De Gereformeerde Kerk te Vianen (1)

De Gereformeerde Kerk in het Utrechtse Vianen werd op 25 november 1888 geïnstitueerd als Nederduitsche Gereformeerde Kerk, afkomstig uit de Doleantie, de tweede orthodoxe uittocht uit de Nederlandse Hervormde Kerk.

Kaart: Google.

‘Drie Afgescheidenen te Vianen’…

In Vianen ontstond nooit een Christelijke Afgescheidene Gemeente vanuit de Afscheiding. Er woonde in die tijd – de jaren ’30 van de negentiende eeuw – slechts een zeer gering aantal Afgescheidenen, zoals uit een rapport van de Classis Gouda uit maart 1836 duidelijk wordt: in Vianen verbleven slechts drie Afgescheidenen “uit de middenstand, ze vinden geen bijval”. Twee van hen kennen we: Servaas Homburg en Dirk van Assen, die beiden lid waren van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Utrecht, waar ds. H.P. Scholte (1805-1868) van 1837 tot 1847 predikant was, een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land. In 1837 is eveneens sprake van twee met name bekende Afgescheidenen in Vianen: Albertus Lodewijk Gerdessen ‘met zeven onmondige kinderen’ en Philippus Homburg. Voor de rest horen we over Afgescheidenen te Vianen letterlijk niets.

Ds. Leendert Schouten van hervormd Vianen.

Ds. L. Schouten (1828-1905).

Vanaf 1857 tot 1867 stond ds. L. Schouten (1828-1905) in de hervormde gemeente te Vianen. Hij had om het beroep aan te nemen als eis gesteld dat een ruime pastorie zou worden gezocht, waarin hij zijn grote verzameling Bijbelse attributen kon onderbrengen en waar bovendien tachtig mensen konden luisteren naar de uitleg die hij daarbij gaf. Ook wilde hij de toezegging dat hij zo nu en dan met zijn verzameling Bijbelse voorwerpen het land in mocht trekken om anderen er deelgenoot van te maken.

De nagemaakte Tabernakel en toebehoren vormden de basis voor het Bijbels Museum.

Hij had namelijk eigenhandig (en soms met medewerking van deskundige vaklui) onder meer de Tabernakel van het Joodse volk op hun tocht door de woestijn op schaal nagemaakt, inclusief alle daarbij behorende voorwerpen, vervaardigd van hetzelfde materiaal als waarvan de betreffende onderdelen oorspronkelijk gemaakt waren. Ds. Schouten gebruikte zijn ‘maaksels’ als uitleg bij het vertellen van het evangelie. Voor het onderbrengen van zijn grote collectie werd later het Bijbels Museum gesticht.

De ‘Schouterianen’.

De hervormde Grote Kerk te Vianen.

Tijdens het predikantschap van de geboren verteller, die ds. Schouten was, ontstond in Vianen een soort van geestelijke opwekking. Ook ‘van buiten’ schaarden zich velen onder het gehoor van de predikant. Geen wonder dat na zijn vertrek het aantal lege plaatsen in de kerk zienderogen toenam. Ook veel gemeenteleden ervoeren het gemis van hun predikant sterk. De opvolgers van ds. Schouten konden hen nauwelijks nog boeien en de ene na de andere ‘Schouteriaan’ liet zich in de hervormde kerk niet meer zien. Ze kwamen in het vervolg samen en benoemden in 1872 een eigen oefenaar – waarvoor de classis toestemming gaf.

Ds. M. van Minnen (1837-1910) bracht de ‘Schouterianen’ op het idee van oefenaar Vermeer.

De groep van ongeveer honderd ‘Schouterianen’ was geen hechte eenheid. De meerderheid van de leden wilde zich graag aansluiten bij de Christelijke Gereformeerde Kerk uit de Afscheiding, anderen wilden echter bij de hervormde kerk blijven en haar van binnenuit gezond maken. Maar een scheuring bleef uit, al verkoelden de onderlinge verhoudingen tussen beide groepen.

