( < Naar deel 2 ) – Toen met ingang van 1 januari 1909 in Aalten de Gereformeerde Kerk geïnstitueerd werd waren er twee gereformeerde predikanten: Ds. J. Gommer (1861-1902), die van 1899 tot 1931 aan de kerk van Aalten verbonden was, en ds. A. Schouten (1864-1954), die van 1903 tot 1930 in Aalten stond.
De tijd tot 1930.
Ook had de Gereformeerde Kerk te Aalten in 1908 twee kerkgebouwen tot haar beschikking: de (oude) Oosterkerk aan de Oosterkerkstraat (1844) en de Westerkerk aan de Hogestraat (1891).
De kerkenraad benoemde een door de gemeenteleden gekozen Commissie van Administratie, verantwoording schuldig aan de kerkenraad, die de ‘regeling van het beheer der goederen, fondsen en inkomsten’ verzorgde. Het avondmaal werd aanvankelijk op twee zondagen gehouden: op de eerste zondag ’s ochtends in beide diensten, en de tweede zondag alleen in de ochtenddienst. Het avondmaal werd aan tafels (voorin de kerk) bediend. Doordat bij ‘elke tafel’ – men schoof achtereenvolgens in negen of tien groepen aan – het formulier gelezen werd en het gaan naar en van de tafel ook nogal wat tijd nam, duurden deze diensten zo’n twee uur, reden waarom sommige ‘jonge lieden’ al voor het eind van de dienst de kerk verlieten, maar daarvoor later een waarschuwing ontvingen.
Er waren nog steeds gemeenteleden die zich niet geheel konden neerleggen bij de ineensmelting van Kerk A en Kerk B en daarom soms de kerkdiensten van de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente bezochten. Zij kregen bezoek van een kerkenraadsdelegatie.
Een nieuwe kerk (1914).
‘Bij gunstig weer’ – zo werd op de kerkenraad van 7 oktober 1910 meegedeeld – waren de twee kerken in de loop der jaren te klein geworden! Het onderwerp was goed voor een opgewekte discussie, en het duurde niet lang of men kon besluiten de Oosterkerk af te breken en daarvoor in de plaats een ‘nieuwe Oosterkerk’ te bouwen, groter en mooier. Daarmee was de gemeentevergadering van maart 1911 het roerend eens. En ook vonden de manslidmaten dat de nieuwe kerk gewoon op dezelfde plaats moest worden gebouwd als de huidige Oosterkerk, al moest er dan wat grond bijgekocht worden. Gedacht werd aan een kerk van 750 zitplaatsen met de mogelijkheid er later galerijen in te bouwen. De bouwcommissie trad af toen besloten werd dat het door hem aanbevolen plan van architect A. Nauta werd verworpen.
Dat besluit werd gelukkig teruggedraaid. Nauta’s plan zou toch worden uitgevoerd en de commissie trad weer aan! Wel moesten er veertig extra zitplaatsen komen (790 dus). De inschrijving leverde als laagste bedrag bijna fl. 30.000 op. Men begon op 15 januari 1913 met de afbraak de oude kerk. Het orgel zou weer in de nieuwe kerk geplaatst worden en werd zo lang opgeslagen op een zolder. Doordat er tijdelijk een kerkgebouw minder was werd afgesproken twee ochtenddiensten en één middagdienst in de Westerkerk te houden. Voor de dorpjes Lintelo, Barlo en IJzerlo werd besloten in twee plaatselijke christelijke scholen een dienst te houden.
De eerste steenlegging door ds. Gommer, de oudste predikant, vond plaats op 15 april 1913. Ook werd een oorkonde ingemetseld. Na afloop werd in de Westerkerk een bidstond gehouden om een zegen op het werk. De arbeiders kregen ter gelegenheid van de heuglijke gebeurtenis een gratis maaltijd aangeboden. Mooi meegenomen! Boven een van de ingangen van de kerk werd een steen ingemetseld met de tekst ‘Psalm 84 vers 2′ (onberijmd); en ook werd een steen geplaatst met datum van de eerste steenlegging.
De kerkenraad moest wel even kwaad naar de aannemer kijken, omdat deze ‘talmt met de afwerking der kerk’. De opleveringstermijn was namelijk al met enkele maanden overschreden. Daarom werd hem een ultimatum gesteld: op 1 februari 1914 moest de kerk van binnen afgewerkt zijn en veertien dagen later moest alles klaar zijn. Het werd de aannemer via de deurwaarder meegedeeld. En toen kon de aannemer bliksemsnel werken! Op woensdag 18 maart 1914 werd de prachtige monumentale Oosterkerk in gebruik genomen. Er werd een gezellige samenkomst gehouden waar brood, koffie, thee en koekjes werden gepresenteerd. En natuurlijk sigaren!
