De Gereformeerde Kerk te Arnhem (3)

5. De Gereformeerde Kerk te Arnhem (1907).

( < Naar deel 2 )  – Al vrij vlot nadat de Doleantie in 1886 was begonnen, traden de synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende) in overleg om te spreken over de mogelijkheid van eenwording.

Ds. S. van Velzen (1809-1896).

Na enkele jaren van onderhandelingen – die lang niet altijd gladjes verliepen – kon men het uiteindelijk eens worden over de voorwaarden tot Vereniging van de kerken uit Afscheiding en Doleantie. Op 17 juni 1892 kwamen de beide synodes in een gezamenlijke vergadering bijeen in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk, waar de eenheid werd geproclameerd. De voormannen van beide kerken reikten elkaar daar de broederhand. Het waren ds. S. van Velzen (1809-1896), een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land, en dr. A. Kuyper (1837-1920) namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken.

Dr. A. Kuyper (1837-1920).

Afgesproken was dat de naam van de verenigde Kerken zou zijn: De Gereformeerde Kerken in Nederland. De landelijk bereikte eenheid kon plaatselijk echter niet overal direct gerealiseerd worden. Soms waren er lokale meningsverschillen over allerlei zaken die eerst doorgesproken moesten worden. Besloten was in ieder geval dat vanaf 1892 tot het moment dat de plaatselijke eenheid een feit was, beide kerken desondanks ‘Gereformeerde Kerk’ genoemd werden. De oudste van de twee (meestal de Christelijke Gereformeerde Gemeente) zou zolang een ‘A’ aan de kerknaam toevoegen en de jongste, meestal de Dolerende Kerk, een ‘B’. Zo ging het ook in Arnhem: de voormalige Christelijke Gereformeerde Kerk van de Kerkstraatkerk heette voorlopig ‘Gereformeerde Kerk te Arnhem A’, en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk van de kerk aan de Rietgrachtstraat ‘Gereformeerde Kerk te Arnhem B’. Het waren twee zelfstandige kerken met een eigen kerkenraad.

De predikanten.

Dr. L.H. Wagenaar (1855-1910).

De predikanten van de beide Gereformeerde Kerken te Arnhem waren in die tijd de al genoemde ds. A. van der Zanden (1852-1918) van de Gereformeerde Kerk A, die van 1885 tot 1901 aan de kerk van Arnhem verbonden was, en  dr. L.H. Wagenaar (1855-1910),  die van 1892 tot 1898 aan Kerk B verbonden was. Ds. H. Hoekstra (1852-1915) volgde ds. Wagenaar in 1898 op en was tot 1915 aan de Gereformeerde Kerk van Arnhem verbonden. Dr. B. Wielenga (1873-1949) tenslotte kwam in 1902 naar Arnhem als opvolger van ds. Van der Zanden, en bleef tot 1911 aan de Kerk van Arnhem verbonden.

Pogingen tot eenwording in Arnhem.

Nadat dr. L.H. Wagenaar op 4 september 1892 intrede deed begonnen de gesprekken over eenwording in Arnhem op gang te komen. Kerk B wilde echter vooralsnog van geen kanselruil met kerk A weten, wat aan ds. Van der Zanden de klacht ontlokte ‘niet waardig te zijn in de [Dolerende] Oosterkerk te mogen voorgaan’. Kwam dat omdat ds. Wagenaar ‘dr.’ was en ds. Van der Zanden niet? En keek de gemeente van Kerk B ook wat neer op het ‘maatschappelijk niveau’ van Kerk A? Hoe dan ook, in 1896 was er nog niet veel voortgang geboekt: ds. Van der Zanden vond dat niet teveel haast gemaakt moest worden; de reden werd later duidelijk: hij had grote bezwaren tegen de vereniging met de Dolerenden!

Ds. A. van der Zanden (1852-1918) – zo bleek later – was eigenlijk tegen de vereniging met de Dolerenden.

Maar in 1897 besloten beide kerkenraden toch een commissie in het leven te roepen die zich met de ineensmelting van beide kerken zou gaan bezighouden. Alle tien leden, uit elke gemeente vijf ambtsdragers, waren eensgezind van mening dat eenwording plicht was. Om gericht te werk te gaan maakten ze eerst een inventarisatie van de verschilpunten. Daarbij ging het niet alleen over materiële zaken, maar ook over geestelijke standpunten. Zo werden ook de inkomsten en uitgaven naast elkaar gezet: de jaarlijkse inkomsten van Kerk B waren met gemiddeld fl. 7.200 ruim twee keer zo hoog als die van Kerk A.

Tijdens de werkzaamheden van de commissie nam ds. Wagenaar op 27 maart 1898 afscheid van Kerk B en deed collega ds. H. Hoekstra uit Schiedam al op 8 mei intrede. Hij was een minstens zo strijdvaardige natuur als dr. Wagenaar. Toen ds. Hoekstra in 1887 in Utrecht in Doleantie was gegaan, had hij de kansel beklommen met de schorsingsbul onder zijn arm! De Arnhemse predikant nam de onderhandelingen weer op, waarna ‘Kerk A’ de zusterkerk weliswaar uitnodigde voor een  samenspreking, maar toen het op het houden van gezamenlijke kerkdiensten aankwam, maakte ‘kerkenraad A’ pas op de plaats. Ds. Van der Zanden leek daarvan de oorzaak te zijn, nog steeds overtuigd van zijn ‘ongewenst te  zijn’ bij de gemeente van Kerk B.

