid toe, zodat hij zich verplicht zag einde juni 1891 emeritaat aan te vragen, hetwelk hem op de meest eervolle wijze werd verleend. Het was de zgn. Basedow-ziekte die hem had aangegrepen”.

“Na bij verschillende medicijnmeesters hulp gezocht te hebben, kwam hij er toe de heer P. Stegeman te Staphorst te raadplegen, bij velen bekend onder de naam ‘het Staphorster boertje’. Vanaf het eerste ogenblik af dat deze ds. Bajema behandelde, kwam er een keer ten goede in zijn toestand. De voorgeschreven medicijnen leidden tot herstel, zoodat hij zelf moest getuigen dat de Heere hem niet alleen in staat stelde om den herdersstaf weer op te nemen, maar dat Hij ook hem de lichaamskrachten had willen vermeerderen. Deze krankheid had vijf lange jaren geduurd! Welk een zware weg! Maar ds. Bajema mocht getuigen dat de Heere een  toevlucht in het lijden was. (…)”

De predikant nam echter op 1 juli 1891 afscheid van Sneek en vertrok naar de kerk van Randwijk en Heteren.

Ds. P.N. Kruyswijk (van 1892 tot 1894).

Ds. P.N. Kruyswijk (1855-1902).

“De Gereformeerde Kerken te Sneek ‘A’ en ‘B’”.

Nog geen jaar later – op 8 mei 1892 – had de opvolger van ds. Bajema al intrede gedaan. Het was ds. P.N. Kruyswijk (1855-1902) van Hoogeveen. Ruim een maand daarna, op 17 juni 1892, vond, na enkele jaren van niet al te gladjes verlopende onderhandelingen, de landelijke vereniging plaats van de Christelijke Gereformeerde Kerk uit de Afscheiding en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken uit de Doleantie. Besloten werd als nieuwe naam van de verenigde kerk ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ te voeren. Ook werd afgesproken dat, als plaatselijk de ineensmelting tussen de twee kerken (als die er waren) niet direct mogelijk was door verschillen van mening, beide kerken desondanks meteen al ‘Gereformeerde Kerk’ zouden heten. Ter onderscheiding zou de oudste van de twee de letter ‘A’ achter de kerknaam zetten (dat was meestal de ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’) en de jongste een ‘B’, dat was meestal de Dolerende ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’.

In Sneek gebeurde dat ook op die manier, want men was daar in 1892 nog niet zover dat men probleemloos kon samensmelten tot één Gereformeerde Kerk. Vooralsnog bleven beide kerken zelfstandig naast elkaar bestaan. De Christelijke Gereformeerde Gemeente met haar Noorderkerk aan de Kerkgracht heette vanaf 1892 dus ‘Gereformeerde Kerk te Sneek A’; de Nederduitsche Gereformeerde Kerk met haar Zuiderkerk aan het Hoogeind werd voorlopig ‘Gereformeerde Kerk te Sneek B’ genoemd.

Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913).

Met de landelijke vereniging in 1892 waren de problemen ook nationaal gezien niet voorbij. Vanuit de Christelijke Gereformeerde Kerk waren al eerder bezwaren ingebracht tegen de vereniging met de Dolerenden. Men had onder meer bezwaar tegen de Dolerende opvattingen over Doop en Verbond, vonden verder dat de plaatselijke kerken niet of in ieder geval onvoldoende geraadpleegd waren over de verenigingsplannen, en ook vonden ze dat de naam van Christus in de nieuwe kerknaam weggemoffeld was.

Ds. J. Wisse Czn. (1873-1921).

Vandaar dat ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) van Zetten en ds. J. Wisse Czn. (1873-1921) uit Den Haag een bezwaarschrift  tegen de vereniging indienden. Toen de landelijke ineensmelting tussen beide kerken in 1892 vervolgens toch doorging, besloten zij met hun geestverwanten de Christelijke Gereformeerde Kerk ‘voort te zetten’ en niet mee te gaan met de verenigde ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’.

Ds. D. Tom Wzn. (van 1895 tot 1898).

Ds. D. Tom (1867-1940).

Nadat ds. Kruyswijk op 25 november 1894 afscheid genomen had omdat hij het beroep van de kerk van Kollum had aangenomen, nam kerkenraad B het beroepingswerk weer ter hand. De keuze viel op ds. D. Tom Wzn. (1867-1940), die op 16 juni 1895 intrede deed. Zijn preek hield hij naar aanleiding van Efeze 4 vers 15: “Maar de waarheid betrachtende in liefde, alleszins zouden opwassen in Hem Die het Hoofd is, namelijk Christus.” Ook hij bleef betrekkelijk kort in Sneek, want nog geen drie jaar later, op 5 juni 1898, nam hij afscheid en vertrok naar de kerk te Hilversum, waar hij tot zijn emeritaat in 1933 predikant bleef.

“Te Sneek arbeidde hij drie jaren. Het was voor hem als jong predikant een zware taak, een predikant [ds. Kruyswijk] op te volgen die geheel en al het vertrouwen en de liefde der gemeente bezat. Het vertrouwen der zich niet zoo gemakkelijk gevende Friezen wist hij echter te winnen. Zijn arbeid was ook daar niet zonder kennelijken zegen. Naar het oordeel der Sneekenaars was zijn vertrek te spoedig”.