In 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit, toen nog ‘De Grote Oorlog’ genoemd. De regering mobiliseerde het leger dat de neutraliteit van ons land zou moeten handhaven. Ook bij Aalten worden militairen gelegerd. In de Oosterkerk werden in die tijd wekelijks bidstonden gehouden ‘voor de nood der tijden’. Omdat de kerkenraad vermoedde dat de gemeenteleden, die op zondag een fietstocht naar de grens ondernamen, dit voor de daar gelegerde soldaten deden, sprak hij over deze schending van de zondagsrust geen oordeel uit, ‘omdat dit maar tijdelijk zou zijn’.
In april 1914 keerde tot ieders verbazing ds. A. Jansens (1865-1948) terug van Aaltens Christelijke Gereformeerde Gemeente naar de Gereformeerde Kerken. Op zijn verzoek verleende de gereformeerde kerkenraad van Aalten medewerking om hem in de Gereformeerde Kerken beroepbaar te stellen, en op 21 februari 1915 deed hij zodoende intrede in Langerak (Z.H.), waar hij werd bevestigd door ds. Schouten van Aalten. Mede daarmee in verband besloot de kerkenraad een brief te sturen aan de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Aalten. Daarin werd verzocht of het niet mogelijk was in het vervolg weer in één kerkverband samen te gaan. Maar de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Gemeente wees deze toenadering, evenals een volgende, van de hand.
In de kerkenraad heerste in die tijd verontrusting over het veelvuldig voorkomen van de overtreding van het zevende gebod, ‘waardoor een huwelijk noodzakelijk werd’. Er werd op de kerkenraad uitgebreid over gesproken, omdat enkele maanden achtereen ‘paartjes’ voor de kerkenraad moesten verschijnen om daarover schuld te belijden. De kerkenraad besloot daarom op 30 september 1915 in de middagdienst zelfs een bidstond te houden ‘om den Heere te bidden ons van deze ongerechtigheid te verlossen’.
Eigenlijk had in de Oosterkerk een nieuw orgel moeten komen. Het uit de oude kerk meegenomen instrument begon kuren te vertonen, maar de kerkenraad wilde er om financiële redenen nog niet aan. Wel kon hij er mee instemmen dat een orgelfonds gevormd werd.
Er moest trouwens ook een kerkblad komen, vonden sommigen. Maar anderen waren bang dat het Antirevolutionaire (dus gereformeerde) nieuwsblad De Graafschapper er schade van zou ondervinden (dat publiceerde ook kerkelijke gegevens). Toch kwam het kerkblad er. Het bestond twee jaar, tot 1918. Later werden kerkelijke berichten uit Aalten opgenomen in de Geldersche Kerkbode, die in Arnhem gedrukt werd.
De Antirevolutionaire Partij behoefde in die tijd trouwens dringend ondersteuning, vanwege de sympathie die door enkele gemeenteleden gekoesterd werd voor de socialistische (!) vakbeweging. De kerkenraad liet hun de keuze: bedanken voor het lidmaatschap van de vakbeweging én voor dat van de socialistische partij (SDAP), óf voor dat van de Gereformeerde Kerk. Op een gegeven moment werd voorgesteld een speciale ouderling ‘voor de arbeiders’ aan te stellen, speciaal belast met het voorlichtende werk onder de kerkleden die met het socialisme sympathiseerden. Toen in 1922 een arbeidsconflict uitbrak bij een gereformeerde werknemer werd de kerkenraad gevraagd te bemiddelen.
Ds. W. Bech (van 1924 tot 1929).
Op 4 december 1924 deed de derde gereformeerde predikant van Aalten intrede. De gemeente groeide (en telde intussen maar liefst 3.360 leden) en het werk groeide de beide andere predikanten boven het hoofd. De nieuwe collega was ds. W. Bech (1893-1945) uit Pijnacker. Net als zijn collega’s vond hij dat de (in dit verhaal al eerder genoemde) tweedaagse ‘bierbruiloften’ moesten verdwijnen. En trouwens, hij en zijn collega’s vonden het evenzeer verwerpelijk dat leden van de Gereformeerde Kerk in het huwelijk traden met leden van andere kerken.
