2. De Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis (1856).
Oefenaar/ds. D.J. van Brummen (van 1856 tot 1867).
( < Naar deel 1 ) – In 1851 verliet een aantal gemeenteleden de Arnhemse hervormde kerk, ‘dewijl dat kerkgenootschap de gronden hunner belijdenis verlaten’. Ze kwamen toen als conventikel bij elkaar in de woning van Jan Hoffman in de Kortestraat.
Jarenlang hielden ze hun huisgodsdienstoefeningen zonder te dopen of avondmaal te vieren. Pas in 1856 kregen ze hun eerste voorganger in de persoon van oefenaar Derk J. van Brummen (1825-1902). Op zijn advies besloten ze ‘eenpariglijk om zich te vereenigen met de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis, dewijl die gemeenten trouw gebleven waren bij de leer, tucht en dienst der vaderen welke is vastgesteld op de synode van Dordrecht 1618-1619’.
De ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’ was als klein kerkgenootschap in en na 1838 ontstaan als afsplitsing van de Christelijke Afgescheidene Kerk. Er was onenigheid over onder meer de vraag welke kerkorde men diende aan te nemen: de aloude Dordtse Kerkorde of ‘een eigen maaksel’, zoals de ‘Utrechtse Kerkorde’ van ds. H.P. Scholte (1805-1868). Ook verschilden de meningen bijvoorbeeld over het vragen van vrijheid bij de overheid. Degenen die de Dordtse Kerkorde wilden handhaven en geen vrijheid wilden vragen organiseerden zich in en na 1838 apart als kerkgenootschap dat zich ‘De Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’ noemde, hoewel de toevoeging ‘onder ’t Kruis’ later verviel, want de officiële naam van het kleine kerkgenootschap was ‘Gereformeerde Kerk in Nederland’.
De Kruisgemeente geïnstitueerd (1956)
De grote leider van deze ‘Kruisgemeenten’ was ds. C. van den Oever (1802-1877) uit Rotterdam. De broeders in de Kortestraat schreven hem dus een brief met het verzoek ook in Arnhem een Kruisgemeente te komen institueren. Daar stemde hij mee in en zo kwam ds. Van den Oever in maart 1856 inderdaad naar Arnhem. Na ernstige gesprekken ‘over veele zaake der kerk betreffende’ hield hij een preek over psalm 69 vers 33: ‘De zachtmoedigen, dit gezien hebbende, zullen zich verblijden: en gij, die God zoekt, ulieder hart zal leven’. Ter vergadering meldden zich zeventien leden wier namen in het lidmatenboek werden opgetekend. Psalm 134 vers 3 besloot het gedenkwaardige samenzijn.
De gemeenteleden kwamen op 28 maart opnieuw bijeen, nu om een kerkenraad te kiezen. De ouderlingen waren Derk Jan van Brummen (de oefenaar) en Jacobus Gerrit de Bruijn. Als diakenen werden aangewezen Matthijs Kruik en Elibartus Johannes Weymarshausen. Op 17 april 1856 kwam ds. Van den Oever nogmaals naar Arnhem en hield een preek over 1 Petrus 2 vers 2 (‘En, als nieuwgeboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke, onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwasschen’). Vervolgens bevestigde hij de verkozenen in hun ambt, waarmee de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis te Arnhem – met ruim dertig belijdende leden – geïnstitueerd was.
Derk Jan Van Brummen predikant.
Van Brummen en ouderling De Bruijn vertegenwoordigden de gemeente op de Algemene Vergaderingen van de Kruiskerken. En ondertussen kreeg oefenaar Derk van Brummen les van ds. C. Kloppenburg (1813-1876) te Amsterdam. Op 24 mei 1857 was de studie zover gevorderd dat hij door ds. Kloppenburg in het ambt van predikant bevestigd werd. Kort daarop verkaste de gemeente van de woning in de Kortestraat naar een vermoedelijk gehuurd lokaal in de Weerdjesstraat.