Ds. H. Hoekstra (1852-1915).

Een kerkscheuring in Arnhem (1893).

Ds. Van der Zanden was overigens lang niet de enige in de Christelijke Gereformeerde Kerk (Kerk A) die bezwaren had tegen het samengaan met de Dolerenden. Landelijk was namelijk,  al voordat de Vereniging van de kerken uit Afscheiding en Doleantie  op 17 juni 1892 een feit werd, door twee predikanten – ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) uit Zetten en ds. J. Wisse Czn. (1843-1921) uit Den Haag – een bezwaarschrift bij de synode ingediend, waarin de synodebroeders opgeroepen werden de onderhandelingen over het samengaan met de Dolerenden onverwijld  te staken.

Ds. J. Wisse Czn. (1843-1921).

Ze vonden onder meer dat de plaatselijke gemeenten nooit gekend waren in het besluit om met de Dolerenden te verenigen. En bovendien vroegen ze zich af waarom de naam van Christus uit de kerknaam moest verdwijnen. Ook waren er bezwaren tegen de visie van dr. Kuyper  en zijn Dolerenden op de doop en het Verbond. Bovendien waren ze erg bang dat de Dolerende Vrije Universiteit in Amsterdam  hun geliefde christelijke gereformeerde Theologische School in Kampen  zou gaan overvleugelen of misschien wel wegdrukken! Toen de synode niet op hun verzoek inging, besloten de bezwaarden de Christelijke Gereformeerde Kerk ‘voort te zetten’ en bleven zich dus ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ noemen.

De Theologische school in Kampen, lang geleden.

Ook in Arnhem was een groep bezwaarden die het samengaan met de Dolerenden niet zag zitten. Op 19 maart 1893 besloten ze zich te onttrekken aan de Gereformeerde Kerk te Arnhem en stichtten hun eigen Christelijke Gereformeerde Gemeente. “Ds. Van Lingen speelde in Arnhem een belangrijke rol in die moeilijke eerste jaren”.

Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913).

Ds. Van der Zanden vertrekt (1901).

Het zat ds. Van der Zanden trouwens ondertussen niet mee. De gemeente werd door hem verwaarloosd, vonden sommigen. Ook kwamen er steeds minder mensen naar de Kerkstraatkerk en konden hij en zijn kerkenraad misschien nog net wel door één deur, maar daar was het ook mee gezegd. Het schuurde flink! Zijn ‘dreiging’ met het nemen van ziekteverlof zorgde aanvankelijk voor berouwvolle inkeer van de kerkenraad; maar de onvrede die de predikant voelde over het samengaan met Kerk B bleek ook nu weer duidelijk. In ieder geval nam hij het beroep van Putten aan, nam op 15 juli 1901 afscheid van Arnhem en voegde zich in 1903 in Putten bij de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk’.

De Gereformeerde Kerk te Arnhem (1907).

Ds. B. Wielenga (1873-1949).

Op de generale synode van 1902 (bijeen in de Oosterkerk te Arnhem!) ontstonden problemen over de opleiding van predikanten. Kerk A was bang dat de Theologische School in Kampen  door de Vrije Universiteit  in Amsterdam zou worden overvleugeld of zelfs weggevaagd. Inderdaad besloot de synode beide opleidingen tot één geheel samen te smelten. Maar door de tegenstand van een deel van de synode (‘de School als het werk Gods verloochend!’) en het gevaar van kerkscheuring, werd het besluit niet uitgevoerd.

Toch waren er in de loop van de tijd steeds meer Arnhemse gemeenteleden die de kerkenraad aanspoorden tot snellere voortgang in het eenwordingsproces. Nadat in 1907 uiteindelijk als laatste onderwerp van overleg overeenstemming bereikt was over de salarissen van de twee predikanten (ds. Hoekstra en ds. Wielenga), waren de meeste geschillen wel uit de weg geruimd. Een voorlopige Acte van Ineensmelting werd opgesteld met daarin alle onderhandelingsresultaten, die op 7 maart 1907  ondertekend werd:  “De kerkenraden der Gereformeerde Kerk te Arnhem A [met 650 leden] en der Gereformeerde Kerk te Arnhem B [met 1200 leden], met dank aan den Heere zich verblijdende over de vereeniging der Gereformeerde Kerken in Nederland, die den 17 juni 1892 in de Generale Synode dier Kerken te Amsterdam is tot stand gekomen (…), hebben besloten tot de algeheele vereeniging en de ineensmelting van de aan hunne zorgen toevertrouwde, tot hetzelfde kerkverband behorende Gereformeerde Kerk te deze plaatse”.

  • Nu we het tot stand komen van de Gereformeerde Kerk te Arnhem verhaald hebben gaan we de rest van de geschiedenis in grote lijnen en op zevenmijlslaarzen bij langs.

