De Gereformeerde Kerk te ’s Gravenmoer (2)

Ds. C.J. Eckhardt (van 1888 tot 1893).

( < Naar deel 1 )  – 8 april 1888 was voor de kerk van ’s Gravenmoer een heuglijke dag, want toen  deed de nieuwe predikant intrede. Het was ds. C.J. Eckhardt (1853-1894) van Puttershoek. In die tijd bleek langzaam maar zeker dat het kerkgebouw te klein was.

Ds. C.J. Eckhardt (1853-1894).

Wel werden al snel na de intrede van ds. Eckhardt nieuwe stoelen voorin de kerk neergezet om het zitplaatsentekort enigszins te bestrijden, maar het bleek niet voldoende. In juni 1888 sprak de kerkenraad daarom over uitbreiding van de kerk. Het ledental groeide snel; de teller stond in die tijd op ongeveer 300. De manslidmaten werden op 11 juni in vergadering bijeengeroepen om van hen te horen wat ze wilden. Maar er kwam bijna niemand opdagen! De kerkenraad durfde daarom vooralsnog geen besluit te nemen en besloot slechts een consistorie aan de kerk te bouwen, ‘die ’s zondags ook wel dienst kon doen voor het kerkvolk’.

De kerk uitgebreid (1888).

De plannen leken in de ijskast te belanden, tot op 2 juli bleek dat twee min of meer vermogende gemeenteleden, J. Hatenboer en de wed. Buis, voor dat doel fl. 1.000 aan de kerk leenden tegen een lage rente. De kerkenraad liet er toen geen gras meer over groeien. De tekeningen en de begroting waren snel klaar en de gemeenteleden stelden zich graag achter de plannen. De eenvoudige rechthoekige oude kerk werd deels afgebroken en toen de nieuwe zijmuren en het nieuwe dak klaar waren had de kerk haar huidige achthoekige vorm gekregen. Tijdens de verbouwing werden de kerkdiensten (en de catechisaties) gehouden op de bovenverdieping van het huis Lisiboa in de Hoofdstraat.

Huize ‘Lisboa’.

In november 1888 werd de geheel verbouwde kerk weer in gebruik genomen. Om ook voor de kerkenraadsvergaderingen en de catechisaties ruimte te scheppen werd twee jaar later achter de kerk de consistorie aangebouwd. En weer een paar jaar later, in 1892, werd de onverharde straatweg waaraan pastorie en kerk gelegen waren, wat de ‘flinke beklinking‘ betreft naar het oordeel van ds. Eckhardt ‘een concurrent van de Hoofdstraat’.

De Doleantie een beetje merkbaar (1886).

Ook in ’s Gravenmoer leek de Doleantie enigszins aan te slaan. De kerkelijke strijd in Amsterdam en elders – vooral onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920) – had ook de aandacht van de hervormde gemeenteleden in het dorp. Het verschil met veel andere dorpen en steden was dat in ’s Gravenmoer geen Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd werd, maar de bezwaarde hervormden gewoon overstapten naar de Christelijke Gereformeerde Gemeente. Het aantal hervormde gemeenteleden liep vooral daardoor zó sterk terug dat daar in 1891 het aantal kerkenraadsleden verminderd werd!

De Gereformeerde Kerk te ’s Gravenmoer (1892).

De gereformeerde kerk die in 1888 geheel vernieuwd en uitgebreid werd, met daarvoor de oude pastorie.

Al vrij snel nadat de Doleantie was ontstaan namen de synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken contact met elkaar op om te spreken over eenwording. Aanvankelijk vlotten de besprekingen niet zo erg, ook omdat in de voorgaande jaren in kerkbladartikelen en brochures veel onderling wantrouwen gebleken was, maar uiteindelijk kon op 17 juni 1892 tijdens een synodebijeenkomst in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk het samengaan van beide kerken worden geproclameerd. Bij wijze van symbolische eenwording reikten de hoogbejaarde christelijke gereformeerde ds. S. van Velzen (1809-1896) en dr. A. Kuyper elkaar de broederhand. Afgesproken werd dat de verenigde kerkgenootschappen in het vervolg De Gereformeerde Kerken in Nederland zouden heten. Ook de gemeente van ’s Gravenmoer trad tot het verenigde kerkverband toe en heette sindsdien dus De Gereformeerde Kerk te ’s Gravenmoer.

