De Gereformeerde Kerk in het Gelderse Doornspijk ontstond op 18 juli 1888 als Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende). In 1892 sloot de kerk zich aan bij De Gereformeerde Kerken in Nederland. Een kort overzicht.
Een historisch overzicht schrijven over de kerk van Doornspijk valt niet mee, omdat het archief van 1888 tot 1923 verloren ging bij een brand in de woning van de scriba, inclusief een door de (gereformeerde) burgemeester geschonken avondmaalstel. Ook een korte tijd na de brand door het schoolhoofd gemaakt verslag over de gereformeerde kerkgeschiedenis van Doornspijk is onvindbaar.
Bezwaren tegen de hervormde kerk.
Hoe dan ook, ook in Doornspijk bestonden al voor de jaren ’80 van de negentiende eeuw bezwaren tegen de grote macht van de hervormde synode (al gauw ‘synodale hiërarchie‘ genoemd), waardoor de plaatselijke gemeenten nauwelijks iets in de melk te brokkelen hadden; ook bestond weerzin tegen de toenemende vrijzinnigheid in die kerk; beide zaken werden volgens velen veroorzaakt door het in 1816 door de overheid aan de kerk opgelegde ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk’. De overheid schafte toen tegelijk de vigerende Dordtse Kerkorde (DKO) af en gaf de ‘aloude Nederduitsche Gereformeerde Kerk uit de Hervorming van de zestiende eeuw’ meteen een andere naam: Nederlandsche Hervormde Kerk. De koning was in het vervolg het hoofd der kerk.
Contacten over de kerkelijke toestand.
Enkele gemeenteleden hadden de bezwaren tegen de kerkelijke gang van zaken met elkaar besproken en ook buiten het dorp daarover contacten gezocht. Mogelijk hebben ze over de kwestie ook overleg gehad met de bekende oefenaar C. de Gooijer (1851-1919) uit Nunspeet, die later namelijk ook de eerste dienst in de kerkschuur leidde. En zonder twijfel lazen verscheidene van de hoofdpersonen in het nu volgende verhaal het aanvankelijk nog hervormde kerkelijk weekblad De Heraut, waarvan dr. A. Kuyper (1837-1920) hoofdredacteur was.
Het Gereformeerd Kerkelijk Congres (1887).
In ieder geval blijkt uit alles dat ze op de hoogte waren met de besluiten van het Gereformeerd Kerkelijk Congres, dat van 11 tot en met 14 januari 1887 in Amsterdam gehouden was. Het congres werd georganiseerd door een aantal afgezette Amsterdamse kerkenraadsleden, die zich verzetten tegen de kerkelijke regels en tegen de macht van de synode. Een van de tachtig afgezette kerkenraadsleden was dr. A. Kuyper, die beschouwd werd als de grote leider van de Doleantie, de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk. Deze was weliswaar in februari 1886 begonnen in Kootwijk en kort daarop in enkele andere plaatsen, maar deze uittredingen uit de hervormde kerk kregen niet zoveel publiciteit als die in Amsterdam. Dat was tenslotte ’s Lands hoofdstad.
De afgezette ‘benauwde broederen’ te Amsterdam institueerden op 16 december 1887 de (naar de aloude Vaderlandse kerk genoemde) Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende). Om met andere bezwaarden in de hervormde kerk te spreken over de voortgang van de Doleantie elders in het land, werd daar het Gereformeerd Kerkelijk Congres georganiseerd, waar 1.500 hervormde kerkenraadsleden uit het hele land bijeenkwamen, en waar mondelinge en schriftelijke informatie verstrekt werd over de beste manier waarop de ‘reformatie der kerk’ elders in het land het best tot stand kon komen. Daartoe werden ook zgn. Modellenboekjes gepubliceerd, waarin ‘alle [officiële] brieven die te schrijven zouden zijn’ waren afgedrukt om de Doleantie zo goed mogelijk te laten plaatsvinden.