Na contact opgenomen te hebben met de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Utrecht – waaronder Vianen ressorteerde – verwees ds. M. van Minnen (1837-1910) hen naar Willem Vermeer (1837-1929), die zich vervolgens als oefenaar in 1872 in Vianen vestigde en voorganger van de ‘Schouterianen’ werd. Wel stelde hij als voorwaarde dat hij eens per maand in zijn vorige gemeente Culemborg zou mogen preken. Daarmee werd ingestemd.

Oefenaar Willem Vermeer (1837-1929).

Oefenaar W. Vermeer (1837-1929).

“Vermeer was op 4 juni 1837 geboren uit ongelovige ouders die een kleine boerderij met logement hielden. Het was zijn taak, humoristisch als hij was, met grappen en voordrachten de klanten te lokken, wat aan het bedrijf zeer ten goede kwam. Op 18-jarige leeftijd werd hij echter bekeerd, waardoor hij de vijandschap zijner ouders tegen zich kreeg, mede doordat hij er niets voor voelde in de zaak te blijven werken. Hij voegde zich nu bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Renswoude, die hem al op 24-jarige leeftijd als ouderling koos. Na de dood van zijn moeder vertrok hij met zijn vader naar Utrecht, waar hij in de bakkerij van zijn broer werkzaam was. Hier koos de gemeente hem tot diaken. Reeds gehuwd zijnde verhuisde hij nu naar Kampen om daar voor predikant te studeren. Financiële moeilijkheden waren oorzaak, dat hij de studie moest opgeven, wat hem bitter leed heeft gedaan”.

‘Die man moet de stad uit’.

Het verhaal gaat dat de ‘Schouterianen’ het vaak niet makkelijk gehad hebben. ‘Liberalen’ – vrijzinnige hervormden – zagen de groei van de groep ‘Schouterianen’ met leedwezen aan. Zeker toen de groeiende groep een groter onderkomen moest hebben wilde men dat met alle middelen voorkomen. Het werd Vermeer soms zwaar te moede, en hij dacht er over om Vianen maar te verlaten, wat de tegenstanders in spotternij deed uitbarsten. Maar de ‘Schouterianen’ zetten hun plannen door en kochten ondanks alles de herberg Sint Joris als plaats van samenkomst. Het gebouw werd als kerk ingericht en al gauw konden de godsdienstige bijeenkomsten er gehouden worden.

‘… Die man moet de stad uit! … ‘

Dat bracht de ‘liberalen’ op het idee straatslijpers – ‘vroeger het geringste beroep’ – te betalen om tijdens een dienst in Sint Joris naar binnen te stormen. Terwijl Vermeer stond te preken en ieder aandachtig luisterde, viel het grauw het lokaal binnen onder het roepen van ‘die vent moet van de preekstoel af, hij moet Vianen uit!’ Vermeer bleef echter rustig en was niet van plan de wens van de oproerkraaiers op te volgen. Hij vroeg de aanwezigen psalm 68 vers 1 te zingen: ‘De Heer zal opstaan tot den strijd’. Het gepeupel verstomde en vertrok.

Een brief aan de kerkenraad.

Toen in het nabijgelegen Vreeswijk op 21 december 1887 de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) was ontstaan, lieten enkele hervormden uit Vianen hun kinderen dáár dopen, zeer tegen het zere been van de hervormde kerkenraad van Vianen, die hen daarover ter verantwoording riep. Juist in die tijd kwamen ook enkele andere hervormde gemeenteleden in Vianen in actie. Gemeenteleden S. Boorsma en B. van Iperen – niet behorende tot de ‘Schouterianen’ – stuurden de hervormde kerkenraad een schrijven waarin zij hem opriepen over te gaan tot ‘de reformatie der kerk’, dat wilde zeggen het ‘afwerpen van het juk der synodale hiërarchie’ en ‘opnieuw kracht en geldigheid te verlenen aan de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde, die dat sinds de hervormingstijd geweest was.

Een oude uitgave van de Dordtse Kerkorde.