Het jaar daarop vertrok ds. Eckhardt naar de Gereformeerde Kerk in het Friese Ferwerd  en nam daarom op 5 maart 1893 afscheid van ’s Gravenmoer. Hij overleed het jaar daarop in het ziekenhuis in Utrecht.

Ds. J.H. Laatsman (van 1894 tot 1898).

Ds. J.H. Laatsman (1868-1927).

Na  twee vergeefse beroepen op andere predikanten werd in mei 1894 een beroep uitgebracht op ds. J.H. Laatsman (1868-1927) van Brielle, die de roeping aannam en op 19 augustus 1894 intrede deed. De predikant zette zich in voor de gewenste schoolstichting, die echter moeizaam verliep. Maar in maart 1897 besloot de kerkenraad uiteindelijk een deel van de achter de kerk liggende tuin gratis af te staan aan de schoolvereniging. Door allerlei tegenslagen in de gemeente kon met de bouw pas in 1897 begonnen worden, maar toch kon de school op 20 december dat jaar in gebruik genomen worden. In maart 1898 telde de school 140 leerlingen.

Al gauw ontstonden spanningen tussen het schoolhoofd en het bestuur  over het gevoerde beleid betreffende de inrichting van de school. Doordat de predikant zich daarom als voorzitter terugtrok en ook een wegens uitbreiding van het schoolbestuur benoemde ouderling zich steeds meer onttrok aan zijn bestuurswerk, werden de spanningen groter, die door uitlatingen van het schoolhoofd ook de predikant raakten. De kerkenraad raakte ook verdeeld, reden waarom ds. C.S. Boss (1845-1924) van de gecombineerde gemeenten Vrijhoeve-’s-Grevelduin-Capelle en Sprang werd gevraagd de zaak te onderzoeken. Het lukte de predikant niet de zaak tot een oplossing te brengen, zodat de classis te hulp geroepen werd.

Ds. C.S. Boss (1845-1924) ging onderzoek doen naar  de schoolkwestie.

Een kerkscheuring… (1898).

De classis oordeelde dat de problemen vooral gingen over de onvolledige inrichting van de school, en dat zowel de predikant als de hoofdonderwijzer tegenover de gemeenteleden moesten verklaren verkeerd gehandeld te hebben. Allerlei onzorgvuldigheden in de uitvoering van het classicale oordeel voerden de spanningen echter weer op. Toen de predikant na zijn ‘schuldbelijdenis’ meedeelde dat het schoolhoofd zijn schuldbelijdenis niet wilde afleggen (wat een vergissing was), riep een van de kerkgangers door de kerk: ‘Dominee, u liegt’, waarop er groot tumult uitbrak, de aanwezigen als twee partijen tegenover elkaar stonden en de burgemeester zelfs moest optreden om de orde te handhaven. Hoewel het schoolhoofd de week daarop zijn schuldbelijdenis alsnog aflegde, was het kwaad inmiddels geschied. Dat alles vond plaats op 21 augustus 1898.

Een ambtsdragersverkiezing vergrootte de onenigheid nog aanzienlijk. Omdat ds. Laatsman meer moeilijkheden verwachtte verzocht hij de burgemeester op 25 augustus 1898 opnieuw om politietoezicht, opdat ‘dezelve partij niet ten derden male onrust in de godsdienstoefeningen verwekke’.  De hoofdonderwijzer en zijn aanhangers bleven in het vervolg uit de kerk weg. Op 30 november dat jaar werd in ’s Gravenmoer een Christelijke Gereformeerde Gemeente opgericht, met 160 leden.

Intussen had ds. Laatsman meegedeeld dat hij een beroep van de Belgische Christelijke Zendingskerk had aangenomen.

Het schoolbestuur bestond op dat moment geheel uit leden van de afgescheiden groep christelijke gereformeerden. Dat leidde weer tot allerlei onaangenaamheden, omdat het bestuur zich heer en meester van de school waande en zelfs nieuwe sloten op de deur maakte, waardoor de consistorie niet meer door de verenigingen van de Gereformeerde Kerk gebruikt kon worden. Nog andere conflicten leidden er uiteindelijk toe dat Burgemeester en Wethouders in 1910 toestemming gaven een nieuwe school te bouwen aan de Hoofdstraat, en de oude school achter de kerk af te breken.

Ds. Joh. Jansen (van 1901 tot 1904).

Ds. Joh. Jansen (1853-1956) op latere leeftijd.