Hoe dan ook, enkele verontruste ambtsdragers en gemeenteleden gingen in Doornspijk rond juni 1888 met een gedrukte verklaring over de kerkelijke toestand bij de hervormde gemeenteleden in het dorp langs. In de verklaring was de kritiek op de kerkelijke toestand onder woorden gebracht. Ook werd daarin de kerkenraad gevraagd om ‘de reformatie der kerk ter hand te nemen’, dat wilde zeggen het ‘Algemeen Reglement’ af te schaffen en ‘weer kracht en geldigheid te verlenen’ aan de aloude Dordtse Kerkorde. Ook was er ruimte om die verklaring te ondertekenen. Dat was geheel in lijn met de adviezen van het Gereformeerd Kerkelijk Congres. Daar was namelijk afgesproken dat ‘vertrouwbare broederen’ de gemeenteleden hun instemming konden laten betuigen op zgn. ‘verzamellijsten’.
Naar de kerkenraad.
Op 12 juli 1888 kwam de hervormde kerkenraad weer bijeen, onder meer om te spreken over het inmiddels binnengekomen verzoek de reformatie der kerk ter hand te nemen. Maar de voorzitter van de kerkenraad, ds. H.D. Bax, wilde de zaak niet bespreken en ook niet in stemming brengen. Dat was voor een van de kerkenraadsleden, diaken W. Spronk, die de verklaring zelf ook ondertekend had, aanleiding de volgende verklaring af te leggen: “Wij verklaren dat wij, met de inhoud van het adres der gemeente instemmend, als kerkeraadsleden horen te gaan handelen overeenkomstig onze belofte bij de aanvang onzer bediening voor God in de gemeente afgelegd en niet langer in de regering der kerk gemeenschap te mogen oefenen met hen, die handelen in strijd met die belofte en met de gehoorzaamheid aan Christus Jezus, de enige Koning der Kerk, die Zijn wetten in Zijn Woord heeft neergelegd”.
De Dolerende Kerk geïnstitueerd (19 juli 1888).
Diaken Spronk en ouderling W. den Besten verlieten vervolgens de vergadering. Natuurlijk berichtte de predikant een en ander aan het Classicaal Bestuur, dat beide kerkenraadsleden op 19 juli 1888 schorste. Net een dag te laat. Want op 18 juli was door hen een vergadering gehouden met de gemeenteleden die de ‘verzamellijsten’ ondertekend hadden en instemming hadden betuigd met het ’ter hand nemen van de reformatie der kerk’. Wie bij die vergadering de leiding had weten we niet, maar vermoedelijk oefenaar De Gooijer. Op die dag schafte men het Algemeen Reglement af, waarmee men zich ontdeed van de synodale hiërarchie, en verleende men weer ‘kracht en geldigheid’ aan de Dordtse Kerkorde.
Daar bleef het echter niet bij. Natuurlijk werd overeenkomstig hetgeen geadviseerd was door het Gereformeerd Kerkelijk Congres bericht van de kerkinstituering gezonden aan de overige leden van de hervormde kerkenraad, de Kerkvoogdij, en aan de koning. Twee kerkenraadsleden, ouderling W. den Besten en diaken W. Spronk (die ook tot scriba benoemd werd) schreven bovendien een brief aan de koning. Daarvan weten we de inhoud doordat deze in De Heraut werd gepubliceerd.
Het was een merkwaardige brief. Er werd namelijk niet officieel kennis gegeven van de instituering van de Dolerende Kerk, maar juist werd meegedeeld dat men daarmee wilde wachten, omdat men niet wilde dat van die stukken kennis gegeven werd aan de Synode, ‘wier rechtsbevoegdheid tegenover deze [Dolerende] kerkeraden, ofschoon nooit gewettigd, nog minder grond had sedert de indiening van bovengenoemde besluiten [namelijk ‘om de synodale hiërarchie af te werpen’]. De Dolerende kerkenraad liet de koning dus duidelijk merken niets met de hervormde synode te maken te (willen) hebben.