Rond de grote ds. Van den Oever ontstond in 1858-1859 in de Kruisgemeenten echter een groot conflict, waardoor deze én zijn volgelingen buiten het kerkverband kwamen te staan. Ook in Arnhem had ds. Van den Oever zijn volgelingen: vier leden onder wie diaken Weymarshausen, die door de zaak kennelijk zoveel ophef veroorzaakten dat zij eerst geschorst en daarna van de gemeente ‘afgesneden’ werden. Weymarshausen kwam later weliswaar berouwvol en deemoedig terug, maar ‘zijn andere culturele achtergrond’ uitte zich zozeer dat hij onder de tucht geplaatst werd wegens ‘het geven van ergernis van wereldgelijkvormigheid in het dragen van vreemde kleederen’. Maar na hernieuwde schuldbelijdenis keerden hij en zijn echtgenote opnieuw in de schoot der gemeente terug. Daar bleef het echter niet bij, want nog verscheidene keren werd het echtpaar geschorst, en wel achtereenvolgens wegens ‘het stijven van een lasteres’, ‘lastering tegen ouderlingen’, ‘ontheiliging van den dag des Heeren’, ‘hoererij en echtbreuk’, ‘afzetterij’, ‘dronkenschap’ en ‘het beschuldigen van de predikant van hoogmoed, eigenliefde, zelfzucht, enz.’ Kortom, de kerkenraad had er de handen vol aan!
Ds. H.M. van der Vegt (van 1868 tot 1878).
Nadat ds. Van Brummen in november 1867 afscheid genomen had van Arnhem wegens vertrek naar de gemeente te Katendrecht, bracht de kerkenraad na raadpleging van de gemeente een beroep uit op ds. H.M. van der Vegt (1831-1915) van het Groningse Bierum. Deze nam het aan en deed op 1 oktober 1868 intrede.
3. De Christelijke Gereformeerde Gemeente (1869).
Intussen waren landelijk al enige tijd onderhandelingen over hereniging gaande tussen de synodes van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Dertig jaar na de scheuring waren de meeste geschillen niet meer actueel. Ds. Van der Vegt en ouderling De Bruijn waren beiden aanwezig op de synode die in juni 1869 in Rotterdam gehouden werd om over de eenwordingsvoorstellen te oordelen. Op 17 juni had de Christelijke Afgescheidene synode het akkoord al uitgesproken. Op 24 juni deed de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis hetzelfde.
Toen ds. Van der Vegt en ouderling De Bruijn in Arnhem terugkwamen riepen ze meteen een gecombineerde vergadering samen van beide Arnhemse kerkenraden. Die werd gehouden op vrijdag 25 juni. Beide kerkenraden waren ook aanwezig en vergaderden onder leiding van ds. Van der Vegt; de Christelijke Afgescheidene Gemeente was op dat moment immers vacant door het vertrek van ds. Dijksterhuis. Alle mannenbroeders gingen akkoord met de voorstellen. Er werd een gezamenlijke verklaring opgesteld die op zondag 27 juni aan beide gemeenten bekend gemaakt werd: in de Bakkerstraat bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente en in de Weerdjesstraat bij de Kruisgemeente.
Tegelijk werd ook de door de beide synodes vastgestelde naam van het nieuwe kerkverband bekend gemaakt. Beide gemeenten zouden nu samen de ene Christelijke Gereformeerde Gemeente te Arnhem vormen. Als dankbaarheid voor de bereikte hereniging werd op 1 juli een dankstond gehouden in de kerk aan de Bakkerstraat. De verenigde Christelijke Gereformeerde Gemeente telde nu 402 zielen: 270 van de Christelijke Afgescheidene Gemeente en 132 van de Kruisgemeente. Besloten werd dat het kerkgebouw in de Bakkerstraat in het vervolg gebruikt zou worden als plaats van samenkomst. De huur van het lokaal aan de Weerdjesstraat werd opgezegd.
