Op 21 november 1888 werd als gevolg van de Doleantie in het Noord-Hollandse Purmerend de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd.
Evangelisten in Purmerend.
Al ver daarvoor, tussen 1860 en 1886, waren in Purmerend achtereenvolgens (of tegelijk) als hervormd predikant werkzaam ds. J. van der Meulen, ds. C.P. Hofstede de Groot, ds. J.T. Joosting, ds. J.W. de Vries, ds. W. Mijsberg, ds. G. Aalbers en ds. S. Baart de la Faille. Kennelijk werd de prediking van in ieder geval een deel van deze predikanten als min of meer vrijzinnig beschouwd, want in die tijd werden in Purmerend door een paar landelijke evangelisatieverenigingen evangelisten aangesteld. Deze evangelisatieverenigingen stelden zich ten doel ‘overal waar de rechtzinnige prediking niet (meer) gehoord wordt, evangelisten voor vast te plaatsen of er zo nu en dan bijbellezingen te laten houden’.
Zo zond de Vereeniging ‘Tot Heil des Volks’ in december 1862 evangelist A. de Raadt (1832-1903) naar Purmerend waar hij onder meer bijbellezingen hield en christelijke lectuur verspreidde. Hij ontmoette bij zijn werkzaamheden echter zoveel tegenstand dat hij overplaatsing aanvroeg en al in maart 1863 naar Bolsward doorreisde.
De Nederlandsche Evangelische Protestantsche Vereeniging (NEPV) vulde in maart 1863 de lacune op door evangelist J.G. Looman (1821-1889) als reizend predikant naar Purmerend en omgeving te sturen; hij vestigde zich in Monnickendam en kwam af en toe in Purmerend en naar andere plaatsen in de omgeving om daar bijbellezingen te houden. Dat duurde tot eind 1867, waarbij overigens aangetekend werd dat hij ‘niet al te ijverig was, wat waarschijnlijk veroorzaakt werd door zijn ziekte’. Hem werd in september 1867 dan ook aangeraden een andere baan te zoeken. Purmerend bleef sindsdien tot 1884 verstoken van evangelisten.
De Jongelingsvereniging Abed Nego opgericht (1873).
Een opmerkelijke gebeurtenis vond in die tussenperiode, in januari 1873, plaats. Toen werd met een duidelijke reden in Purmerend namelijk een orthodox-hervormde Jongelingsvereniging opgericht, genoemd naar Abed Nego, een van het Bijbelse drietal dat weigerde het gouden beeld te aanbidden dat koning Nebukadnezar had opgericht. Hun volhardende weigering liep er volgens het Bijbelverhaal op uit dat zij in de brandende vuuroven geworpen werden, maar door een engel gered werden. De naam van de Jongelingsvereniging was een teken. Ook de Bijbellezing waarmee de oprichtingsvergadering begon en die werd bijgewoond door acht leden uit Purmerend en twee gasten uit de Beemster, sprak boekdelen: het was Mattheus 24, dat ‘De verwoesting van Jeruzalem voorzegd’ heet. na de Bijbellezing werd psalm 25 vers 7 gezongen, en nadat het reglement was goedgekeurd, werd als slotzang door de jongelui psalm 72 vers 11 aangeheven.
De vergaderingen werden, zo bepaalde het reglement, begonnen met gebed en gevuld met ‘het lezen van Gods Heilig Woord, christelijke geschriften en gedichten, bestudering van de Vaderlandsche Geschiedenissen en het zingen van psalmen en [vast niet veel] gezangen’. De notulenboeken van deze Jongelingsvereniging werden teruggevonden op de zolder van de in 1889 in gebruik genomen gereformeerde Singelkerk. Daaruit kan geconcludeerd worden dat deze vereniging later met de Doleantie is meegegaan.
De Doleantie.
Wel kwam namens de Nederlandsche Protestantsche Evangelische Vereeniging evangelist C. Taanman (1846-1926) nog naar Purmerend, namelijk van 1884 tot 1887, waar hij met twee helpers eenenveertig dorpen in de omgeving bewerkte. Maar daarna vertrok hij naar Meppel en vervolgens naar het Friese De Knipe (hij wilde niet met de Doleantie meegaan).
Intussen was in 1886 in Kootwijk de Doleantie begonnen, al kreeg deze tweede landelijke orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk haar voornaamste bekendheid door de gebeurtenissen in Amsterdam, waar in december 1886 door de hervormde synode tachtig ouderlingen, predikanten en diakenen waren afgezet ‘vanwege hun verzet tegen de kerkelijke wetten’ van die dagen. Een van de afgezette ouderlingen was dr. A. Kuyper (1837-1920).
Al jaren lang was in de landelijke hervormde kerk een strijd voor ‘kerkherstel’ aan de gang. Meerdere malen kwamen verontruste hervormden bijeen in vergaderingen om te beraadslagen over de koers van de kerk. In dat opzicht vielen twee congressen op: het ene was (in 1883) het Congres van Gecommitteerde Kerkeraadsleden, waar men vergaderde over de door de synode opgestelde nieuwe proponentsformule, die a.s. predikanten moesten ondertekenen.