Dr. D. Bakker (van 1899 tot 1900).

Ds. D. Bakker (1865-1932).

Wel héél kort stond de volgende predikant, dr. D. Bakker (1865-1932) van Broek op Langedijk, in Sneek. Deed hij op 8 januari 1899 intrede, al een jaar later nam hij afscheid, namelijk op 21 februari 1900. De reden van zijn vertrek lag in het feit dat hij door de zendende Kerk te Heeg  beroepen werd om in de zending te gaan werken met als standplaats Keboemen op Midden-Java, een van de zendingsterreinen van de Gereformeerde Kerken in Nederland.

Ds. H.M. Dethmers (van 1900 tot 1931).

De kerk van Sneek bleef daarna niet lang vacant, want al op 2 september 1900 deed ds. H.M. Dethmers (1864-1938) van het Noord-Friese Paesens intrede in Sneek. Dominee Dethmers had grote betekenis voor Friesland. Op kerkelijk en politiek terrein, evenals in meerdere verenigingen, gaf hij leiding. Van verschillende particuliere synodes maakte hij deel uit; zijn bescheidenheid weerhield hem zich te laten afvaardigen naar de generale synode.

Ds. H.M. Dethmers (1864-1938).

“Als prediker en catecheet was hij zeer geliefd, vooral zijn catechismuspreken waren zeer gewild. Naar een tijdgenoot meedeelde zouden deze, wanneer ze in druk waren uitgegeven ‘stellig de meest gezochte bundel’ gevormd hebben. Doch hij, die de stuwende kracht was van de (van oorsprong Dolerende) Friesche Kerkbode zowel als van het [gereformeerde] Friesch Dagblad, heeft voor zover bekend, nimmer enig artikel geschreven, terwijl hij zijn preken ‘met vuur verbrand’ heeft. Hij dacht zeer gering over zichzelf, zowel als over zijn werk. Zijn betrouwbaarheid op het punt van beginsel, zijn onwrikbare overtuiging en zijn rotsvast geloof deden hem het vertrouwen winnen van het Friese gereformeerde volk. Hij was ‘een man uit één stuk, die nooit naar zijn houding behoefde te zoeken. Een figuur als een rots, maar bij intiemere kennismaking bleek die rots verkwikkende wateren te bevatten”. Ds. Dethmers ging per 12 juli 1931 met emeritaat.  Op 4 mei 1938 kwam de predikant bij een auto-ongeluk om het leven.

Tijdens zijn langdurige ambtsperiode in Sneek werd de ineensmelting van de Sneker Kerken A en B een feit. Vooral samen met ds. D. Koopmans van Kerk A – die in Sneek van 1899 tot 1931 predikant was – begeleidde hij de onderhandelingen tussen beide kerken, tot in 1906 de ene ‘Gereformeerde Kerk te Sneek’ tot stand kwam. Hoog tijd dus om daarover meer te vertellen!

3. De Vereniging tussen beide Kerken.

Overleg in Sneek.

In Sneek was men na de landelijke kerkenfusie in 1892 nog niet zover dat men plaatselijk kon samengaan als één Gereformeerde Kerk. Daarvoor was overleg nodig. De kerkenraden begonnen daar nog geen maand later mee, namelijk op 12 juli. Afgesproken werd al vast dat, zolang beide kerken nog niet ineengesmolten waren, men geen leden van elkaar zou overnemen zonder dat beide kerken daarmee instemden.

In november 1892 werden de dankstonddiensten gezamenlijk gehouden, waar ds. Kruyswijk van Kerk B en ds. Landwehr van Kerk A beiden een keer voorgingen.

Ds. J.H. Landwehr (1864-1930).

Voor het overige ging de toenadering vooralsnog niet soepel. Weliswaar verklaarde kerkenraad B al snel geen bezwaar te hebben tegen samengaan, maar in Kerk A lagen de zaken anders. Men wilde de predikant van kerk B eerst beter leren kennen, door hem zo nu en dan in hun Noorderkerk te laten optreden. Kerkenraad A zette zich desondanks doorlopend in om de eenwording zonder problemen te laten verlopen, onder meer door bezwaarde gemeenteleden te bezoeken. Dezen waren vooral bang dat het gedachtegoed van de Afscheiding van 1834 – ‘het werk Gods!’ – verloren zou gaan. De kerkenraad wilde geen scheuring maar evenmin een leegloop door naar Kerk B overstappende ongeduldige voorstanders  van eenwording. Op veel plaatsen in ons land hadden kerkenraden met een soortgelijke situatie te maken.

Om ‘het gedachtegoed van de Afscheiding’ nader uiteen te zetten organiseerde ds. Impeta van Kerk A halverwege de jaren ’90 voor zijn gemeenteleden een studieavond over de onderwerpen waarover vooral onenigheid bestond, namelijk over wedergeboorte en doop. In de tweede helft van de jaren ’90 werd door kerkenraad A besloten dat leden van Kerk A, als ze dat wilden, het avondmaal in kerk B mochten vieren. En ’s winters werden in die tijd gezamenlijke avonddiensten gehouden, waarbij de wederzijdse predikanten om beurten voorgingen. Kleine stapjes, maar toch.