De tijd tot de Tweede Wereldoorlog.

De Oosterkerk.

In maart 1894 had de Oosterkerk een nieuw orgel gekregen: “De kerkenraad besluit dat vóór elke dienst het orgel vijf minuten bespeeld moet worden, waarna de voorzanger direct een psalmvers opgeeft, een en ander tot goede orde en stichting der gemeente”. Die gemeente bestond in 1907 uit zo’n 1.850 leden met twee predikanten en twee kerkgebouwen: de Kerkstraatkerk en de Oosterkerk.

Predikanten en hulppredikanten.

Tot de Tweede Wereldoorlog dienden achtereenvolgens (of tegelijk) de volgende predikanten de Gereformeerde Kerk te Arnhem: Ds. J.L. Schouten (1872-1940) – ‘hij werd op handen gedragen’ – stond van 1911 tot 1920 in de kerk van Arnhem; ds. J.G. Kunst (1873-1928) – ‘een goed theoloog, een man van Rotterdamse openheid’ – van 1916 tot 1928; ds. H.L. Both (1884-1962) – ‘de fijnzinnige pastor’ – van 1921 tot 1947; ds. J. Douma (1873-1958) – ‘de man die wist wat hij wilde’ – van 1929 tot 1938; de derde predikantsplaats werd bezet door ds. J.C.J. Kuiper (1901-1972) – ‘door hem kreeg Arnhem Oost een eigen gezicht’ – van 1934 tot 1941; ds. J. Overduin (1902-1983) – ‘door de bezetters opgepakt’ – van 1939 tot 1946 en ds. H. van Andel (1907-1984) – ‘een vriendelijk mens, een attent collega en een tactvol raadsman’ – van 1941 tot 1946.

Ook  deden gedurende korte tijd verscheidene kandidaten dienst in Arnhems kerk: kand. A.C. van Nood (1908-1996) van 1932 tot 1933; kand. F. Colenbrander (1907-1975) van 1933 tot 1934; kand. L. Zielhuis (1914-1999) van 1939 tot 1940; kand. A.I. Krijtenburg (1912-1973) van 1939 tot 1940; kand. A. Schweitzer (1912-1987) in 1942 en kand. A.L. Bos  (1917-1995) van 1942 tot 1944.

Het interieur van de Kerkstraatkerk.

De Westerkerk (1925).

In de loop van de tijd was ‘de gezellige pijpenla’, zoals de Kerkstraatkerk wel genoemd werd, niet meer in goede bouwkundige staat en ook was het aantal zitplaatsen voor de groeiende Arnhemse kerk ontoereikend  geworden, nog afgezien van het lawaai van de straat dat duidelijk hoorbaar én storend was, vooral veroorzaakt door de nabijgelegen melkfabriek. Dus ging de kerkenraad op zoek naar een stuk grond voor kerkbouw. In 1918 – de Eerste Wereldoorlog was net voorbij – werd voor fl. 7.800 een terrein op de kop getikt aan de Van Lawick van Pabststraat. Bezwaren tegen de grote uitgaven in een tijd van economische malaise – de kerkelijke begroting stond er ook niet erg florissant bij – was er de oorzaak van dat de plannen de ijskast ingingen.

Voorlopig concentreerde de kerkenraad zich op de Oosterkerk waar nodig vergaderruimte bij gebouwd moest worden. Dat gebeurde door een belendend perceel te kopen en te verbouwen tot  vergaderruimte. Toch werd voortgegaan met het maken van nieuwbouwplannen. In 1920 stond de kerkenraad op het standpunt dat de Oosterkerk de centrale kerk zou blijven, dat de Kerkstraatkerk over niet al te lange tijd verkocht zou worden en in de plaats daarvan ‘een eenvoudige kerk’ gebouwd zou worden op de aangekochte grond aan de Van  Lawick van Pabststraat (wat daar overigens niet doorging); in oostelijk Arnhem moesten de steeds talrijker wordende gereformeerden nog altijd wachten op een kerkelijke voorziening.

De Westerkerk (1925-1999).

Hoe dan ook, voor fl. 51.000 werd het pand van de Verzekeringsraad aan het Nieuwe Plein aangekocht, dat bestemd en ingericht werd voor de vestiging van het gereformeerd Rusthuis voor Ouden van Dagen en voor het houden van kerkelijke vergaderingen; maar in de tuin achter het gebouw was dan ruimte voor een kerk. Aan de gemaakte plannen hing een prijskaartje van fl. 80.000. Alleen als de Kerkstraatkerk voor minstens fl. 15.000 verkocht zou kunnen worden (het werd trouwens fl. 17.500) en het orgel uit die kerk dienst zou kunnen doen in de nieuwe kerk (wat ook gebeurde), kon het plan doorgaan. Maar… ondanks allerlei inzamelingsacties bleek alleen een goedkoper plan (dat fl. 60.000 kostte) doorgang te kunnen vinden.