Hoe dan ook, op 19 juli 1888 ontstond de Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Doornspijk.
De Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’.
Eén van de adviezen van het Gereformeerd Kerkelijk Congres was om als kerkenraad een Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ op te richten, die het beheer zou voeren over de stoffelijke kerkelijke zaken, zoals de financiële en de onroerende goederen. De reden daarvan was dat de Dolerende Kerken op grond van de toen geldende wettelijke regels geen officiële erkenning en dus ook geen rechtspersoonlijkheid konden verkrijgen. Daarvoor was een vereniging nodig, die die rechtspersoonlijkheid wel kon verkrijgen. Ook de kerkenraad van Doornspijk stelde ‘De Kerkelijke Kas’ in. En de erkenning ervan kwam spoedig af.
Een eigen (nood-) kerk (1888).
De jonge Dolerende Kerk had natuurlijk nog niet direct een kerkgebouw waar ze haar diensten kon houden. Vandaar dat de begintijd gekenmerkt wordt door kerkdiensten in schuren of stallen. De eerste dienst werd gehouden in de schuur van T. van der Beek; deze werd gehouden op 29 juli 1888, en stond onder leiding van de al genoemde oefenaar C. de Gooijer uit Nunspeet.
Dat kon natuurlijk niet zo blijven, vandaar dat het bestuur van de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ begon met de voorbereidingen voor de bouw van een kerk, vooralsnog een noodkerk met een kerkenraadskamer. Er was een stuk grond gevonden aan de Zuiderzeestraatweg. Niemand minder dan burgemeester G.H. Thomassen à Thuessink van der Hoop van Doornspijk – lid van de Dolerende Kerk! – viel de eer te beurt om op 25 september 1888 de eerste steen van de noodkerk te leggen, waarin de volgende tekst was gebeiteld: “De eerste steen gelegd door G.H. Thomassen a Thuessink van der Hoop, Burgemeester van Doornspijk op den 25 september 1888. Onze ziel verbeidt den Heere, Hij is onze Hulp en ons schild. Psalm XXXIII : 20”.
Ouderling G.J. Stouwdam hield ter gelegenheid van de plechtigheid een toespraak naar aanleiding van Jesaja 54 vers 10: “Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen; maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de HEERE, uw Ontfermer“. De kerk werd mogelijk al op zondag 9 december 1888 in gebruik genomen, want de dag daarvoor vergaderde de kerkenraad er voor het eerst. Wie de leiding had bij de ingebruikneming van de noodkerk is weer onbekend, mogelijk oefenaar De Gooijer. De noodkerk zou tot 1924 dienst doen; toen werd ze vervangen door een grote nieuwe kerk.
De schoolstrijd in Doornspijk.
In 1865 was in Doornspijk naast de hervormde kerk een hervormde lagere school opgericht. In 1887 verzocht een groep ouders de kerkvoogden om de school – vrij van kerkelijke beïnvloeding – te mogen overnemen. Daartoe hadden zij op 18 december 1887 al de Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs opgericht. Op 16 maart 1888 ging de hervormde kerkenraad daarmee akkoord; de school, de schoolwoning en alle verdere bezittingen kwamen zo onder de hoede van de nieuwe Schoolvereniging.
Maar toen in Doornspijk in juli 1888 de Doleantie plaatsvond ging het grootste deel van het schoolbestuur met de Doleantie mee. Daarom wilden de kerkvoogden de school weer onder beheer van de Hervormde kerk terugbrengen. De Ver. Voor Chr. Nationaal Schoolonderwijs ging daarmee echter niet akkoord. De kerkvoogden besloten toen de erfpacht van de grond niet te verlengen.
De rechter werd er toen natuurlijk bij gehaald en deze oordeelde dat de grond eigendom bleef van de hervormde kerk. Dat werd een voor de Schoolvereniging uiteraard onwerkbare situatie: wel gebouwen, maar geen grond waar die gebouwen op stonden. Van een gereformeerd oud-schoolbestuurslid kreeg men echter aan de andere kant van de straat voor een zacht prijsje een stuk grond in eigendom. De school werd toen afgebroken en op de verkregen grond werd ze voor bijna fl. 2.300 herbouwd. De gereformeerde noodkerk deed zolang dienst als schoolgebouw.