Men had daar grote bezwaren tegen, omdat in die proponentsformule ruimte gelaten werd voor de eigen ideeën van de a.s. predikant ten aanzien van de gereformeerde belijdenisgeschriften. Op dat congres waren overigens geen afgevaardigden van de hervormde kerkenraad van Purmerend aanwezig, wel uit andere hervormde gemeenten in de omgeving.
Het tweede belangrijke congres, dat op 11 tot en met 14 januari 1887 in Amsterdam gehouden werd, was het Gereformeerd Kerkelijk Congres, dat handelde over de plicht om ‘de Reformatie van de Hervormde Kerk ter hand te nemen’. Daarmee werd bedoeld dat de aanwezigen op dat congres instemden met het “afschaffen van het in 1816 door de overheid aan de kerk opgedrongen ‘Algemeen Reglement’ en opnieuw kracht en geldigheid te verlenen aan de aloude Dordtse Kerkenorde”, die door de overheid was afgeschaft.
Of daar afgevaardigden uit Purmerend aanwezig waren is onbekend (er bestaat geen presentielijst), maar ongetwijfeld waren de verontruste hervormde gemeenteleden van alle ins en outs van dat Congres via het (toen nog hervormde) kerkelijk weekblad De Heraut (van dr. A. Kuyper) precies op de hoogte.
De Doleantie in Purmerend (1888).
De verontruste broeders schreven de hervormde kerkenraad om (in overeenstemming met wat op het Gereformeerd Kerkelijk Congres was geadviseerd) ook in Purmerend de ‘Reformatie der kerk ter hand te nemen’. Maar de kerkenraad weigerde daar op in te gaan. Vandaar dat de broeders de Amsterdamse Dolerende predikant ds. D.J. Karssen (1848-1926) uitnodigde om op 21 november 1888 naar het Purmerendse evangelisatielokaal in de Kerkstraat te komen om behulpzaam te zijn bij de instituering van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende). Het evangelisatielokaal was een verbouwde hooizolder.
De predikant kwam en hield een preek naar aanleiding van Jeremia 23 de verzen 1 tot 4, die als volgt beginnen: “Wee den herderen, die de schapen Mijner weide ombrengen en verstrooien! spreekt de HEERE”. Dat met ‘de herderen’ de vrijzinnige hervormde predikanten bedoeld werden, is duidelijk.
Vervolgens werden door de aanwezigen ambtsdragers gekozen. Het waren de ouderlingen J. ’t Hoen en P. Raap, en de diakenen K. Vink en D.M. Roos. Zij werden daarna door de predikant in het ambt bevestigd, waardoor de Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Purmerend geïnstitueerd werd. Zo werd de gemeente ‘van onder het juk der synodale hiërarchie gebracht tot de vrijheid Zijner Gemeente eigen’.
De pas bevestigde kerkenraad schreef vervolgens een aantal nieuwe leden in, ‘na hun enkele vragen betreffende de ware belijdenis onzer kerk gesteld te hebben’. Er waren dertien mannen en vrouwen die zich als zodanig lieten inschrijven. Een echtpaar uit Beemster werd geadviseerd in hun eigen woonplaats een Dolerende Kerk te institueren, want het was voor hen ‘ondoenlijk’ om vanwege de afstand met de kerk in Purmerend te kunnen meeleven. De vergadering werd na het laten zingen van psalm 121 de verzen 1 en 2 door diaken Raap met dankzegging besloten. De eerste kerkenraadsvergadering werd zes dagen later gehouden.
De Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’.
De Nederduitsche Gereformeerde Kerken in ons land konden echter in verband met de toen geldende wettelijke regels geen officiële overheidserkenning en rechtspersoonlijkheid krijgen. Vandaar dat op het Gereformeerd Kerkelijk Congres destijds al geadviseerd was om als Dolerende Kerk een Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ op te richten. Deze kon namelijk als vereniging wél koninklijke goedkeuring en erkenning verkrijgen. Ze kon dan namens de kerk handelend optreden in zaken waarbij rechtspersoonlijkheid vereist was.
Ook in Purmerend werd door de kerkenraad dus zo’n Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ opgericht. Voor de daartoe ingestuurde statuten werd begin januari 1889 goedkeuring gevraagd. Die werd al op 16 januari dat jaar door Koning Willem III verleend.
Een eigen kerk aan de Singel (1889).
De diensten van de Dolerenden werden vooralsnog gehouden in het evangelisatielokaal (de verbouwde hooizolder) aan de Kerkstraat. Per week moest daarvoor fl. 2 huur betaald worden. Maar omdat de eigenaar van het gebouw, de Vereenging tot Verbreiding der Waarheid, het pand wilde verkopen, moest men een ander onderkomen zoeken. Uiteindelijk vond men een perceel aan de Singel, waarin vroeger vermoedelijk een drukkerij gevestigd was geweest. De Kerkelijke Kas ging ‘met vrijmoedigheid’ bij de leden langs om een vrijwillige bijdrage te vragen om de koopprijs van fl. 7.000 te kunnen betalen. ‘De gelden vloeiden mild van broeders en vrienden’.