Zij meenden namelijk net als vele anderen in het land dat het in 1816 door de overheid aan de kerk opgelegde ‘Algemeen Reglement voor het bestuur der hervormde kerk’ aan de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten ernstig tekort deed. De kerk werd sindsdien namelijk centralistisch geregeerd door de Algemene Synode en haar Synodale Commissie. Ook bevorderde dat Reglement de doorgang van de vrijzinnigheid in de kerk. Boorsma en Van Iperen wilden afschaffing van het Algemeen Reglement en wederinvoering van de aloude Dordtse Kerkorde, die het zwaartepunt van de kerkregering bij de plaatselijke kerken legde. Het schrijven werd echter voor kennisgeving aangenomen. De broeders hebben toen begrepen dat de instituering van een Dolerende Kerk voor hen de enige optie was. Daarmee was een groot deel van de ‘Schouterianen’ het hartelijk eens.

Een eigen kerk (20 november 1888).

De Dolerende kerk aan de Achterstraat (later Kerkstraat genoemd). Foto: ‘Verhalen en verkenningen’.

Hoewel de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Vianen pas op 25 november 1888 officieel geïnstitueerd werd, was men al voor die tijd druk bezig met de bouw van een eigen kerk. Daarvoor hadden ze aan de toenmalige Achterstraat (later Kerkstraat genoemd) een huis met erf en tuin gekocht van schoenmaker Hendrik van der Meyden. Op die plaats wilde men een eigen kerkelijk onderkomen bouwen. Op 8 augustus 1888 vond de aanbesteding plaats van ‘een kerk met banken en predikstoel, benevens het bouwen eener consistoriekamer en bergplaats, alles met bijlevering der daartoe benoodigde arbeidslonen en materialen’. Aannemer J.J. Hogendoorn zou de klus voor fl. 6.265 klaren. In de bouwplannen was duidelijk aangegeven wanneer wat klaar moest zijn: op 15 september 1888 moesten de kozijnen en ramen gesteld zijn; op 15 oktober moest de kerk onderdak en glasdicht zijn; op 10 november moest alles klaar zijn, het voegwerk uitgezonderd, en op 15 mei 1889 was de laatste oplevering.

De kerkenraad gekozen (10 oktober 1888).

Ds. C.W.J. van Lummel (1856-1940).

Toen de aanbesteding van de kerk in augustus 1888 plaatsvond was er nog geen kerkenraad. Pas op 10 oktober 1888 vond namelijk de verkiezing plaats. Ds. C.W.J. van Lummel (1856-1940) van Waarder was naar Vianen gekomen om de verkiezing te leiden. Eerst ging hij voor in een kerkdienst, vermoedelijk in de herberg Sint Joris. Hij hield een preek naar aanleiding van psalm 91 vers 4 (onberijmd): “Hij zal u dekken met zijne vlerken, en onder zijne vleugelen zult gij betrouwen; zijne waarheid is eene rondas en beukelaar”.

Aan de stemming deden zestien belijdende manslidmaten mee. Met bijna algemene stemmen werden tot ouderlingen verkozen S. Boorsma en oefenaar W. Vermeer (van oorsprong christelijk gereformeerd!) , en tot diakenen S. Oosterbeek en G. de Vor Gzn. De verkozen diakenen maakten aanvankelijk bezwaren tegen hun verkiezing, maar doordat de consulent ‘met een beroep op Gods Woord’ de geopperde bezwaren gemakkelijk overwon, kon de bijeenkomst besloten worden met het zingen van psalm 25 vers 2.

Uit: ‘De Vijfheerenlanden’.

De kerk in gebruik genomen (20 november 1888).

Op dinsdag 20 november werd de nieuwe kerk officieel in gebruik genomen. Daarvoor was ds. G. Ringnalda (1828-1904), dolerend predikant te Utrecht, naar Vianen gekomen. Vijf dagen eerder was de kerk ‘onderdak en glasdicht gemaakt’. Zijn preek ging over Genesis 28 vers 17 b: “Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels”. De kerk was gevuld met ‘talrijke belangstellenden en nieuwsgierigen’ en werd verlicht door ’25 gaspitten’.