Moeilijkheden…
Maar ds. Van der Vegt was natuurlijk in 1863 niet voor niets predikant van de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis geworden! In de Kruisgemeenten leefden andere opvattingen over bijvoorbeeld doop, genadeverbond, de wedergeboorte, de aard van de prediking, enz. dan in de Christelijke Afgescheiden Kerk gangbaar waren, hoewel ook daar onderling verschillen bestonden. Maar ds. Van der Vegt legde in de periode na de hereniging wel erg veel de nadruk op de uitgangspunten die in de Kruisgemeenten als norm golden. “Daarbij kwam nog dat de leden van de vroegere Afgescheidene Gemeente danig moesten wennen aan de uiterst bizarre wijze waarop ds. Van der Vegt met de Bijbel omging. Hij schijnt een meester geweest te zijn in de vergeestelijking van allerlei Bijbelverhalen”.
Maar predikanten waren veelal ‘voorbijgangers’, zo ook ds. Van der Vegt. Hij kreeg een beroep van de gemeente van Heerde dat hij aannam, zodat hij op 27 januari 1878 afscheid nam van de gemeente te Arnhem.
Ds. K. Kleinendorst (van 1879 tot 1884).
Ds. B. de Jong (1837-1910) van Velp was degene die als consulent in de vacante periode in staat was de geschillen in de gemeente bij te leggen! Hij leidde ook het beroepingswerk. Het beroep dat werd uitgebracht op ds. K. Kleinendorst (1820-1892) van Vlaardingen had succes. Hij nam het aan en deed op 23 maart 1879 intrede. Zijn jaartraktement was vastgesteld op fl. 1.400. Hij was uit heel ander hout gesneden dan ds. Van der Vegt: wijs en bedachtzaam, uit op eenheid. Met hem keerde de rust weer; hij werd door zijn gemeenteleden althans figuurlijk op handen gedragen. Het was dan ook een rustige periode voor de gemeente, zonder aangrijpende gebeurtenissen.
De plaatsen in de kerk in de Bakkerstraat werden verhuurd (het geld moest ergens vandaan komen!), de ouderlingen en de predikant brachten getrouw hun huisbezoeken, de diakenen werkten zich een slag in de rondte om de behoeftigen te steunen in een tijd van armoede en werkloosheid omdat de industrialisatie en daarmee de ‘automatisering’ door de stroommachine om zich heen grepen. Werkloze gemeenteleden werden geactiveerd om zelf indien mogelijk een bedrijfje of een handeltje op te zetten met hulp van een bijdrage van de diaconie. De diaconie betaalde ook het schoolgeld voor de armen, want de christelijke scholen hadden in die tijd geen rijkssubsidie, zodat alle kosten voor school en onderwijs op de ouders neerkwamen.
Ds. A. van der Zanden (van 1885 tot 1901).
Ds. Kleinendorst ontving geregeld een beroep van andere Christelijke Gereformeerde Gemeenten. Dat van Scheveningen nam hij uiteindelijk aan, zodat hij op 26 oktober 1884 afscheid nam van Arnhem. Het beroepingswerk werd weer aangevat en al moest de kerkenraad aanvankelijk een teleurstelling incasseren, het tweede beroep, dat op ds. A. van der Zanden (1852-1918) van Bolnes, werd aangenomen. Deze deed – met een jaartraktement van fl. 1.650 – op 29 november 1885 intrede in Arnhem.
Kort intermezzo: de Doleantie in Amsterdam (1886).
In Amsterdam roerde zich ondertussen vooral ook in de jaren ’80 dr. Abraham Kuyper (1837-1920), in die tijd ouderling in de Hervormde Gemeente van ’s Lands hoofdstad. Hij streed met zijn vele geestverwanten in de Amsterdamse kerkenraad al jaren lang tegen de oprukkende vrijzinnigheid in de hervormde kerk en tegen de almacht van de hervormde synode (‘de synodale hiërarchie‘ genoemd). Het gevolg was dat uiteindelijk tachtig kerkenraadsleden door de hervormde kerkelijke besturen werden geschorst en afgezet. Dat leidde in Amsterdam op 16 december 1886 tot de instituering van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende); vele hervormde gemeenteleden sloten zich er bij aan.
Een nieuw christelijk gereformeerd kerkgebouw!