Dat kandidaat Joh. Jansen (1873-1956) het op hem uitgebrachte beroep aannam en op 10 februari 1901 intrede deed in ’s Gravenmoer, was voor de kerk gunstig. Hoewel slechts gedurende enkele jaren leidde hij samen met zijn kerkenraad de door de schoolkwestie en de kerkscheuring heftig geschokte gemeente met wijs beleid. Zijn liefde lag overigens bij het gereformeerd kerkrecht; hij schreef er later veel over en zijn Verklaring van de Kerkorde werd jaren lang een veel geciteerd werk, maar in elk geval wist hij als jonge predikant zijn theoretische kennis ‘met wijze tact en herderlijke trouw’ in kerkenraad en gemeente al in de praktijk tot gelding te brengen.

Gedurende zijn ambtsperiode werd de schoolkwestie in april 1902 beslecht door een uitspraak van de rechter. Sinds de kerkscheuring in 1898 hadden de gereformeerde ouders hun kinderen van de christelijke school gehaald en naar de openbare school gestuurd, wat voor het christelijk gereformeerde schoolbestuur een duidelijk teken aan de wand was, want het leerlingental bedroeg toen nog de helft, iets meer dan veertig. De Gereformeerde Kerk – die een rechtszaak over het bezit van de school had aangespannen tegen het chr. geref. schoolbestuur – trok naar het oordeel van de rechter aan het langste eind en werd in het gelijk gesteld. De kerkenraad bewandelde de weg des vredes en wees de ouders erop dat het plicht was hun kinderen nu weer naar de christelijke school te sturen, wat ook gebeurde.

Een nieuw orgel (1902).

Het orgel dat in 1902 in gebruik genomen werd en tot 1963 dienst deed (foto: ‘150 jaar Geref. Kerk ’s Gravenmoer’).

Nog maar nauwelijks als predikant aan ’s Gravenmoer verbonden wist ds. Jansen de kerkenraad zover te krijgen dat een nieuw orgel werd aangeschaft. Het was een eenvoudig eenklaviers orgel, dat (zoals vaker in die tijd) van lucht voorzien werd door een orgelpomper. In ’s Gravenmoer waren het geen voettreden die moesten worden getrapt, maar gebeurde het met de hand, wat inspannend genoeg was.

De predikant woonde trouwens als laatste in de oude pastorie, want na zijn vertrek naar de kerk van Nieuw-Buinen (waarom hij op 9 oktober 1904 afscheid nam van ‘s Gravenmoer), bleek alras dat beroepen predikanten weinig zin hadden in de oude predikantswoning te gaan wonen. Dat was dan ook de reden dat de kerkenraad in die tijd besloot de oude pastorie te vervangen door een nieuwe.

Ds. J.C. Aalders (van 1907 tot 1909).

Ds. J.C. Aalders (1881-1966).

Bijna tweeënhalf jaar was de kerk vacant, waarin vijf vergeefse beroepen op andere predikanten werden uitgebracht; maar toen de nieuwe pastorie gereed was nam kandidaat  J.C. Aalders (1881-1966) uit Dussen het op hem uitgebrachte beroep aan en deed op 10 februari 1907 intrede. Hij bleef slechts tweeënhalf jaar. Op 31 oktober 1909 nam hij afscheid en vertrok naar de kerk van het Friese Beetgum.

Ds. G. van der Zanden (van 1911 tot 1913).

Ds. G. van der Zanden (1881-1964).

Ook diens opvolger, die na twee vergeefse beroepen op anderen, het op hem uitgebrachte beroep aannam, bleef slechts tweeënhalf jaar. Het was kandidaat G. van der Zanden (1881-1964) uit Putten, die op 30 april 1911 intrede deed. Juist in de tijd daaraan voorafgaand was de christelijke school achter de kerk afgebroken en was aan de Hoofdstraat de nieuwe school gebouwd. En terwijl hij de nieuwe pastorie betrokken had werd achter de kerk op de plaats van de school voor fl. 600 een nieuwe consistorie gebouwd. De tussen de kerk en de nieuwe consistorie gelegen oude kerkenraadskamer werd toen de ‘ontvangsthal’ van de kerk.  Ds. Van der Zanden nam op 5 oktober 1913 afscheid wegens het door hem aangenomen beroep naar de kerk van Renkum.

Een lange vacante periode (van 1913 tot 1929).