En verder…
De organisten vroegen in deze tijd om de aanleg van een windmachine om de blaasbalg van het orgel met lucht te vullen. Dat gebeurde een jaar later. —– Het aantal zitplaatsen in de beide kerken werd langzaam een probleem. Voor wat betreft de Westerkerk werd in 1928 begonnen met de vergroting van het kerkgebouw. Het portaal bij de ingang werd bij de kerkzaal getrokken, terwijl de trappen van de galerij werden weggebroken en verplaatst werden naar het nieuwe portaal, waar trouwens ook de gedenksteen ter herinnering aan de bouw van de kerk ingemetseld werd. —– In november 1928 werd uitgebreid gesproken over de vervanging van het oude orgel in de Oosterkerk. Sommigen vonden ‘meer zitplaatsen’ echter belangrijker en misschien kon een nieuwe blaasbalg ook wonderen doen. De zaak werd op de lange baan geschoven. —– Wel kreeg de Oosterkerk er in 1931 zo’n honderdvijftig zitplaatsen bij door een galerij in de kerk te bouwen. Architect W. Hebly was de ontwerper en aannemer B.H. Wikkerink & Zonen mochten de klus klaren. De kerkenraad stelde op de galerij gezinsbanken ter beschikking, om te voorkomen dat er vooral jongeren zouden gaan zitten…
De predikanten tussen 1930 en 1945.
Na het vertrek van de predikanten Gommer, Schouten en Bech, deden (achtereenvolgens of tegelijk) tot in en kort na de Tweede Wereldoorlog de volgende predikanten in Aalten dienst:
Ds. W.E. Gerritsma (1896-1959), die van 1929 tot 1948 aan de kerk van Aalten verbonden was; ds. Th. Delleman (1898-1977), die van 1930 tot 1938 in Aalten stond; ds. D. Zwart (1900-1958) die van 1932 tot 1937 gereformeerd predikant in Aalten was; ds. P. Kuijper jr. (1908-1985), die van 1937 tot 1945 aan de kerk in Aalten verbonden was en ds. D. Veenhuizen (1905-1987), die van 1938 tot 1946 in Aalten stond.
Ook waren in die tijd enkele kandidaten aan de kerk van Aalten verbonden voor bijstand in het pastoraat. In die tijd waren er in de Gereformeerde Kerken namelijk teveel kandidaten, zodat de synode besloot de kerken de kans te geven enige tijd een (goedkopere) kandidaat in dienst te nemen voor bijzondere werkzaamheden. Ze werden deels betaald via het fonds ‘Overvloed van werk en werkkrachten’ dat door kerkcollecten de daarvoor benodigde financiën bijeenbracht. In Aalten waren het de kandidaten B. Boelens S.zn. (1910-1987), van 1939 tot 1940; K.P. van der Wel (1915-1994) in 1942 en C. Stam (1913-2006) van maart tot juli 1943 voor hulpdiensten in Lichtenvoorde, dat tot 5 december 1943 tot de kerk van Aalten behoorde.
De crisisjaren ’30.
In oktober 1929 was de New Yorkse effectenbeurs op Wall Street gecrasht. De wereld werd in een grote economische crisis gedompeld, die ook in ons land voor werkloosheid en armoede zorgde. Ook in Aalten had de diaconie daar de handen vol aan. Deze had regelmatig met tekorten te maken, maar de gemeente hielp gul om te zorgen dat de diakenen hun werk zo goed mogelijk konden doen.
Gelukkig waren er ook naaiverenigingen: al rond 1900 bestonden Tryfena en Tryfosa. Vrouwen en meisjes uit de gemeente waren daar aan het werk met het naaien en breien van (onder-) kleding. Donateurs zorgden dat de clubs van voldoende materiaal voorzien konden worden en de gemaakte kleding werd aan de diaconie overhandigd om uit te delen aan behoeftigen in de gemeente.
Lichtenvoorde.
In het naburige Lichtenvoorde werd gevreesd dat de kerkelijke belangstelling in dat dorp zou afnemen door de (te) grote afstand naar Aalten. Afgesproken werd dat in het dorp evangelisatiewerk zou worden verricht en daarvoor een ruimte te huren. Uiteindelijk kon een gymnastieklokaal voor dat doel worden betrokken, waar overigens alleen evangelisatiewerk verricht mocht worden.
Ds. Th. Delleman ging op 22 april 1931 voor het eerst voor in een evangelisatiebijeenkomst. Het smaakte kennelijk naar meer, want men had in Lichtenvoorde berekend dat ongeveer fl. 5.000 nodig zou zijn voor de bouw van een eigen kerkje. Besloten werd een vereniging ‘Kerkbouw’ op te richten om ‘uiteindelijk’ te komen tot de instituering van een zelfstandige Gereformeerde Kerk. In 1933 kon met de bouw van het kerkje begonnen worden. Op maandag 28 augustus 1933 werd het bedehuis in gebruik genomen. Het scheelde de kerk van Aalten uiteraard wel een aantal leden…
Lintelo en IJzerlo.