De christelijke gereformeerde kerk in de Bakkerstraat was intussen te klein geworden en bovendien verkeerde ze in bouwvallige staat. En toen in 1887 in de Kerkstraat een vroeger Verkoophuis te koop stond, ging de kerkenraad er op af. Het pand kostte fl. 10.000, en de koop werd gesloten. Het huis werd grondig verbouwd en ingericht als kerkzaal. Ds. Van der Zanden viel de eer te beurt de kerk in 1887 in gebruik te mogen nemen. Hij deed dat met een preek naar aanleiding van psalm 103 vers 1: ‘Loof de Heere, mijn ziel, en al wat binnen in mij is, Zijn heilige Naam’. Ongetwijfeld werd psalm 103 vers 1 uit volle borst gezongen! De oude kerk aan de Bakkerstraat was de week daarvoor buiten gebruik gesteld met een preek naar aanleiding van Exodus 33 vers 15 (‘Indien Uw aangezicht niet mee zal gaan, doe ons van hier niet optrekken’).
Een paar jaar later kwam er een orgel in de nieuwe kerk dat fl. 2.200 kostte. Gelukkig kon het oude instrument voor fl. 300 verkocht worden. De oude kerk werd overgedaan aan een koperslager die een werkplaats annex woonhuis zocht.
In datzelfde jaar, 1887, zou in Arnhem nóg een gereformeerde kerk gebouwd worden, en wel door de volgelingen van dr. Kuyper! Hoog tijd om die gebeurtenissen te beschrijven! Het feit dat ds. Van der Zanden vele jaren later, in 1902, afscheid nam en de Christelijke Gereformeerde Gemeente een opvolger kreeg in de persoon van dr. B. Wielenga (1873-1949 ), die die Gemeente van 1902 tot 1911 diende, zal later beschreven moeten worden …
4. De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) (1887).
De oprukkende vrijzinnigheid in de hervormde kerk en de centralistische hervormde kerkregering waren een steen des aanstoots voor een groeiend aantal orthodoxe hervormden. In 1816 had de overheid namelijk een reorganisatie in de ‘vaderlandse kerk der hervorming van de zestiende eeuw’ doorgevoerd. Zo had de regering een nieuwe kerkorde aan de Hervormde Kerk opgelegd: het Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk. Tegelijk was de vigerende Dordtse Kerkorde aan de kant geschoven. Bovendien was het de Algemeene Synode die aan de kerkelijke touwtjes trok: de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten was tot een minimum teruggebracht.
De Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden (1883).
Er was ook kritiek op de proponentsformule, die aanstaande predikanten moesten ondertekenen. Daarin beloofden zij zich aan de belijdenisgeschriften te houden ‘voor zover’ die in overeenstemming waren met de belijdenisgeschriften van de kerk. Daarover was in 1883 al een door orthodoxe Amsterdamse kerkenraadsleden (onder wie dr. Kuyper) georganiseerde Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden gehouden, waar men tegen de vrijblijvende proponentsformule protesteerde. De bezoekers van het congres dienden bij binnenkomst de volgende verklaring te ondertekenen, die precies aangaf waarvoor de Conferentie zich wilde inzetten: “Ondergeteekenden, hunne namen op deze presentielijst plaatsende, betuigen daardoor tevens hunne hartelijke instemming met de Drie Formulieren van Eenigheid als accoord van kerkelijke gemeenschap, niet VOOR ZOVERRE maar OMDAT zij met den Woorde Gods overeenkomstig zijn”. Uit Arnhem waren daar overigens geen hervormde kerkenraadsleden aanwezig.
Onrust in het land, ook in Arnhem.
Overal in het land was het onrustig in de hervormde kerk, ook in Gelderland. In Kootwijk en Voorthuizen was men al ver vóór Amsterdam ‘in Doleantie’ gegaan, evenals in enkele andere plaatsen, onder andere in Friesland. Vele hervormden waren verontrust over de koers van de hervormde kerk. Ook in Arnhem.
Ook daar waren namelijk hervormde gemeenteleden die ‘het ware gereformeerde geluid’ in de hervormde kerk misten. Sommigen hadden zich zelfs al aangesloten bij de Christelijke Gereformeerde Gemeente (toen nog in de Bakkerstraat). Ook kwam een aantal verontruste hervormden wekelijks bijeen in de christelijke bewaarschool aan de Jansplaats, waar door de ‘Vereeniging ter bevordering van de inwendige zending te Arnhem’ Bijbellezingen gehouden werden. De broeders Van der Vegt en Van Essen hadden er de leiding. Soms was het lokaal aan de Jansplaats te klein om de toehoorders op te vangen; dan verkaste men naar gebouw ‘Irene’ in de Beekstraat, dat in 1875 door de Evangelisatievereniging gebouwd was.