Maar de kerkvoogdij weigerde vervolgens het schoolgeld te betalen van kinderen van hervormde ouders die de ‘gereformeerde’ school bleven bezoeken. Deze kinderen verdwenen na verloop van tijd naar de openbare school in het dorp, waar het onderwijs gratis was. Het bijzonder onderwijs kreeg in die tijd namelijk geen rijkssubsidie, zodat alle kosten van het christelijk onderwijs op de ouders neerkwamen.
De al genoemde hervormde ds. H.D. Bax nam toen het initiatief een hervormde schoolvereniging op te richten, waartoe op 8 november 1897 besloten werd. Zo werd In 1906 weer een hervormde lagere school opgericht, opnieuw naast de hervormde kerk.
De eerste predikant (1889).
Natuurlijk wilde de kerkenraad een eigen predikant hebben. Een groot deel van de hervormde gemeente was met de Doleantie meegegaan, dus de financiële mogelijkheid zal er geweest zijn. De aandacht werd gevestigd uit evangelist Jacob van der Bijl (1834-1916), Dolerend oefenaar in het Noord-Hollandse Huizen. Het leek wel wat en zo kwam hij in september 1889 als oefenaar naar Doornspijk. Tussen zijn ambtsbezigheden door bestudeerde hij ijverig allerlei theologische boeken, omdat hij graag predikant wilde worden. Dat lukte. De Acta van de Synode van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken melden dat hij op 29 mei 1892 op Artikel 8 DKO (‘singuliere gaven’) predikant van Doornspijk werd. Nog éven van de inmiddels 680 leden tellende Dolerende Kerk, maar dat zou niet lang meer duren.
De Gereformeerde Kerk te Doornspijk (1892).
Want op 17 juni 1892 veranderde de naam van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Doornspijk. Dat kwam door een landelijke kerkenfusie van de Christelijke Gereformeerde Kerk (ontstaan uit de Afscheiding van 1834 en de uit de Doleantie ontstane Nederduitsche Gereformeerde Kerken. In de Amsterdamse Keizersgrachtkerk werd de ‘ineensmelting’ van beide kerkgenootschappen officieel bevestigd, toen de voormannen van beide kerken elkaar de broederhand reikten: aan de ene kant de hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896) namens de Christelijke Gereformeerde Kerk, en anderzijds dr. A. Kuyper namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken. De synodes hadden afgesproken dat de kerknaam na de ‘Vereniging’ zou zijn: De Gereformeerde Kerken in Nederland. Daardoor heette de Dolerende Kerk van Doornspijk sindsdien De Gereformeerde Kerk te Doornspijk.
De gang van zaken in de eerste tijd.
Een orgel was er niet in de noodkerk. Vandaar dat schoolhoofd Aalbert van den Pol (1853-1925) werd aangesteld als koster, voorlezer en voorzanger. Dat was flink wat extra werk voor de schoolmeester, want hij moest nu ook de kerk schoonhouden, in de zondagse diensten de bijbellezingen verzorgen en bovendien de te zingen psalmen duidelijk voorlezen en/of voorzingen of de toon aangeven. Daarvoor kreeg hij jaarlijks wel fl. 125. Soms moest hij ook preeklezen, bijvoorbeeld als ds. Van der Bijl afwezig was. Gelukkig hadden de Dolerenden een prekenserie uitgegeven, ‘Uit de Diepte’ genaamd, waaruit een strakke gereformeerde preek gelezen kon worden.