De nieuwe pastorie mocht dan nóg zo mooi zijn, dit had geen invloed op het vinden van een opvolger van ds. Van der Zanden. Maar liefst tweeëntwintig beroepen werden tussen 1913 en 1928 op andere predikanten uitgebracht, maar iedereen bedankte! Het is niet helemaal duidelijk waaraan dat lag, maar mogelijk dat in ieder geval de ‘Grote Oorlog’ (1914-1918) een remmende factor was.

Toen Antwerpen in oktober 1914 belegerd werd door Duitse legers veroorzaakte dat een grote toevloed van uitgehongerde, angstige en versufte vluchtelingen uit België.

Na een tijdje moesten de Belgische vluchtelingen weer terug naar hun land.

Bij aankomst in Tilburg was voor hen eigenlijk nauwelijks plaats omdat veel gebouwen al bezet werden door onder de wapenen geroepen soldaten. Daarom werden vele vluchtelingen vaak per trein doorgestuurd naar plaatsen in de omgeving, onder andere ook naar ’s Gravenmoer.

Bovendien waren ook in ’s Gravenmoer en omgeving soldaten gelegerd. Ten behoeve van de geestelijke verzorging van deze militairen werden ook regelmatig gereformeerde predikanten uit andere delen van het land gestuurd, die zo mogelijk ook preekbeurten in ’s Gravenmoer waarnamen. Tussen 1916 en 1919 werden geen beroepen meer uitgebracht, maar na de oorlog werd in 1919 weer verder gegaan met het beroepingswerk. Ook dat leverde vooralsnog geen resultaat op.

Ds. H.G. de Jonge (van 1922 tot 1926).

Ds. H.G. de Jonge (1851-1930).

Gelukkig kon emeritus-predikant ds. H.G. de Jonge (1851-1930) uit Dordrecht gedurende enkele jaren hulpdiensten verrichten. Op 1 oktober 1922 begon hij zijn werkzaamheden voor fl. 1.800 per jaar en vrij wonen in de inmiddels niet meer echt splinternieuwe pastorie. Maar als eerste genoot hij wél het voorrecht dat de pastorie intussen op het elektriciteitsnet aangesloten was!

Ondertussen bleef de kerkenraad actief met het beroepingswerk. Dat werd acuut toen ds. De Jonge in 1926 meedeelde per 1 oktober met zijn hulpdiensten te willen stoppen. In zijn dienstjaren in ’s Gravenmoer had hij de kanselbijbel goed kunnen bekijken: de hoeken waren in de loop der jaren afgesleten door de mouwen van de predikantstoga’s; dat verdroot hem. Vandaar dat hij kerkenraad en gemeente voor slechts fl. 15 een ‘fraaie, puntgave Statenbijbel’ aanbood, die in dank aanvaard werd.

Ds. J. Snoeij (van 1929-1934).

Na nog vijf vergeefse beroepen nam kandidaat J. Snoeij (1903-1985) uit Tinte het beroep aan en deed op 7 april 1929 intrede in ’s Gravenmoer. Tijdens zijn predikantsperiode begon de grote economische crisis, die op 24 oktober 1929 aanving met de Beurskrach op Wall Street in New York. De wereld, en ook ons land en de kerken, werden in een diepe economische crisis geworpen, wat aan de diaconie handen vol werk gaf. Werkloosheid en armoede waren aan de orde van de dag.

Ds J. Snoeij (1903-1985) op latere leeftijd.

Tijdens het predikantschap van ds. Snoeij werd een aantal veranderingen doorgevoerd. Bracht tot dan toe de zitplaatsenverhuring het grootste deel van de kerkelijke inkomsten op, al snel na zijn komst in ’s Gravenmoer werd zijn voorstel om in plaats van zitplaatsen te verhuren vaste kerkelijke bijdragen in te voeren; het voorstel kreeg de  goedkeuring van de manslidmaten. Het was nu voor iedereen mogelijk een goede plaats te vinden in de kerk (onder het verhuringsregime kostten de ‘beste plaatsen’ het meest). Op steeds meer plaatsen in ons land werd deze maatregel genomen, want er kwam tegen de zitplaatsenverhuring steeds meer kritiek. Sommigen spraken zelfs al over het ‘Huis des Heeren dat tot een rovershol gemaakt wordt’.  Hoe dan ook, in oktober 1929 was het in ’s Gravenmoer zover.