Uit ‘De Vijfheerenlanden’.

De eerste officiële kerkdienst werd op zondag 25 november gehouden, waarin ds. Van Lummel voorging.

De Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’.

Inmiddels was ook de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ opgericht. Volgens de toen geldende wetgeving konden Dolerende Kerken geen overheidserkenning en rechtspersoonlijkheid verkrijgen. Op advies van het Gereformeerd Kerkelijk Congres, dat van 11 tot 14 januari 1887 in Amsterdam gehouden was, en waar 1.500 hervormde kerkenraadsleden vergaderden over de verdere voortgang van de Doleantie in het hele land, richtten Dolerende kerkenraden een Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ op, die wél in aanmerking kwam voor officiële overheidserkenning en rechtspersoonlijkheid. ‘De Kerkelijke Kas’ voerde dan namens de kerkenraad het beheer over de kerkelijke goederen, zoals de gebouwen en de gelden.

De Kerkelijke Kas beheerde namens de kerkenraad de kerkelijke goederen (ill.: ‘Verhalen en verkenningen’).

De ambtsdragers bevestigd (25 november 1888).

De kerkenraadsleden waren op 10 oktober dan wel gekozen, maar officieel was er nog steeds geen kerkenraad. Dat veranderde op 25 november 1888, toen de vier broeders in het ambt bevestigd werden, want tegen de verkozen ambtsdragers waren geen bezwaren ingekomen. Opnieuw was ds. Van Lummel daarom naar Vianen gekomen en bevestigde hen in het ambt. Tien dagen later, op 5 december 1888, besloot de kerkenraad officieel het Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk van 1816 ’terzijde te stellen en de kerkenordening van 1618 te aanvaarden’.

Behalve op de zondagen werden in de nieuwe kerk ook ’weekdiensten’ gehouden, meestal op woensdag. Uiteraard was ouderling Vermeer de voorganger, tenzij hij in Culemborg preekte, zoals bij zijn benoeming was afgesproken. Dan werden preken gelezen of ging een predikant uit de omgeving voor.

Uit: ‘De Heraut’, 9 december1888.

Hoe het verder ging.

Natuurlijk erkende de hervormde kerkenraad de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) niet als de voortzetting van de Hervormde Gemeente. De Algemene Synode nam in 1889 hervormde gemeenteleden het lidmaatschap van die kerk af, als ze met de Doleantie meegegaan waren. In Vianen, in tegenstelling tot andere plaatsen, geen juridische strijd gevoerd over het behoud van de kerkelijke gebouwen. De Dolerenden hadden immers zelf al een kerk gebouwd aan de Achterstraat (de latere Kerkstraat), nog voordat de Doleantie officieel plaatsvond.

Ouderling Boorsma en oefenaar-ouderling Vermeer hadden soms wel eens verschil van mening, overigens zonder dat dit de goede verhoudingen aantastte. Zo vond Boorsma dat Vermeer zich wat veel vrijheid veroorloofde bij het vaststellen van de data en tijden van catechisaties en ook meende hij dat Vermeer te weinig op bezoek ging bij gemeenteleden. Door de open houding van Vermeer ontstonden daardoor geen problemen.

Vaak ging het in de kerkenraad over het bedienen van de sacramenten, doop en avondmaal. Als je je kind wilde laten dopen was het de gewoonte dat dit op een kerkenraadsvergadering gevraagd werd. De mannenbroeders – het waren er lange tijd vier, al was er soms moeite voldoende ouderlingen en diakenen te vinden – beoordeelden die aanvragen serieus. Gingen de doopouders wel regelmatig naar de kerk? Hadden ze allebei belijdenis gedaan? Waren ze beiden lid van de Dolerende Kerk? Soms kon een aanvraag niet worden ingewilligd, soms slechts met enkele voorwaarden.