Het traktement van ds. Van der Bijl bedroeg aanvankelijk fl. 900 per jaar, maar dan had hij wel vrijdom van belasting (die betaalde de kerkenraad) en vrij wonen. Dat laatste leverde nogal een paar problemen op, omdat er nog geen pastorie was. Hij kwam aanvankelijk terecht in een huis bij de Goorpoort net buiten Elburg, dat voor fl. 200 per jaar gehuurd kon worden. Als hij een kerkdienst in Doornspijk moest leiden, werd hij gehaald met een rijtuig van gemeentelid G. Jonker. Maar Elburg was wel wat ver weg. Het was beter als dominee een beetje dichterbij zijn werkterrein zou wonen. Vandaar dat uiteindelijk besloten werd een stuk grond aan de Zuiderzeestraatweg te kopen en daarop een pastorie te bouwen. Zo gezegd, zo gedaan. Het werd een behoorlijke predikantswoning, die nog jarenlang gebruikt werd.
Ds. Van der Bijl nam op 29 mei 1892 afscheid van Doornspijk wegens vertrek naar de kerk van Kamerik, zodat de kerkenraad op zoek moest naar een nieuwe predikant.
Ds. C.S. Boss (van 1899 tot 1921).
Tweeëntwintig jaar lang was ds. C.S. Boss (1845-1924) uit Middelharnis aan de Gereformeerde Kerk van Doornspijk verbonden. “In het bijzonder in Doornspijk was hij zeer bemind. Hij was een prediker die ‘het [door studie] verkregene in een goeden, verstaanbaren vorm wist te gieten, terwijl men door iets boeiends in zijn voordracht met opgewektheid naar hem kon luisteren. Wars van alle valsche mystiek legde hij den nadruk op den persoonlijken band aan Christus”.
Zijn opvolger, ds. G. de Jager (1876-1949), schreef over hem een In Memoriam. Daarin deelde hij onder meer mee dat hij in oktober 1921 voor het eerst met ‘dien waardigen dienaar’ ds. Boss kennis maakte. “Reeds zijn verschijning deed weldadig aan. Hij had in den goeden zin des woords iets vaderlijks, hij boezemde direct vertrouwen in. Bij die eerste kennismaking bleek mij duidelijk, welk een voorrecht het voor de kerk van Doornspijk geweest is zoovele jaren zulk een trouwen en godzaligen dienaar des Woords in den persoon van ds. Boss bezeten te hebben”.
“Wat droeg hij de nooden en behoeften van zijn gemeente op ’t hart! Hij was een vader voor zijn volk. Ds. Boss was niet alleen leeraar, maar ook herder. Hij kende zijne gemeente door en door. Tot het laatste deed hij zeer trouw zijn huis- en ziekenbezoek. Zelfs toen hij wegens een ongemak aan zijn been niet meer zoover loopen kon, liet hij zich door deze uitgestrekte gemeente rijden om de menschen te bezoeken; echt vaderlijk, vertroostend en bemoedigend, maar ook bestraffend en vermanend ging hij met zijn volk om. Dat deed hem de vriendschap en liefde van jong en oud, klein en groot verwerven”.
“Krachtige, doortastende figuren zouden hem weleens wat voortvarender hebben gewenst. Hij kon niet tegen strijd, want hij was een man des vredes. De beproevingen des levens bleven hem niet bespaard. Enkele maanden voor zijn gouden ambtsjubileum in 1919 werd zijn trouwe gade Anna Gezina Jouke Agema door den dood van zijn zijde weggerukt. Bijna vijftig jaar had hij lief en leed in huiselijken kring en gemeente met haar gedeeld”.
“Ds. Boss en de kerk van Doornspijk waren één. Den laatsten Zondag 25 september 1921 preekte hij onder zeer groote belangstelling, zoowel van binnen als buiten de gemeente, zijn afscheid om zich als emeritus in het naburige Nunspeet te vestigen. Reeds verscheidene jaren had hij last van zijn been; een zwaar en moe gevoel drukte hem, hetgeen in 1923 overging in het lijden van zware pijnen”. Hij overleed op 8 februari 1924.
© 2020. GereformeerdeKerken.info