In 1898 stelden de kerkenraden een commissie in, die onderzoek moest doen naar alle bestaande geschilpunten tussen beide Kerken. Twee ouderlingen en twee diakenen uit elke kerk hadden daarin zitting. Toen beide Kerken, na een korte periode vacant te zijn geweest, in 1900 elk weer een predikant hadden – ds. Koopmans in Kerk A en ds. Dethmers in Kerk B – werden de resultaten van de commissie tijdens een gezamenlijke kerkenraadsvergadering besproken. De geschilpunten werden echter niet opgelost.

De Theologische Hogeschool en de Vrije Universiteit.

Ds. D. Koopmans (1868-1940) zette zich samen met ds. Dethmers in voor de eenwording van beide Sneker kerken.

Net als op veel andere plaatsen in het land waren nogal wat leden van Kerk A in Sneek bang dat de Theologische Hogeschool in Kampen door de van oorsprong Dolerende Vrije Universiteit zou worden overvleugeld en uiteindelijk zou verdwijnen. En toen in Kerk B ook nog voorgesteld werd dat het omwille van de eenheid het beste was dat de predikantenopleiding zou worden samengevoegd  – (‘Daar gáát de Theologische Hogeschool!’, zullen velen gedacht hebben) – stelde ds. Koopmans in een kerkenraadsvergadering van Kerk A voor dat ‘in de huidige  gespannen verhoudingen tussen Theologische Hogeschool en Vrije Universiteit een samensmelting tussen beide opleidingen voorshands niet in het vooruitzicht kan worden gesteld’, waarmee de kerkenraad instemde. Voorlopig geen gezeur meer over de opleidingen, want dan komt er nooit iets van die zo gewenste eenheid. Ook benadrukte hij dat van beide kanten ’niet met bittere woorden gesproken moet worden’, zoals zo nu en dan gebeurde. Hoe dan ook, Kerk A stopte voorlopig met de onderhandelingen met Kerk B.

Zeven jaar later – op 28 februari 1906 – werd op uitnodiging van kerkenraad A opnieuw een vergadering tussen beide kerkenraden gehouden. In 1905 had de generale synode namelijk een voorstel aangenomen waarin de leergeschillen over wedergeboorte en doop, die zo lang tussen Afgescheidenen en Dolerenden hadden bestaan, werden overbrugd. Daardoor werd ook in Sneek samengaan mogelijk. In maart werden gemeentevergaderingen van beide kerken gehouden, waar weliswaar bij die van Kerk A nog enkele vraagtekens bestonden over de leergeschillen, maar tóch bereidheid getoond werd tot samengaan; de gemeente van Kerk B was ook voor eenwording.

”De Gereformeerde Kerk te Sneek”.

Dat gebeurde uiteindelijk tijdens een vergadering op 17 oktober 1906. Daar werd het definitieve ontwerpreglement besproken voor de plaatselijke eenwording. Unaniem besloten beide kerkenraden op die bijeenkomst tot samengaan, zodat op die datum De Gereformeerde Kerk te Sneek een feit werd.

Zo zag de in 1907 in gebruik genomen ‘voortgezette’ Chr. Geref. Kerk aan de Julianastraat er oorspronkelijk uit.

Niet iedereen ging mee. In Sneek ontstond namelijk op 28 november 1906  desondanks  een ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente‘, die zich voegde bij de in 1892 ontstane voortgezette Christelijke Gereformeerde Kerk, geleid door ds. Van Lingen en ds. Wisse. In 1907 bouwden deze – wat genoemd werd – ‘scheurmakers’ een eigen kerk aan de Sneker Julianastraat.

Hoe dan ook, het ontstaan van De Gereformeerde Kerk te Sneek – waar het in deze artikelenserie om te doen was – is nu duidelijk.

Ledentallen van De Gereformeerde Kerk te Sneek.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Sneek van 1906 tot 2006 (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen onder meer:

J. Andriessen, Korte opwekking van allen die de Waarheid liefhebben en in alles verenigd zijn met de leer onzer Dordsche vaderen, Sneek, 1839

Tj. Boorsma, De Grote of Martinikerk Sneek door de eeuwen heen. Sneek, 1981

N. Borneman, Hij maakt te niet de gedachten der arglistigen, ter bestrijding van het werkje van P. Hofstede de Groot: Gedachten (enz.). Sneek, 1834

N.N., Jaarboeken ten dienste van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

J.C. Rullmann, De Doleantie in de Nederlandsche Hervormde Kerk. Amsterdam, 1917

C. Walinga, Op Hardzeildag naar stille waatren… Kroniek van de Gereformeerde Kerk van Sneek, 1835-2002. Sneek, 2002

J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Friesland, deel III. De classes Sexbierum (Franeker), Sneek en Tjalleberd (Heerenveen) van de Afgescheiden Kerken. Groningen, 1983

© 2019. GereformeerdeKerken.info