Ook bij de voorbereiding van de avondmaalsvieringen wachtte de ouderlingen veel werk. Zoals in alle Gereformeerde Kerken werden bij alle of in ieder geval veel gemeenteleden voorafgaand aan het avondmaal huisbezoeken gebracht, vooral als gemeenteleden verwikkeld waren in een of andere ruzie, of wanneer gemeenteleden het bijwonen van kerkdiensten van minder groot belang vonden. Ook waren er nogal eens gemeenteleden die zichzelf ‘niet waardig achtten aan te gaan aan den Disch des Heeren’.

De eerste predikant: ds. D.C.P. Sluijter (van 1891 tot 1894).

Ds. C.L.F. van Schelven (1858-1933) – hier op latere leeftijd – werd als allereerste predikant beroepen (en daarna nóg enkele keren), maar bedankte.

De trouwe Vermeer die al sinds 1872 in Vianen werkzaam was, eerst bij de Evangelisatievereniging en later bij de Dolerende Kerk, nam in oktober 1890 afscheid. Hij werd oefenaar te Giessendam en sloot zich in 1894 aan bij de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk, die zich niet wilden verenigen met de Dolerenden ‘omdat ze wilden blijven wat ze waren, namelijk Christelijk Gereformeerd’.

Ds. C.L.F. van Schelven (1858-1933) van Oude en Nieuwe Wetering was de eerste predikant die door de Dolerende kerkenraad van Vianen beroepen werd. Hij bedankte, maar ook daarna werd hij nog meerdere malen beroepen, met hetzelfde resultaat.

Uiteindelijk was het de 29-jarige ds. D.C.P. Sluijter (1862-1899) van Loosduinen, die het beroep van Vianen in 1891 aannam en daar op 3 mei dat jaar bevestigd werd en intrede deed. “Hij hield niet van holle woorden, doch gaf met recht leerredenen. Hij hield graag afgeronde reeksen preken over een bepaald onderwerp. Zo hield hij seriepreken over ‘het geloof’, over ‘de Christelijke vrijheid’, over ‘de deugden Gods’ en over ‘de woestijnreize der kinderen Israëls’, enzovoorts”.

Ds. D.C.P. Sluijter (1862-1899).

De kerkenraad hield leer en leven van de gemeenteleden ondertussen goed in de gaten. Het gooien met de pet naar de zondagsheiliging, het kermisbezoek, het verzuimen van de kerkdiensten, er niet voor zorgen dat de kinderen de catechisaties trouw bezochten, overtreding van het zevende gebod en – wat ook vaak voorkwam – het aangaan van een gedwongen huwelijk. De kerkenraadsleden konden best goed rekenen en merkten het echt wel als het kind eerder geboren werd dan de verwachte negen maanden na het huwelijk. Ook het aangaan van verkering of verloving met een buitenkerkelijk iemand dan wel iemand die lid was van een andere kerk, was aanleiding tot een bezoek van een afvaardiging uit de kerkenraad om het naadje van de kous te weten en te vermanen.

Het eerste orgel (1892).

Hoe de diensten voor 1892 muzikaal begeleid werden is onbekend. Mogelijk door middel van een harmonium, maar in ieder geval werd het eerste echte pijporgel in 1892 in het kerkgebouw in de Kerkstraat geplaatst, vermoedelijk door de orgelbouwer A.S.J. Dekker. Dit instrument deed dienst tot 1931, toen een nieuw orgel gekocht werd. Want in 1899 hadden enkele gemeenteleden getracht het orgel te ‘repareren’, maar daarna was het niet meer bespeelbaar te krijgen. Daarom werd een vereniging tot reparatie van het orgel opgericht, die geld bijeenbracht om een echte opknapbeurt te kunnen betalen. Uiteindelijk was het orgel in 1931 ‘af’, zodat de kerkenraad op zoek ging naar een nieuw instrument.

De Gereformeerde Kerk te Vianen (1892).