Bovendien was in Arnhem in 1881 de ‘Gereformeerde Vereeniging’ opgericht. Het bestuur was geïnstalleerd door dr.mr. W. van den Bergh (1850-1890), Dolerend predikant van Voorthuizen. De leden van de vereniging hielden zich zeer intensief bezig met het volgen van de kerkelijke strijd en hielden geregeld bijeenkomsten in een lokaal aan de Hoflaan, door voorbijgangers al gauw het ‘Azijnkerkje’ genoemd, naar een azijnfabriek die daar in de buurt gestaan had.
De hervormde kerkenraad maakte zich echter om de bijeenkomsten in de Bakkerstraat (c.q. Kerkstraat) en de Hoflaan niet druk. ‘Meer nog: verstond men de bezorgde vraag naar een ware gereformeerde prediking?’ Ds. K.F. Creutzberg (1840-1911) vast en zeker wél; hij was van 1870 tot 1911 een rechtzinnig hervormd predikant te Arnhem. Jazeker, ook hij wilde reorganisatie van de hervormde kerk, maar dan van binnenuit! Geen wonder dus dat hij in de volgende maanden de tegenstander van de Dolerenden zou worden. Toen de grotendeels vrijzinnige kerkenraad in 1881 (overigens overeenkomstig de kerkelijke reglementen) voor de komende vijf jaar zelf nieuwe kerkenraadsleden wilde blijven kiezen in plaats van dat recht aan de gemeenteleden toe te kennen, hielp dat niet mee om de onrust in de gemeente te bedaren…
Een nieuwe hervormde predikant.
De kerkenraad bemerkte natuurlijk de onrust die mede daardoor ontstond. Vandaar dat men in 1884 ter opvulling van een vacature besloot een rechtzinnige predikant te beroepen. Het werd ds. K.W. Vethake (1851-1941) van Leeuwarden. Hoewel hij aanvankelijk beloofd had niet alleen in de hervormde Grote Kerk, maar ook in het ‘gereformeerde’ Azijnkerkje te zullen preken, gebeurde dat niet. Het gevolg was dat de bijeenkomsten in het Azijnkerkje verliepen en men optrok naar de prediking van ds. Vethake in de Grote Kerk.
Het Gereformeerd Kerkelijk Congres (1887).
In 1886 was de kerkelijke strijd in in Amsterdam uitgelopen op een kerkscheuring. De rond tachtig kerkenraadsleden die zich tegen de kerkelijke reglementen verzetten (onder wie dr. A. Kuyper) werden afgezet. Als gevolg daarvan hadden zij op 16 december 1886 in ’s Lands hoofdstad de Nederduitsche Gereformeerde Kerk geïnstitueerd, de aloude naam die de Hervormde Kerk vóór de reorganisatie van 1816 gevoerd had. Deze – na de Afscheiding van 1834 – tweede orthodoxe uittocht uit de hervormd kerk is men ‘Doleantie’ gaan noemen.
Meteen organiseerde een aantal afgezette kerkenraadsleden het op 11 tot en met 14 januari 1887 gehouden Gereformeerd Kerkelijk Congres. Daar beraadslaagden de maar liefst 1.500 afgevaardigden van hervormde kerkenraden hoe de Doleantie ook in de rest van het land het best tot stand kon komen. Bezoekers van het Congres tekenden de verklaring dat men ‘de reorganisatie der hervormde kerk plichtmatig’ achtte. Daarmee bedoelde men: afschaffing van het Algemeen Reglement en wederinvoering van de Dordtse Kerkorde, die aan de plaatselijke gemeenten veel meer zelfstandigheid bood en toezag op naleving van de belijdenisgeschriften. Ook wilde men ‘het juk der synodale hiërarchie afwerpen‘.
Wat in Velp gebeurde.