Het was ondertussen ook in het kerkgebouw merkbaar dat de gemeente groeide. De zitplaatsen werden schaarser en schaarser. Vandaar dat in 1930 besloten werd de orgelgalerij over de hele breedte van de kerk uit te breiden en vol te zetten met banken, zodat meer kerkgangers een plaats konden krijgen.

Ds. Snoeij nam op 19 augustus 1934 afscheid wegens vertrek naar de kerk van Huizen (N.H.).

De tijd in en rond de Tweede Wereldoorlog.

Ds. G. Koenekoop (1906-1987).

Nog voordat de nieuwe predikant aantrad besloot de kerkenraad in 1935 tot de bouw van een nieuwe vergaderruimte volgens de tekeningen van architect Groenewegen, omdat het steeds bloeiender kerkelijk verenigingsleven dat nodig maakte. Ondertussen verliep het beroepingswerk vlot. Slechts twee vergeefse beroepen moesten geïncasseerd worden voordat kandidaat G. Koenekoop (1906-1987) uit Den Haag het op hem uitgebrachte beroep aannam en op 3 maart 1935 intrede deed. Al snel werd hij echter ziek, waardoor hij pas in augustus aan het kerkenraadswerk kon meewerken. En dat viel meteen al niet mee, want – zoals gezegd – het was crisis en ook in ’s Gravenmoer moesten maatregelen genomen worden om te steunen waar dat nodig was. En toen dat nauwelijks voorbij was begon de Tweede Wereldoorlog, wat vaak momenten van spanning opleverde.

In die tijd werd trouwens door de kerkenraad besloten dat in het vervolg ook de vrouwelijke belijdende gemeenteleden mochten meepraten in kerkelijke vergaderingen. Het primaat van ‘de manslidmaten’ was op zijn retour!

In 1943 vertrok ds. Koenekoop naar de kerk van Gouda, waar hij het jaar daarop meeging met de Vrijmaking en predikant van de vrijgemaakte Kerk in Gouda werd. In 1956 keerde hij overigens naar de Gereformeerde Kerken terug.

Ds. Th. Oostra  (van 1944 tot 1948).

Ds. Th. Oostra (1916-1976). Foto: ‘150 jaar Gereformeerde  Kerk ’s Gravenmoer’.

Zijn opvolger was hulppredikant Th. Oostra (1916-1976) uit Zutphen, die op 20 augustus 1944 intrede deed. Weliswaar nam hij zijn intrek in de pastorie, maar daarvan heeft de predikant slechts enkele maanden plezier gehad, want in de nacht van 4 op 5 januari 1945 ontplofte op nog geen honderd meter afstand van de kerk een Duitse V1, die in het dorp grote schade aanrichtte, onder meer ook aan kerk en pastorie. Het houden van kerkdiensten en het bewonen van de pastorie was onverantwoord geworden.

Kerk en pastorie gerestaureerd (1948).

In feite was de inslag van de Duitse V1 de nekslag voor het toch al in verval rakende kerkgebouw. De dakconstructie was namelijk van dien aard, dat de muren al enigszins naar buiten weken toen de V1 insloeg en ervoor zorgde dat de kerk het begaf. De kerkenraad kreeg  dus te maken met  een intensieve periode van kerkherstel, waarvoor ook de predikant zich inspande. De kerkmuren werden tot een meter boven de grond afgebroken en bij de constructie van het dak van de kerk werd gezorgd dat deze een minder flauwe helling vertoonde, en nu hoger was dan voorheen. Daardoor werd minder zijwaartse druk op de muren uitgeoefend.

De pastorie met daarachter de kerk.

De bouwcommissie maakte van de gelegenheid gebruik om het orgel niet meer op de galerij te plaatsen maar in het vervolg te lokaliseren boven het liturgisch centrum en de kansel. Daarmee kwam op de voormalige orgelgalerij veel meer ruimte vrij voor het aanbrengen van kerkbanken. Bovendien werd besloten de ramen in de kerkmuren te vervangen door glas-in-lood.

De totale restauratiekosten bedroegen uiteindelijk bijna fl. 50.000. Gelukkig nam de regering daarvan 75% voor haar rekening, en voegde een landelijk fonds  ‘Oorlogsschade’ van de Gereformeerde Kerken daar nog eens fl. 7.500 aan toe.