Van het voornemen er ‘een eenvoudig gebouw’ van te maken kwam niet veel terecht. ‘Het werd de kathedraal van gereformeerd Arnhem’. De Oosterkerk, gesitueerd in een inmiddels al enigszins ontvolkend stadscentrum, mocht dan in de stad weliswaar ‘centraal’ gelegen zijn, maar van haar gedachte positie als ‘centrale kerk’ bleef door deze nieuwe ‘kathedraal’ niet veel over. Op 5 maart 1925 werd de Westerkerk aan de Oude Stationsstraat onder leiding van ds. H.L. Both in gebruik genomen, met een preek naar aanleiding van Deuteronomium 22 vers 27: ‘De eeuwige God zij u een woning’. Enkele dagen eerder was de Kerkstraatkerk buiten gebruik gesteld en verkocht.

Vier jaar na de ingebruikneming al circuleerden in de (gereformeerde) Antirevolutionaire pers (De Standaard) geruchten dat de Westerkerk zou worden verkocht! Inderdaad bleek een belendend garagebedrijf interesse te hebben voor het bedehuis. De kerkenraad had zelfs al een commissie benoemd om te onderzoeken of, en zo ja voor hoeveel geld, de kerk kon worden verkocht! Het rapport adviseerde weliswaar  niet om tot verkoop over te gaan, maar merkte wél op dat het kerkgebouw ‘te groot en te royaal’ gebouwd was, op een te decentrale plaats stond,  en dat de kerk bijna nooit geheel bezet was, terwijl het stoken van de verwarming van het kolos veel geld kostte. De kerk werd echter niet verkocht. Trouwens, de garage-eigenaar wilde er maar fl. 130.000 voor betalen. Dat was te weinig.

Problemen rond ds. H.L. Both.

Ds. H.L. Both (1884-1962).

Halverwege 1933 vertelde ds. Both op de kerkenraad dat hij het voorgaande jaar een ‘proces van verdieping en verinnering’ had meegemaakt. Zonder dat dit in de kerkenraad toen voldoende duidelijk werd, bleek uit klachten van gemeenteleden al snel dat de predikant tijdens zijn huisbezoeken enthousiast  vertelde over zijn positieve houding ten opzichte van de Engelse Oxford- of Buchmanbeweging, die opgericht was om starre kerkelijke verhoudingen te doorbreken, door mensen van allerlei pluimage samen te brengen in huissamenkomsten om te spreken over hun geloof en om elkaar hun zonden te belijden. Ds. Both organiseerde zelfs persoonlijk enkele van dat soort huissamenkomsten, omdat hij het een probaat evangelisatiemiddel vond. Maar deze activiteiten strookten niet met de wijze van geloofsbeleving binnen de toenmalige Gereformeerde Kerken. De kerkenraad keurde deze activiteiten in voorzichtige maar duidelijke bewoordingen af en de predikant zegde toe zich daarbij neer te zullen leggen.

Het boekje van ds. Both.

Maar toen korte tijd later van zijn hand een boekje verscheen – Arbeiders in zijn oogst – waarin de predikant zonder omwegen steun betuigde aan de Oxfordbeweging, werd hem verteld dat hij daarover eerst met de kerkenraad had moeten spreken. De classis werd er bij gehaald en uiteindelijk gaf de kerkenraad hem opdracht zijn dwalingen te erkennen, wat de vredelievende predikant uiteindelijk- zij het onder protest – deed.

De kerk in de crisistijd (jaren ’30).

De crisisjaren brachten werkloosheid en armoede in ons land, die ook de leden van de Gereformeerde Kerken troffen. De Arnhemse diaconie trachtte zoveel mogelijk hulp te verlenen en nood te lenigen. Maar sommigen vroegen zich af of de bedeelden niet beter bij de overheid konden  aankloppen voor een uitkering. In Arnhem vonden de meeste diakenen dat echter onaanvaardbaar. Zolang de eigen diaconale reserves voldoende waren zouden ze zélf het hun toevertrouwde diaconale werk uitvoeren zonder tussenkomst van de overheid. Toen die reserves enkele jaren later echter uitgeput raakten moest ook de diaconie met tegenzin aan de kerkenraad voorstellen de werklozen naar de overheid te verwijzen met dien verstande, dat de diaconie een eventuele achteruitgang in uitkering zou bijpassen. In 1934 gaf de diaconie het niet geringe bedrag van fl. 18.000 uit aan hen die financiële problemen hadden gekregen.

Het interieur van de Westerkerk.

Een Vrouwencomité kwam op het idee gedragen kleding in te zamelen en te repareren, zodat die door behoeftige gemeenteleden weer zou kunnen worden gedragen. In de Parkstraat werd zelfs een pand gehuurd dat als opslagruimte dienst deed! Want er kwam veel gedragen kleding binnen en op vertoon van een door de diaconie uitgegeven bewijsje kwamen velen kleding halen. De diaconie beschikte ook over het in 1937 opgerichte Comité Ziekenzorg, dat – net als in andere Gereformeerde Kerken in ons land  – hulp bood aan langdurig zieken, enz.