Nadat in 1886 en daarna op talloze plaatsen de Doleantie plaatsvond, net als in Vianen, kwamen de landelijke synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (resp. afkomstig uit Afscheiding en Doleantie), na enkele jaren van besprekingen en onderhandelingen (die lang niet altijd gladjes verliepen), tot het besluit zich tot één kerkgenootschap samen te voegen onder de naam ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’. Landelijk vond die ‘Vereeniging’ op 17 juni 1982 plaats; in Vianen gebeurde het kort daarna, namelijk toen de kerkenraad op 18 juli 1892 besloot zich bij De Gereformeerde Kerken in Nederland te voegen. Sindsdien heette de Viaanse kerk ‘De Gereformeerde Kerk te Vianen’.

Een conflict brengt onrust (1893).

Tussen Afscheiding en Doleantie bestonden tegenstellingen. Meer dan in de Doleantie was in de Afscheiding ‘het bevindelijk element’ terug te vinden in de prediking. De ‘Schouteriaanse gemeente’ van vroeger was van die richting. En ook Vermeer was uit de Afscheiding afkomstig, hij had in zijn gemeente velen die hem ook in de prediking hoog achtten. Ds. Sluijter was echter vereerder van dr. A. Kuyper (1837-1920), de grote leider van de Doleantie; hij vond het gevaarlijk dat sommigen in zijn gemeente het ‘innerlijk licht’, de ‘bevindelijke waarheid’, belangrijker vonden dan ‘het onfeilbaar getuigenis van Gods Woord’; en ook hij had zijn aanhangers. Vermeer was dan wel vertrokken naar Giessendam, maar velen waren hem niet vergeten, zoals de invloedrijke vader S. Boorsma en zijn zoon P.A. Boorsma (hoofd van de openbare school, leider van de Zondagsschool en bestuurslid van de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’), beiden ouderling.

De openbare school (links) en het schoolhuis waar ouderling P.A. Boorsma woonde.

Toen P.A. Boorsma dan ook beschuldigd werd van ‘ontheiliging van de Sabbatdag’ waren de rapen gaar. Hij had op zondag gereisd om zijn kind op te halen uit een gezin waar het logeerde, en waar een besmettelijke ziekte uitgebroken was. Ds. Sluijter vond dat het aan het geweten van Boorsma moest worden overgelaten of hij op zondag mocht reizen, maar anderen vonden dat de classis daarover maar eens moest oordelen. Vader Boorsma verdedigde zijn zoon, die naar zijn overtuiging kwalijk behandeld was, en oefende in het voorbijgaan ook kritiek op de preken van ds. Sluijter, die weliswaar geheel gereformeerd waren, maar waarin hij het ‘bevindelijke element’ miste.  Vervolgens nam hij ontslag als ouderling.

De zaak bracht in de kerkenraad onenigheid – ‘de notulen van de kerkenraad maken in die tijd een uitgesproken slordige indruk’ – en ook De Kerkelijke Kas leek daaronder te lijden: het traktementsgeld werd niet meer regelmatig uitbetaald. “Voorlopig lijkt het meest waarschijnlijk dat het hier geen opzettelijke actie tegen ds. Sluijter betreft, maar dat het bestuur van de Kerkelijke Kas zó gedemotiveerd raakte dat ze het beheer van de Kas ging verwaarlozen”.

Toen in maart 1893 onder leiding van ds. Sluijter getracht werd in een ledenvergadering van de Kerkelijke Kas, en in afwezigheid van het bestuur van de Kas, een nieuw bestuur te kiezen en daarover problemen ontstonden, moest een commissie benoemd worden om ‘deze kennelijk onwettige daad’ te onderzoeken. Er kwam uiteindelijk een nieuw bestuur met sterk ingeperkte bevoegdheden: ‘een gewillig werktuig van de kerkenraad’. Tussen de Boorsma’s en de kerkenraad kwam het nooit meer goed, al is vanaf 1900 merkbaar dat P.A. Boorsma weer terugkomt in de kerkenraad.

Hoe dan ook: langzaam maar zeker ging ‘het speciale van de Schouteriaanse gemeente’ verloren.

Naar deel 2 >

2021. GereformeerdeKerken.info