Pas in 1948 was men zover dat kerk en pastorie weer in gebruik genomen konden worden, wat op 27 maart gebeurde. Maar dat maakte ds. Oostra niet meer mee, want hij was intussen vertrokken naar de kerk van Hoogeveen. In ieder geval werd de gerestaureerde kerk op 27 maart 1948 dus weer in gebruik genomen.

En verder…

  • We hebben nu een groot deel van de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te ’s Gravenmoer beschreven. Ter afsluiting van dit verhaal nog enkele belangrijke punten:

Enkele predikanten.

Na het vertrek van ds. Oostra waren achtereenvolgens nog verscheidene andere predikanten aan de Gereformeerde Kerk te ’s Gravenmoer verbonden. De duur van hun verblijf in het dorp was meestal vier tot vijf jaar, al was ds. C.A.D. van der Meulen (*1949) bijna negen jaar aan de kerk verbonden.

De pastorie en daarachter de kerk van ’s Gravenmoer.

De kerkdienst en de kerkzang.

Voor wat betreft de naoorlogse kerkdienst kunnen we nog melden dat in 1950 de functie van ‘voorlezer’ werd afgeschaft. Staande achter zijn voorlezerskatheder – die sommigen het gezicht op de predikant benam – deed de man de Schriftlezingen en gaf hij – in de tijd dat er nog geen orgel  was – de begintoon aan na de te zingen psalm duidelijk te hebben voorgelezen.

Ook de kerkzang veranderde, vooral op initiatief van de synode. Allereerst werd het flinterdunne bundeltje ‘Eenige Gezangen’ langzamerhand uitgebreid van een gering aantal ‘bijbelse, berijmde liederen’ naar een wat groter aantal, maar ook nog relatief weinig. Ze werden op lange noten gezongen.

Ook de ‘Eenige Gezangen’ werden – net als de 150 psalmen – op lange noten gezongen.

Ook de psalmberijming kwam aan de beurt. De oude berijming van 1773 bevatte psalmen die op lange noten (iso-ritmisch) gezongen werden. Toen na verloop van tijd de wens kenbaar gemaakt werd om een nieuwe berijming samen te stellen werd die arbeid na toestemming van de synode ter hand genomen, eerst aan de hand van een berijming die door ds. H. Hasper (1886-1974) was samengesteld. Daarin greep hij terug op de oorspronkelijke zangwijze van de psalmen van de kerkhervormer Johannes Calvijn (1509-1564), die ritmisch, op lange en korte noten, gezongen werden. De kerken werkten er een paar jaar mee, maar uiteindelijk werd deze berijming door de kerken niet aanvaardbaar gevonden. Niet zozeer om de zangwijze, maar om de teksten van verscheidene opnieuw berijmde psalmen.

Ds. H. Hasper (1886-1974).

Een nieuwe psalmberijming verscheen in 1962, met lange en korte noten, die vanaf 1 januari 1969 ook in ’s Gravenmoer gezongen werd, zij het aanvankelijk naast de Oude Berijming, die overigens in 1970 werd afgeschaft. Inmiddels was een nieuwe en zeer uitgebreide bundel met ‘119 gezangen’ door de synode vrijgegeven voor gebruik in de eredienst, die in ’s Gravenmoer in 1966 voor het eerst in de diensten gebruikt werd.

Er was ook een blauwe editie met slappe omslag.

Het nieuwe interkerkelijke Liedboek voor de Kerken werd door de synode weliswaar officieel in 1973 voor gebruik in de kerkdiensten toegelaten, maar in ‘s Gravenmoer wachtte men er tot 1977 mee.

Een nieuw orgel (1963).

Het orgel dat in 1963 in de kerk geplaatst werd.

Zoals al opgemerkt werd het orgel uit 1902 na het herstel door oorlogsschade boven de kansel geplaatst. Al snel werd duidelijk dat het instrument kuren begon te vertonen, waardoor het zelfs voorkwam dat het eenklaviers orgel zó dwars werd dat het er de brui aan gaf en de gemeente moest doorzingen zonder orgelbegeleiding.  Daarom werd bij orgelbouwer Pels & Zoon te Alkmaar voor fl. 26.600 een nieuw orgel besteld, dat op 26 oktober 1963 in gebruik genomen werd.

Een nieuw interieur (1970).