Zoals al aangegeven was in het voorgebouw van de Westerkerk een Rusthuis voor gereformeerde bejaarden gevestigd. Om daarvoor in aanmerking te kunnen komen moest men minstens drie jaar lid van de kerk geweest zijn; dat laatste gold dan ook voor de echtgeno(o)t(e) van een kandidaat-bewoner. De dagelijkse leiding van het Rusthuis berustte bij een ‘vader en moeder’. Zij hielden toezicht op handhaving van de strenge regels die er golden: ’s ochtends om 8 uur de slaapkamer verlaten, ’s avonds 10 uur licht uit, oogjes en mondje toe, niet zonder toestemming bij de maaltijd wegblijven, anders zonder eten naar bed, en met toestemming mochten de rustenden tussen 9 uur ‘s ochtends en 7 uur ’s avonds uitgaan.

In het noordoosten van de stad.

In het noordoosten van de stad werd tussen 1920 en 1930 de wijk Geitenkamp  gebouwd. Daar stond nog steeds geen kerk, al hadden de gereformeerden in die omgeving er al jaren om gevraagd. Vandaar dat begin jaren ’20 onder leiding van br. Siegers op de Geitenkamp huisdiensten gehouden werden in een noodgebouw naast de Talmaschool, omdat de Oosterkerk voor hen te ver uit de buurt lag. Toen het bezoekersaantal steeg verkaste men naar het gymlokaal van de school, maar er leek geen zicht op de bouw van een eigen kerk. Tot groot verdriet van de oosterlingen.

Ds. J. Douma (1873-1958).

Toen ze  uiteindelijk dan maar plannen maakten om er een zelfstandige Gereformeerde Kerk op te richten, onafhankelijk van de kerk van Arnhem, werden de verhoudingen met de kerkenraad er niet beter op. Ds. Douma wist de vrede echter te herstellen en beloofd werd dat een hulppredikant zou worden benoemd voor het pastoraat in die wijk. Dat werd kandidaat A.C. van Nood. Na zijn vertrek kwam kandidaat Colenbrander (1907-1975), maar toen ook hij elders predikant werd moest omgezien worden naar een derde predikant, in de persoon van ds. J.C.J. Kuiper. Onder zijn leiding kwam het gereformeerde kerkelijk leven op de Geitenkamp tot grote bloei.

Ds. J.C.J. Kuiper (1901-1972).

In 1939 was op de hoek van de Julianalaan en de Karthuizerstraat voor fl. 9.000 toch een stuk grond in de aanbieding! De kerkenraad kocht het en door de architecten Rotshuizen en Tiemens werd een plan voor kerkbouw gemaakt. Eindelijk, zeiden de Oosterlingen! Maar… de oorlog gooide roet in het eten.

De Tweede Wereldoorlog.

Op 10 mei 1940 kwamen de Duitsers ons land binnen. De kerkenraad en de diaconie beseften dat het nu oppassen geblazen was voor wat betreft het notuleren van vergaderingen. Aanvankelijk kon het kerkelijk leven in Arnhem vrij ongestoord voortgaan, maar de kerkbouwplannen in de wijk Geitenkamp konden geen voortgang vinden en evenmin de bouw van een nieuw orgel voor de Westerkerk, al was de benodigde fl. 8.000 al bijna binnen.

De schoolkwestie.

De predikanten Both en Overduin werden door de Duitsers gevangen genomen; gelukkig bleef ds. Both slechts korte tijd vast zitten, maar de gevangenschap van ds. Overduin, wijkpredikant van de Oosterkerk, duurde veel langer. Dat kwam mede door de  ‘schoolstrijd’ die gevoerd werd tussen de kerkenraad en het schoolbestuur tegen de bezetters. In 1941 bleek dat één van de onderwijzers van de gereformeerde Van Löben Selsschool aanhanger was van de NSB, de Nederlandse handlangers van de Duitsers. Hij wist ongetwijfeld dat de generale synode al in 1936 had besloten dat het lidmaatschap van de NSB onverenigbaar was met dat van de Gereformeerde Kerken in Nederland, dat degenen die deze synodale uitspraak aan hun stampende NSB-laars lapten onder de tucht gesteld moesten worden en bij volhardende ongehoorzaamheid uit de kerk gezet konden worden. Duidelijke taal.

De Van Löben Selsschool, die zo’n belangrijke rol in het schoolverzet speelde.

De kerkenraad vroeg hem dus hoe hij dat lidmaatschap kon rijmen met de christelijke godsdienst. Het antwoord kwam niet van de onderwijzer zelf maar van het Duitse Kommissariat. Deze eiste intrekking van de aan de onderwijzer gestuurde brief. Het bestuur trok de brief in, waardoor de spanningen op school opliepen. Schoolhoofd Caspers werd gevangen genomen. Door de Duitsers werd geëist dat het bestuur hem zou schorsen. Dat weigerde het bestuur, hield de rug recht en schorste niet de trouwe Caspers, maar de NSB-onderwijzer. Toen deze toch op school verscheen sloot het bestuur de school direct.

Ds. J. Overduin (1902-1983).