Ook in Lintelo voelde men wel voor de bouw van een eigen kerk. De kerkenraad van Aalten vond het echter niet verstandig daartoe over te gaan, ook omdat het maar de vraag was of het aantal gemeenteleden daar voldoende was voor het in stand houden van een zelfstandig kerkelijk leven. Overigens was nog niet de helft van de Lintelo’ers voorstander van de instituering van een zelfstandige Gereformeerde Kerk in hun dorp. Dat ging dus niet door. Ook in IJzerlo wilde men eigenlijk wel graag eigen kerkdiensten hebben. De kerkenraad kon ook daarvoor geen toestemming geven.
Ruimtegebrek…
Opnieuw was in de Oosterkerk ruimtegebrek ontstaan. De galerij van 1931 had maar tijdelijk voor verlichting kunnen zorgen. Daarom werd nagedacht over de bouw van drie extra galerijen in de kerk. Daar was niet iedereen voor: het zou immers geen blijvende oplossing zijn, vond de een; de ander vond een galerij eigenlijk maar minderwaardig en een hinderpaal voor het persoonlijk deelnemen aan de kerkdienst; bovendien waren de kosten te hoog. Wel werd door een gemeentevergadering uitgesproken dat ‘binnen afzienbare tijd een derde kerk’ zou moeten worden gebouwd. Om toch voor enige verlichting te zorgen werd gebouw Irene gehuurd.
De Tweede Wereldoorlog.
In het voorjaar van 1940 ontving de kerkenraad een verzoek van ds. Delleman, inmiddels predikant te Rotterdam-Kralingen, om kinderen uit Rotterdam een tijdje in Aalten op te nemen om bij te komen van de bombardementen in de eerste oorlogsdagen. De kinderen arriveerden in juli.
Een nieuw orgel (1941).
Al jaren lang hadden de kerkgangers in de Oosterkerk een naar gevoel bij het orgel. Vandaar dat men plannen opvatte om tot de aanschaf van een ander instrument te komen. In de Amsterdamse Zuiderkerk stond een in 1821 gefabriceerd orgel te koop, dat op 12 maart 1941 in Aalten in gebruik genomen werd. De bekende organist Feike Asma was de ‘inspeler’.
Oorlogsmaatregelen.
In overleg met de kerkenraad en met de hervormde predikant had ds. Gerritsma afgesproken om de ‘weekdiensten’ door het gebrek aan brandstof in het vervolg gezamenlijk te houden. Besloten werd op donderdagavond in de hervormde kerk samen te komen, waarbij om en om een gereformeerde, hervormde en christelijke gereformeerde predikant voorging. Later werden deze samenkomsten naar de zaterdagmiddag verschoven.
Aanvankelijk had de kerkenraad opdracht van de bezetter gekregen om een collectelijst in te leveren. Men wilde weten waarvoor gecollecteerd werd. Daaraan werd door de mannenbroeders geen gevolg gegeven; later bleek dat het ook niet hoefde. —– De bezetter had ook ‘Winterhulp’ opgericht met het doel de armenzorg van andere instellingen, zoals de kerken, over te nemen. De kerkenraad ging naar natuurlijk niet mee akkoord. Het was roeping van de kerk haar eigen armen te verzorgen. —– Ook aan de Duitse ‘Arbeitsdienst’ werd door de kerkenraad niet meegewerkt. —– De diensten in Irene (het gebouw was geen kerkelijk eigendom) waren ‘Voor Joden Verboden’, getuige het bordje dat bij de ingang hing. Kerkleden ergerden zich daaraan en de kerkernaad probeerde het bord weg te krijgen voor de zondagse kerkdiensten. Hoe dat verder ging worden we niet gewaar. —– In de nacht van 8 op 9 juli 1941 ontstond in de Westerkerk en in de pastorie (een begin van) brand doordat brandbommen op Aalten vielen. Er werd gelukkig geen onherstelbare schade aangericht. —– Eind november mochten geen kerkbodes meer verschijnen. Kort daarvóór had de kerkenraad nog een bericht laten opnemen dat als waarschuwing gold tegen gemengde huwelijken, een probleem waarmee men lange tijd daarvoor ook al problemen had gehad.
Het jeugdwerk.