Nadat in 1960 al een centrale verwarming in de kerk was aangelegd en in 1963 het nieuwe orgel in gebruik genomen was, werd ontdekt dat de kansel langzaam maar zeker werd opgegeten door houtworm. Dus werd een nieuwe preekstoel op het podium geplaatst. Daarbij bleef het echter niet, want men besloot in 1970 vervolgens om meteen het hele interieur van de kerk een complete metamorfose te laten ondergaan. Dankzij veel vrijwilligerswerk en offervaardigheid van de gemeenteleden werd een geheel nieuwe opgang naar de nieuwe galerij gemaakt, een nieuwe verwarming aangelegd, het meubilair geheel vernieuwd (‘van prachtig mahonie gemaakt en gemakkelijk zittend’) en werd de kerkvloer belegd met gewassen grindtegels. Natuurlijk werd de kerkzaal ook voorzien van een fris  verfje: donkerblauwe spanten, ‘een zeer lichtblauw plafond’, en de muren lichtgroen. Op 17 oktober was de zaak voor elkaar en kon de vernieuwde kerkzaal in gebruik genomen worden.

Het vernieuwde interieur (foto: ‘150 jaar Gereformeerde Kerk ’s Gravenmoer’).

Andere kerken.

Hoewel ook met andere plaatselijke kerken zo nu en dan werd samengewerkt, was die met de hervormde gemeente vooral actueel gedurende de drie maanden sinds 26 juli 1970, toen het interieur van de gereformeerde kerk werd opgeknapt. De diensten werden toen namelijk gezamenlijk met de hervormden gehouden in de oude hervormde kerk aan de Kerkdijk.

Toen de gereformeerde kerkenraad daarna voorstelde zo nu en dan gezamenlijke kerkenraadsvergaderingen en eens per maand kanselruil te houden, en zo nu en dan, om en om, een middagdienst te kerken in het kerkgebouw van de andere gemeente, waar dan de predikant van de andere kerk voorging, en ook gezamenlijke diensten te houden op christelijke feestdagen, moest de hervormde kerkenraad dit afwijzen ‘om de vrede in eigen huis te bewaren’.

Het hervormde tegenvoorstel was om vooralsnog gedurende een half jaar door te gaan met de gemeenschappelijke diensten in de hervormde kerk, aangepast aan de gewoonten die daar gangbaar waren: zowel de bij de hervormden in gebruik zijnde oude Bijbelvertaling en de oude psalmberijming dienden dan ook gebruikt te worden. Dat was natuurlijk niet acceptabel: de gereformeerden hadden hun eigen kerk net opgeknapt en waren bovendien niet van plan hun eigen kerkdiensten helemaal aan die van de hervormden aan te passen.

De kerkelijke gebouwen. Helemaal rechts nog net de pastorie.

Dongen zelfstandig (1983).

Tijdens het predikantschap van ds. E.A. Rooze (1948-2020) – van 1974 tot 1978 – werd bij een aantal van de weinige gemeenteleden in het nabijgelegen Dongen de wens kenbaar om kerkdiensten in eigen kring te houden en dan in samenwerking met de hervormden. Ondanks de weigering van de kerkenraad organiseerde men in Dongen een en ander toen zelf. In 1979 ging de kerkenraad uiteindelijk akkoord met de instituering van een zelfstandige Gereformeerde Kerk te Dongen, die direct daarna een samenwerkingsverband met de hervormde gemeente van Dongen-Rijen zou aangaan. Een en ander werd per 1 januari 1983 een feit.

De gereformeerde kerk aan de Vaart 28 in ’s Gravenmoer doet nog steeds dienst als kerkgebouw van de Gereformeerde Kerk te ’s Gravenmoer.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te ’s Gravenmoer.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te ’s Gravenmoer tussen 1876 en 2016 (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen onder meer:

H. Florijn, Abraham Flier (1781-1857), in: Predikanten en Oefenaars, deel 4. Houten, 1998

Gemeenten en Predikanten van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Leiden, 1992

Jaarboeken (ten dienst) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

C. Smits, De Afscheiding van 1834, Achtste deel, Provincie Noord-Brabant. Dordrecht, 1988

Th.J.S. van Staalduine, 150 jaar geschiedenis Gereformeerde Kerk ’s-Gravenmoer. ’s Gravenmoer, 2000²

—, Abraham Flier, Stichter van de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis te ’s Gravenmoer. In: De Hoeksteen, tijdschrift voor vaderlandse kerkgeschiedenis. 29e jrg. nr. 3, juni 2000

© 2020. GereformeerdeKerken.info