De Duitse Sicherheits Dienst (SD) nam vervolgens enkele bestuursleden gevangen en heropende de school. Behalve de NSB-onderwijzer verschenen slechts dertig kinderen, ondanks het feit dat de ouders met dreigementen bevolen was hun kinderen naar school te sturen. Op zondags 8 februari 1942 ging ds. Overduin in de Oosterkerk voor. Bekend was dat er ook leden van de Gestapo in de kerk waren. Ds. Overduin preekte over Matth. 5 de verzen 10 en 11 en in zijn preek maakte hij duidelijk dat ieder die zijn kinderen naar een school stuurde waar de leer van de NSB onderwezen werd, zijn doopbelofte schond. Het gevolg was dat de predikant gevangen genomen werd en uiteindelijk terecht kwam in het concentratiekamp Dachau. Pas in oktober 1943 werd hij uit gevangenschap ontslagen en kon hij naar Arnhem terugkeren. Later schreef hij over de gebeurtenissen het boek Hel en hemel van Dachau.

Het boek van ds. Overduin.

Ondertussen hadden de Duitsers getracht de school weer te openen; maar bestuur en ouders hielden de rug recht. De kinderen werden van school gehaald, kregen thuisonderwijs of werden op andere scholen geplaatst, dit alles ondanks zware druk die op hen uitgeoefend werd. De school bleef dicht.

En verder in de oorlog…

Ondertussen kon voor wijk Oost na het vertrek van ds. J.C.J. Kuiper – zoals al opgemerkt – achtereenvolgens een tweetal hulppredikers benoemd worden.   De Westerkerk moest in de wintermaanden gesloten worden in verband met brandstofschaarste. De Oosterkerk kon gewoon worden gebruikt (de Talmaschool was door de bezetters gevorderd) en ook konden gereformeerden onderdak vinden in de hervormde Paasbergkerk.

Maar op 17 september 1944 was de spanning te snijden omdat de Duitsers gedreigd hadden gijzelaars dood te schieten als vergelding voor een aanslag. Ds. Both preekte toen over Psalm 91 vers 1 (‘Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigten’).

De Oosterkerk zwaar beschadigd (1944).

De Oosterkerk werd zwaar beschadigd…

Die dag, 17 september 1944, luidde de Slag om Arnhem in, die tot de 25ste september zou aanhouden. Tijdens de dienst was de Slag om Arnhem al gaande, en na de slotzang, psalm 46 vers1, moest men nog enige tijd binnen blijven wegens het gevaar buiten: de eerste bommen vielen. ’s Middags vielen ze op het stadscentrum, waarbij ook de Oosterkerk zwaar beschadigd werd, ‘overigens de enige oorlogsschade die de kerk van Arnhem aan haar gebouwen leed’. Velen werden uit de zwaar gehavende stad geëvacueerd. Om te trachten hun gemeenteleden toch zoveel mogelijk bij elkaar te houden organiseerden de hervormde en de gereformeerde kerkenraden, voor zover en zolang mogelijk, her en der ‘stichtelijke  huissamenkomsten’.

Maar een massale evacuatie kwam op gang van minstens 80.000 Arnhemmers, die elders een veilig heenkomen zochten. De beide predikanten zetten zich in om voor evacués onderdak te vinden, in Arnhem of elders, of ze hielden bijeenkomsten waar psalmen en gezangen gezongen werden, legden voor zover mogelijk bezoeken af bij ontheemde gemeenteleden en schreven rondzendbrieven aan hen die in de diaspora verzeild waren geraakt. Het zou maanden duren voordat men in Arnhem terug kon komen en de wederopbouw ter hand genomen kon worden.

In de Westerkerk werd na de oorlog een plaquette aangebracht met de namen van de dertien gemeenteleden die door oorlogshandelingen om het leven gekomen waren. “Vrees geen der dingen, die gij lijden zult. Ziet, de duivel zal enigen van ulieden in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt; en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen. Zijt getrouw tot den dood, en Ik zal u geven de kroon des levens” (Openbaring 2 vers 10).

  • Over de tijd na de Tweede Wereldoorlog beperken we ons voornamelijk tot de activiteiten met betrekking tot de kerkgebouwen, en ook dat in beknopte vorm.

Na de Tweede Wereldoorlog.

De predikanten.

Ds. H. van Andel (1907-1984).

Na de grote wereldbrand zette de groei van de Gereformeerde Kerk van Arnhem door. Het aantal predikantsplaatsen groeide navenant: in 1949 werd de vierde bezet door ds. K.M.R. van der Beek (1916-1992), de vijfde in 1956 door ds. H.C. Endedijk (1926-2011), de zesde in 1963 door ds. H.B. Weijland (1928-1996) en de zevende in 1967 door ds. H. Boswijk (*1937). Geen wonder als we bedenken dat het ledental na de oorlog nog steeds omhoog schoot, van ongeveer 3.500 naar ruim 6.000 in 1964, al was dat niet het uiterste hoogtepunt. Halverwege de jaren ’60 daalde het ledental echter even rap als het daarvóór gestegen was, en moest het aantal predikantsplaatsen navenant worden ingekrompen.