Natuurlijk moest het gebouw intern worden aangepast. De gemeenteraad gaf toestemming het als kerkgebouw in te richten. De nieuwe eigenaar van het verkochte evangelisatielokaal ging akkoord met het overnemen van de inrichting van dat lokaal (bestaande uit banken en stoelen, e.d.), dat werd overgeplaatst naar de Singelkerk. Het orgel werd van de evangelisatiecommissie overgenomen.
Nadat de huurder van het pand aan de Singel in augustus 1889 uit de woning trok, kon met de verbouw op de 17de van die maand begonnen worden. Het metselwerk en het waterdicht maken van het gebouw werd gegund aan aannemer en gemeentelid J. Plas. De vervaardiging van de binnenbetimmering ging naar gemeentelid en timmerman P. Pauw en het glas- en schilderwerk werd in orde gemaakt door gemeentelid P. de Groot.
Zo kon op 13 oktober 1889 de eerste kerkdienst in de nieuwe Singelkerk gehouden worden. Ds. P. van Son (1838-1919) van Amsterdam ging daarin voor. Zijn preek was naar aanleiding van Handelingen 16 vers 13a (“En op den dag des sabbats gingen wij buiten de stad aan de rivier, waar het gebed placht te geschieden“). De dominee gaf hoogstpersoonlijk een kanselbijbel cadeau! Die hoefde ‘De Kerkelijke Kas’ dus gelukkig niet meer te kopen, want de bouwkosten (f. 1.500) waren meer dan verwacht.
De eerste predikant (1892).
De langzaam maar zeker groeiende Dolerende Kerk ging op zoek naar een eigen predikant. Al in mei 1889 werd het eerste beroep uitgebracht, en wel op oefenaar (later dominee) F. Drost (1855-1935) uit Leeuwarden. Maar hij bedankte. In 1890 werden achtereenvolgens vier beroepen uitgebracht, in 1891 vijf, maar allen bedankten.
De kerkenraad gaf de moed echter niet op en ging in 1892 voort met het beroepingswerk. Uiteindelijk kon men bij het veertiende uitgebrachte beroep verheugd aan de gemeente meedelen dat het in augustus op kandidaat A. Brummelkamp (1866-1924) uit Deventer uitgebrachte beroep door hem was aangenomen. Hij werd beroepen op een jaartraktement van fl. 1.000.
De Gereformeerde Kerk te Purmerend (1892).
Intussen was de naam van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk van Purmerend veranderd in Gereformeerde Kerk. Want op 17 juni 1892 was in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk – na jarenlange soms moeizame onderhandelingen – de landelijke kerkenfusie tot stand gekomen met de Christelijke Gereformeerde Kerk uit de Afscheiding van 1834. Beide synodes hadden afgesproken dat de naam van het verenigde kerkverband ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ zou zijn. Ook de kerkenraad van Purmerend ging met de ineensmelting akkoord en heette sindsdien dus ‘De Gereformeerde Kerk te Purmerend’.
Hoe dan ook, kort daarna, op 18 december 1892, deed ds. Brummelkamp intrede in gereformeerd Purmerend, met een preek over psalm 27 de verzen 4 en 5. ’s Ochtends was hij in het ambt bevestigd door emeritus-predikant ds. A. Brummelkamp (1839-1919) uit Groningen, die de nieuwe dominee samen met de Amsterdamse Dolerende predikant ds. P. van Son daartoe de handen oplegde. Er waren afgevaardigden van de kerk van Landsmeer en van die van Monnickendam in de kerk, en natuurlijk was ‘een groot getal belangstellenden en nieuwsgierigen’ aanwezig. De verbintenis van ds. Brummelkamp aan de kerk van Purmerend duurde zeven jaar. Op 23 juni 1895 nam hij afscheid wegens vertrek naar de kerk van Deventer.
De predikant nam zijn intrek in de nieuwe pastorie naast de Singelkerk. Die predikantswoning was voor ruim fl. 1.400 gebouwd en werd gefinancierd door obligatieleningen en een halfjaarlijkse collecte voor de rente. Ds. Brummelkamp was bereid voor dat doel zelf fl. 700 aan de kerk te lenen. Hoe dan ook, de Gereformeerde Kerk te Purmerend had een kerkgebouw en een predikant; zo kon het kerkelijk leven hoopvol beginnen.
De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Purmerend.
Bronnen onder meer:
S. de Boer, 100 jaar Gereformeerde Kerk van Purmerend. Purmerend, 1988
Jaarboeken ten dienste van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.
J. de Jager, Inwendige Zending. Utrecht, 1932
G.J. Mink, Op het tweede plan. Evangelisten in de tweede helft van de negentiende eeuw. Leiden, 1995
© 2020. GereformeerdeKerken.info