In de oorlogsjaren bestonden in de Gereformeerde Kerk van Aalten maar liefst tweeënveertig jeugdverenigingen, in elk buurtschap minstens vier. In Aalten bestonden zes Jongelingsverenigingen (voor jongens van 17 jaar en ouder), ongeveer evenveel Meisjesverenigingen (idem, maar dan voor meisjes) en natuurlijk Knapenverenigingen (voor jongens tot 16 jaar) en Kleine Meisjesverenigingen (voor meisjes tot 16 jaar). Op de clubs werd de bijbelse- en kerkgeschiedenis bestudeerd en werd aandacht besteed aan de Antirevolutionaire beginselen, totdat de bezetters in de zomer van 1942 het bespreken van politieke onderwerpen verboden. De kerkenraad besloot echter door te gaan met het vergaderen van de verenigingen, maar deze werden in het vervolg handig ‘Bijbelclubs’ genoemd.
Ondergedoken…
Veel jongens en mannen zaten ook in Aalten en omgeving ondergedoken. Bijeenkomen voor bijvoorbeeld kerkdiensten en catechisaties in de kerk was er dus niet meer bij. Vandaar dat de predikanten per fiets naar verspreide plekken in de omgeving gingen om daar in kleine groepjes catechisatie te geven. Er waren trouwens niet alleen Aaltense catechisanten. In tegendeel, want alleen in de kerkelijke Zuiderwijk waren al zo’n honderd catechisanten die van elders kwamen, hervormden, gereformeerden en christelijke gereformeerden. Ook werden door en voor de onderduikers diensten gehouden, waarin meestal een van hen voorging. Ook de belijdenisdiensten werden natuurlijk niet in de kerk gehouden, maar – zoals bijvoorbeeld op 26 maart 1944 – bij een van de gemeenteleden thuis, toen negentien ondergedoken jongens belijdenis deden.
En verder…
Toen de bezetters in 1943 het gebruik van de ziekentelefoon vanuit de kerken verboden werd besloten de predikanten hun preken te stencilen en te bezorgen bij hen die van de kerktelefoon gebruik maakten. —- In de loop van 1943 werd in de gemeente een financiële actie gehouden om de schuld van de kerk weg te werken. Deze collecten brachten maar liefst fl. 40.000 op, zodat de hele schuld kon worden weggewerkt…! —– In die jaren speelde ook de kwestie van dr. K. Schilder (1890-1952), die zich niet wilde neerleggen bij synodebesluiten over Doop en Verbond. Omdat ook in Aalten nogal wat gemeenteleden waren die het met dr. Schilder eens waren, werd aan dr. J. Ridderbos (1879-1960) van ‘Kampen’ gevraagd de gemeenteleden over de kerkelijke kwestie voor te lichten.
Dat gebeurde op 29 januari 1944 in de Westerkerk. De volgende ochtend preekte hij daar. Tijdens de dienst kwam een Duitse overvalwagen voorrijden en SS’ers omsingelden de kerk. De koster merkte dat en waarschuwde de kerkgangers. Onderduikers maakten zich uit de voeten en net als de jongelui die op de galerij zaten, verstopten ze zich boven de consistorie, waar ze via de orgelgalerij konden komen. Meer hierover wordt elders op deze website verteld.
De vierde predikantsplaats (1944).
Iedereen was het er in 1944 over eens dat de (na de zelfstandig wording van de kerk van Lichtenvoorde) 4.400 leden tellende kerk van Aalten een vierde predikant nodig had. Op 10 maart 1946 werd de door de kerkenraad ingestelde vierde predikantsplaats ingenomen door ds. D. de Boer (1908-1976), die van 1946 tot 1950 aan de kerk van Aalten verbonden was.
Ondertussen was het kerkelijk leven geheel ontwricht. “Razzia’s waren aan de orde van de dag. Mannen konden zich niet op straat vertonen omdat ze dreigden te worden opgepakt. De kerkdiensten werden wel gehouden, maar daar was het bezoek belangrijk minder, ook vanwege de velen die waren te werk gesteld. Het graafwerk ging door, ook op zondag”. Door de val van een V1 (een Duits geheim wapen) bij de Ringweg werd ook de Oosterkerk zwaar getroffen, zodat enige tijd geen diensten in de kerk gehouden konden worden. Daarom werden in de Westerkerk dubbele diensten gehouden. In 1945 was het op een gegeven moment niet meer verantwoord kerkdiensten in de kerkgebouwen te houden.
Afgesproken werd de diensten verspreid over Aalten en omgeving te houden. Via raambiljetten werd aangegeven waar de diensten gehouden werden. Voor de Gereformeerde Kerk waren dat in totaal zo’n veertig plaatsen verspreid over Aalten en omgeving.
Uiteindelijk werd Aalten op Goede Vrijdag 30 maart 1945 bevrijd.
© 2022. GereformeerdeKerken.info