In 1946 namen twee van de drie predikanten (ds. Van Andel (op 26 mei 1946) en ds. Overduin (16 juni 1946) afscheid van ‘de domineeslievende gemeente’ van Arnhem, wat in de gemeente als een grote schok ervaren werd, die boze brieven aan de kerkenraad tot gevolg had; er was ‘verbittering, teleurstelling en verontwaardiging’ in de gemeente, ja, zelfs was sprake van ’verraad’, zeiden sommigen. Hoe dan ook, er kwamen opvolgers, allereerst ds. N. Willemse (1900-1977), die op 3 september 1946 intrede deed; anderen volgden hem. Vooral het jeugd- en jongerenwerk kwam weer tot grote bloei, al was men ook weer intensief men het evangelisatiewerk aan de slag gegaan.

De Oosterkerk buiten gebruik (1888-1968).

De Oosterkerk was door de oorlog flink beschadigd, en al had men nog plannen om een en ander voor fl. 40.000 te repareren, het bleef bij een restauratie van ongeveer fl. 20.000. De kerkramen werden bijvoorbeeld weer dichtgemaakt met – wat men pas later door kreeg – tuindersglas, veel dunner dan vensterglas; dat was de oorzaak dat de kerk daarna nauwelijks warm te krijgen was, en dat de koster verwijten te horen kreeg dat hij niet goed stookte! Hoe dan ook, het herstellen van de oorlogsschade was er oorzaak van dat er nauwelijks genoeg geld overbleef voor de stichting van nieuwe kerkgebouwen ten behoeve van de zich uitbreidende gemeente. De Oosterkerk werd uiteindelijk  in 1968 buiten gebruik gesteld en twee jaar later gesloopt.

De Julianakerk (1948-1962).

De Julianakerk aan de Julianalaan.

Zowel in Oost als in Zuid was kerkbouw dringend noodzakelijk; hoe lang wachtte men bijvoorbeeld in wijk Oost daar al niet op? Het aantal gereformeerden groeide er snel, maar dat was ook in Zuid het geval. In Oost kreeg men in 1948 uiteindelijk een noodgebouw aan de Julianalaan. Het was een zeer degelijk in elkaar getimmerd gebouw dat omstreeks een ton had gekost. ‘Het bouwsel’ werd Julianakerk genoemd.

De Salvatorkerk (1956-heden).

De Salvatorkerk (foto: Henny Kalisvaart).

Op 8 februari 1956 werd de Salvatorkerk aan het Salvatorplein in gebruik genomen. De ruimte die in de kerkbouwplannen gereserveerd was voor de kerkzaal ontlokte later aan kerkenraadsleden de opmerking dat ‘wij bij de bouw van de Julianakerk te pessimistisch geweest zijn’ voor wat betreft het aantal kerkgangers. ‘We hadden in de Salvatorkerk een paar meter kerk méér moeten bijbestellen!’

De Bethaniëkerk (1962-2000).

De Bethaniekerk te Arnhem. De forse toren is hier niet te zien (eigen foto).

Architect Sj. Wouda ontwierp een kerkgebouw  aan de Laan van Presikhaaf. Het gebouw – Bethaniëkerk genoemd – werd omschreven als een sobere, moderne kerk, voorzien van een zeer forse, losstaande, toren. De kerk werd in december 2000 buiten gebruik gesteld.

De Opstandingskerk (1962-heden).

De kerkbouw hield met moeite het stijgende aantal gemeenteleden bij. De architecten J. Rotshuizen en C. Dekker maakten het ontwerp voor de Opstandingskerk aan de Rosendaalseweg. ‘Na een lange omzwerving over verschillende terreinen, die helaas ook tot een ernstige vertraging heeft geleid, is dit ontwerp geprojecteerd op een glooiend terrein aan de noordwestzijde van de Rosendaalseweg, een belangrijke verbindingsweg vanuit het centrum naar het Oostelijk stadsdeel’.

Bouwtekeningen van de Opstandingskerk (foto: Administratie en Beheer).

De kerkzaal is in plattegrond ongeveer peervormig. In de kerkzaal was plaats voor zevenhonderd zitplaatsen die door schuifbankjes konden worden uitgebreid tot ongeveer achthonderd.  ‘Door het hellend terrein waarop de kerk gebouwd is (ongeveer 80 meter boven NAP, het hoogste punt van Arnhem) was er een goede gelegenheid onder de kerkzaal nog verschillende vergaderruimten te projecteren’.

De Opstandingskerk te Arnhem-Noord (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

‘De Opstandingskerk is een van de eerste gereformeerde kerken (…) waar monumentale kunst een belangrijke rol speelde in het ontwerp. Dat geldt bijvoorbeeld voor het glas-in-betonraam in de zuidgevel van de kerk, maar vooral voor het grote wandkleed achter het liturgisch centrum dat in het ontwerp van de kerkruimte al ingepland was’. De aanvankelijke bouwkosten werden geschat op fl. 438.000.

De Verrijzeniskerk (1967-2005).

De Verrijzeniskerk (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

In 1967 verrees de gezamenlijk met de hervormde gemeente gebouwde Verrijzeniskerk aan de Beethovenlaan. Deze kerk werd ontworpen door architect H.A. Knoop, werd in 2005 buiten gebruik gesteld en in 2009 gesloopt.