Ook ds. Vethake bezocht het Congres, en bepaalde daarmee zijn standpunt: hij wilde reorganisatie van de hervormde kerk. De Algemeene Synodale Commissie, in het leven geroepen als een soort van dagelijks bestuur, stuurde na het congres een schrijven aan alle classes waarin er op werd gewezen dat het bezoeken van het Gereformeerd Kerkelijk Congres strafwaardig want revolutionair was, en men verzocht de kerkenraden predikanten en/of andere ambtsdragers ter verantwoording te roepen en bij volhardende ongehoorzaamheid te schorsen en desnoods af te zetten. Op allerlei plaatsen gebeurde dat ook, in Arnhem nog niet.
Het begon weer in Velp! Daar werden in het gebouw Irene al enkele jaren Bijbellezingen gehouden door hervormde predikanten. Ds. J.C. van Schelven (1859-1904) van Dieren en ds. Vethake gingen daar beiden wel eens voor. Maar nu was ds. Van Schelven geschorst omdat hij in Doleantie gegaan was. Daarom weigerde de Velpse hervormde predikant ds. Kan hen nog verdere toegang tot het lokaal. Het gevolg was dat de bezoekers en medestanders van ds. Van Schelven en ds. Vethake de Bijbellezingen in Irene niet meer bezochten.
Ook toen in Velp orthodoxe ambtsdragers in de Velpse kerkenraad gekozen werden weigerde ds. Kan mee te werken aan hun bevestiging, als de gekozenen niet verklaarden zich aan de kerkelijke reglementen te zullen houden. Aspirant-kerkenraadsleden verklaarden dat ze dat zeker zouden doen, zolang die althans niet in strijd waren met Gods Woord. Ds. Kan accepteerde dat voorbehoud niet, haalde de classis erbij, kreeg gelijk en de classis gaf opdracht nieuwe ambtsdragers te kiezen. De Velpse kerkenraad was het met ds. Kan eens. Het gevolg was dat de groep die het eerst gekozen was zichzelf uitriep tot wettige hervormde kerkenraad van Velp.
Geschorst en afgezet (1887).
Op 29 april 1887 kwam deze groep bij elkaar in de woning van de familie Thomassen om over de verdere gang van zaken te overleggen. Dr. A. Kuyper himself was uit Amsterdam overgekomen en bij het beraad aanwezig! Hij had kort daarvoor ds. Vethake van Arnhem met veel moeite overgehaald om als consulent medewerking te verlenen aan de instituering van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Velp. Dat gedaan hebbende leverde het de predikant ingaande 7 mei een schorsing op.
Terug in Arnhem hield de geschorste ds. Vethake in de tot de nok gevulde Nutszaal in de Weerdjesstraat een bidstond voor de nood van de kerk. Begonnen werd met te zingen psalm 66 vers 5: “Een net belemmerd’ onze schreden”. In een toespraak riep hij de aanwezigen op hun vertrouwen op God te stellen.
Kort daarop moest hij ook voor het Provinciaal Kerkbestuur verantwoording afleggen van zijn handelen in Velp. Ds. Creutzberg van Arnhem was voorzitter! Ds. Vethakes verdediging maakte geen indruk. En toen hij op 26 mei 1887 de Velpse ambtsdragers alsnog bevestigde was het gevolg dat hij op 26 mei door de kerkelijke besturen werd afgezet. Steun van de Arnhemse hervormde kerkenraad kreeg hij nauwelijks. Slechts twee diakenen, J. ten Cate en G. Menthen, volgden hem.
De Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Arnhem geïnstitueerd (1887).
De eerste kerkdienst van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Arnhem werd op zondag 19 juni 1887 in de Nutszaal gehouden. Ds. Vethake preekte over psalm 126, waarbij hij opmerkte hoezeer er parallellen waren tussen de bevrijding van Israël uit de Egyptische slavernij en de ‘uitleiding van de trouwe Schriftgelovigen uit het diensthuis van de hervormde kerk’. Na de preek werden de eerste (reeds gekozen) Arnhemse ambtsdragers bevestigd: twaalf ouderlingen en twaalf diakenen. In feite was de 19de juni 1887 de geboortedag van Arnhems Dolerende Kerk, omdat een kerk bestaat nadat de kerkenraad bevestigd is.