De Kandelaar (1975-2020).

Arnhem-Zuid breidde in de jaren ’70 stevig uit; nieuwe wijken werden ingelegd, zoals Eimersweide, Elderveld en Vredenburg. De gereformeerde Zuiderwijk groeide navenant en al gauw bleek dat, behalve de al eerder in gebruik genomen Salvatorkerk, in de wijk Elderveld een nieuwe kerk gebouwd moest worden (aanvankelijk werden in de Elderveldschool aan de Delftweg ochtenddiensten gehouden: de eerste was op 15 september 1974, waarin ds. H.B. Weijland (1928-1996) voorging).

De Kandelaar (1975-2020).

Architectenbureau Rotshuizen uit Arnhem werd verzocht een ontwerp te maken van een kerkelijk centrum: een aantal zalen om een centrale ruimte. Het kerkelijk centrum – dat De Kandelaar genoemd werd – werd op zondag 21 december 1975 tijdens een kerkdienst in gebruik genomen, met als voorganger de emeritus-predikant ds. C. Houtman (1909-1993). De officiële overdracht van De Kandelaar vond plaats op dinsdag 18 mei 1976 met een kerkdienst waarin opnieuw hulppredikant ds. Houtman voorging.

De Westerkerk gaat dicht (1925-1992).

De Westerkerk (1925-1999).

Op zondag 3 mei 1992 werd in de Westerkerk de laatste kerkdienst gehouden, onder leiding van ds. A. Hooymeijer (*1939). ‘Bij de sluiting van de Westerkerk werd niet al te lang stilgestaan’. Algemeen was de overtuiging dat samengaan tussen gereformeerd en hervormd toen moest gebeuren. De kerkgangers werden over twee Samen-op-Wegwijken verdeeld. ‘Voor de meesten in de Westerwijk was dit een vanzelfsprekendheid’.

Protestantse Gemeente te Arnhem.

De inmiddels gevormde Protestantse Gemeente (in 1999 eerst als federatie) moest in de afgelopen jaren gereorganiseerd worden door de sterke terugloop van de ledentallen bij zowel de Gereformeerde Kerk als de Hervormde Gemeente. Besloten werd tot de vorming van twee wijkgemeenten: Wijk Noord (als samenvoeging van de v/m. hervormde Bethlehemkerk,  de v/m. hervormde Diaconessenkerk en de gereformeerde Opstandingskerk); en Wijk Zuid (als samenvoeging van de Salvatorkerk en  Elden De Kandelaar).

In Wijk Noord werd de Opstandingskerk als plaats van samenkomst gekozen, reden waarom het kerkgebouw een grondige verbouwing onderging en in 2020 als ‘Nieuwe Kerk’ weer in gebruik genomen werd.

In Wijk Zuid moest in 2020 afscheid genomen worden van De Kandelaar, waar op 4 oktober de laatste dienst gehouden werd. De centrale plaats van samenkomst voor deze wijkgemeente werd de Salvatorkerk, die een ingrijpende verbouwing onderging.

Ledentallen van De Gereformeerde Kerk te Arnhem.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Arnhem van 1894 tot 2004  (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen onder meer:

K.F. Creutzberg, Wat er geschied is. Open schrijven aan K.W. Vethake (…). Arnhem, 1887

A.P. Crom, e.a. (red.), Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land. Deel 8, Gelderland. Kampen, 1985

H.C. Endedijk, Als een adelaar zijn vleugels… Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk van Arnhem. Arnhem, 1986

P. Eijgenraam e.a., Denkend aan De Kandelaar. Uitgegeven ter gelegenheid van het afscheid van het kerkelijk centrum De Kandelaar. Arnhem, 4 oktober 2020

Gemeenten en Predikanten van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992

H. Hoekstra, Arnhems Gereformeerde Kerk in 1887. Gedachtenisrede uitgesproken in de Oosterkerk aldaar, op 30 juni 1912. Arnhem, 1912

Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

E.J. Jansen, De Kerk in ’t midden. 125 jaar Gereformeerde Kerk te Velp (G.), 1841-1966. Velp, 1967

Lueks, e.a., ‘In het voetspoor gebleven’. Chr. Geref. Kerk Arnhem, 1893-1993. Arnhem, 1992

P.W. van Lunteren, Hervormd Amsterdam. Ontwikkelingen van een gemeenschap. 1816-1998. Arnhem, 2016

N.N., Monument: Arnhem, Opstandingskerk. G.p., g.j.

E.J. Rotshuizen, Ontwerp Gereformeerde Kerk te Arnhem. In: Administratie en Beheer, september 1960

C. Smits, De Afscheiding van 1834. Negende deel, Provincie Gelderland. Dordrecht, 1991

K.W. Vethake, Wat is er geschied? Een woord van herinnering en toelichting, ten behoeve van de Nederduitsche Geformeerde (Gereformeerde) gemeente van Arnhem. Amsterdam,  1887

© 2020. GereformeerdeKerken.info