Toch wordt de 20ste juni 1887 door sommigen als institueringsdatum aangehouden. Want toen werd de eerste kerkenraadsvergadering gehouden. Daar nodigde ds. Vethake de bevestigde ambtsdragers uit “te doen wat de van hun ambt vervallen [hervormde] kerkeraadsleden hadden behooren te doen, namelijk het ter hand nemen van de reformatie van de kerk. Alsnu daartoe overgaande verzoekt de praeses dat allen van hunne zitplaatsen opstaan en met opsteking der handen onder aanroeping van den Name Gods wordt het juk der Synodale hiërarchie voor de gehele gemeente afgeworpen om voortaan weer kracht en geldigheid te verleenen aan de Dordtsche Kerkorde van 1619”.
Natuurlijk werd van deze daad bericht gestuurd aan de koning, aan de burgemeester en aan de hervormde kerkvoogdij in Arnhem. Ook alle leden van de hervormde gemeente kregen een gedrukte brief in de bus: daarin werden ze opgewekt zich aan te sluiten bij de Dolerende Kerk: ‘Staat dan in de vrijheid met welke ons Christus heeft vrijgemaakt en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen’.
Dat degenen die als ambtsdragers van de Dolerende Kerk bevestigd waren, op 19 juli 1887 door Arnhems hervormde kerkenraad van het lidmaatschap van de hervormde kerk ontzet werden, spreekt vanzelf.
Een eigen Oosterkerk (1888).
De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) groeide flink. Al na een paar jaar telde de kerk zo’n 700 leden, zelfs werd al gesproken over de instelling van de tweede predikantsplaats! Ds. Vethake had daarover zijn twijfels; hij vond “dat een tweede predikant voor deze gemeente zeer gewenscht zoude zijn, maar dat mijns inziens niemand bereid is flink in zijn beurs te tasten, indien men niet weet welke man de gemeente wenscht te beroepen”.
Ook moest er een kerkgebouw komen! Twee leden van de al eerder genoemde ‘Gereformeerde Vereeniging’ – houthandelaar H.T. Lijberse en behanger G.J. Harmsen, geadviseerd door C.W. Graaf van Limburg Stirum – gingen namens de kerkenraad op zoek naar een stuk grond voor kerkbouw. Aan de Rietgrachtstraat wist men een perceel grond te verwerven. Fl. 10.000 werd geleend bij mevrouw Josine Gravin van Limburg Stirum (die het geld bij haar overlijden in 1892 aan de kerk schonk!). Architect F. Kortlang te Velp maakte de bouwtekeningen en het bestek, en aannemer W. Lensink kreeg als laagste inschrijver de opdracht om voor bijna fl. 31.000 een kerk met kosterswoning te bouwen. En al op 6 november 1887 kon de Oosterkerk – zoals de naam werd – in gebruik genomen worden.
Ds. Vethake haakt af… (1891).
Een conflict tussen ds Vethake en een van de ouderlingen liep enkele jaren later echter uit op het vertrek van de predikant. In een schrijven aan de kerkenraad deelde hij mee dat hij zijn predikambt neerlegde, geen kerkenraadscommissies wilde ontvangen en er niet meer met de kerkenraad over wilde praten. “Ik kan niet anders en ik doe niet anders .De zielsverwoestende ervaringen van de laatste weken nopen mij tot dit besluit. Meer nog, door allerlei kerkelijke toestanden heb ik mij nooit geheel in uw gemeente thuis gevoeld”. Daarover was de kerkenraad wel verbaasd, want ze hadden daarvan niets gemerkt en ze herinnerden zich hoe dankbaar de predikant was toen in de Doleantietijd kerkenraad en gemeente als één man om hem heen stonden.
Hoe dan ook, op 25 juni 1891 was hij geen predikant van de Arnhemse Nederduitsche Gereformeerde Kerk meer; hij zegde het lidmaatschap op en voegde zich weer bij de kerk waar hij vandaan kwam, de Nederlandse Hervormde Kerk.
© 2020. GereformeerdeKerken.info