De Gereformeerde Kerk te Aalten (2)

2. De Doleantie.

Een nieuwe hervormde predikant.

( < Naar deel 1 ) – De hervormde gemeente van Aalten had in 1879 een nieuwe, rechtzinnige, predikant verwelkomd. Het was ds. J.H.F. Gangel (1839-1908); we kwamen hem in deel 1 al tegen.

Ds. J.H.F. Gangel (1839-1908) ging in 1887 in Aalten met de Doleantie mee.

Hij volgde de vrijzinnige ds. Klinkenberg op. De verhoudingen tussen de beide predikanten van Aalten, ds. Gangel en de vrijzinnige ds. C.F.S. Pape, werden al spoedig beschadigd. Pape had een waarnemer benoemd om zijn catechisaties te geven omdat hij zelf ziek was. De regels gaven echter de kerkenraad die bevoegdheid. Ds. Gangel en de kerkenraad hadden ongetwijfeld een rechtzinnige waarnemer willen benoemen.

De schoolkwestie.

Een volgend conflict ontstond toen (de overigens niet altijd even tactische) ds. Gangel een vertegenwoordiger van de Unie School en Evangelie in het hervormde kerkgebouw een lezing wilde laten houden over het belang van het christelijk onderwijs. De kerkvoogden weigerden echter daarvoor toestemming te geven. Ruim zestig gemeenteleden, onder wie ds. Pape, waren het met de kerkvoogden roerend eens en lieten dat ook in een schrijven duidelijk blijken: ze hadden ‘met verontwaardiging’ gehoord van het plan van ds. Gangel en gaven blijk van hun ‘volle sympathie’ voor het besluit van de kerkvoogden, ‘het gedrag van genoemden predikant ten hoogste afkeurend’. De Christelijke Gereformeerde (c.q. Afgescheiden!) Gemeente gaf echter wél toestemming om de lezing in haar kerkgebouw te houden. Gangels houding t.o.v. de christelijke school zorgde er overigens voor dat de School met den Bijbel in Aalten er veel leerlingen bij kreeg.

De hervormde ‘Oude Helenakerk’ te Aalten.

Het schoolbestuur nodigde de hervormde leden echter niet uit wanneer er een bestuursverkiezing gehouden werd. Het Bestuur wilde namelijk ‘de beginselen zuiver houden’, en wilde voorkomen dat er teveel hervormde invloed zou komen. Ds. Gangel was het daarmee natuurlijk niet eens en protesteerde, niet zonder enige drift. Ook een tweede vergadering was voor hen niet toegankelijk. Dat leidde tot een stevig conflict, zowel met ds. Breukelaar, voorzitter van het schoolbestuur, als met de Christelijke ‘Afgescheidene’ Gemeente, zoals de Christelijke Gereformeerden zich nog steeds noemden. Ook schoolhoofd Siebel vertrok naar de opgerichte hervormde lagere school, zoals we al eerder zagen.

De Doleantie te Amsterdam (1886).

Intussen was de strijd tegen de vrijzinnigheid en tegen de macht van de kerkelijke besturen was in hervormd Amsterdam tot een uitbarsting gekomen. De meerderheid van de kerkenraad was namelijk door de kerkelijke besturen geschorst, waarop dezen op 16 december 1886 de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) institueerden, onder leiding van vooral (onder meer) dr. A. Kuyper (1837-1920), zelf een van de geschorste ouderlingen.

Dr. Abraham Kuyper (1837-1920).

In enkele andere plaatsen, vooral in Friesland, waren al eerder Nederduitsche Gereformeerde Kerken ontstaan. De eerste Dolerende Kerk was echter die in hervormd Kootwijk. Daar was een student van de (Dolerende!) Vrije Universiteit als predikant beroepen, kandidaat J.H. Houtzagers (1857-1940), zeer  tegen het zere been van de kerkelijke besturen.

De toestand in Aalten.

In de hervormde gemeente te Aalten was ook de sfeer tussen ds. Gangel en zijn vrijzinnige collega ds. Van Oostrom-Soede, prima te snijden. Van Oostrom Soede kwam al enige tijd niet meer op de kerkenraad, en zijn vrouw wilde de beschuldiging die zij tegen ds. Gangel had uitgesproken niet terugnemen (ds. Gangel was volgens haar ‘het gemeenste sujet van de wereld’). Ze mocht daarom niet meer aan het avondmaal komen. Verscheidene conflicten tussen beide predikanten maakten de sfeer er niet beter op. De gemeente merkte dat natuurlijk ook en daar ontstonden twee groepen van aanhangers (de Ganglianen en de Soedenezen). De liberale kranten schreven met welbehagen over de kerkelijke onrust in Aalten.

Ds. Van Oostrom-Soede.

De Doleantie te Aalten (1887).

Op 15 februari 1887 besloot de Aaltense kerkenraad in Doleantie te gaan, door zich te onttrekken aan de hervormde kerkelijke besturen. Drie kerkenraadsleden hadden op die vergadering laten weten dat zij “zich met smart genoodzaakt voelen het ambt neer te leggen”. De kerkenraad hakte toen de knoop door. Het besluit werd in een officiële kerkenraadsacte vastgelegd. In tegenstelling tot ds. Gangel had ds. Van Oostrom-Soede de kerkenraad meegedeeld niet met de Doleantie mee te gaan. De eerste zondag na het Doleantiebesluit verliep rustig konden de Dolerenden gewoon van het hervormde kerkgebouw gebruik maken.

Een onrustige zondag…

Op zondag 6 maart 1887 verliepen de gebeurtenissen echter minder geruisloos. De hervormde classis had ds. Bergsma opdracht gegeven in de hervormde kerk van Aalten te preken; ds. Gangel was echter ook van plan de kerkdienst in die kerk te leiden. Zodra kerkvoogd G.J. Lammers de kerkdeuren had geopend renden aanhangers van beide predikanten de kerk in om de kansel te veroveren. “Een pootige Soediaan [volgens de Dolerende kerkenraad omgekocht door huisvrienden van ds. Oostrom-Soede] bezet de verheven domineesplaats, en van allerlei posteert zich op of bij de trap, dringt, stompt en krabbelt als soms op de Amsterdamse Beurs”, schreef een krant.

Kerkvoogd G.J. Lammers (foto: ‘Een kerk in de lens’).

De Dolerende kerkenraad notuleerde: “Treurig was daarbij de houding van den Burgemeester Hora Adema die bij die worsteling juist de kerk voorbij ging en niets deed om het te verhinderen, evenmin toen hij vijf minuten later door kerkvoogden geroepen, het tieren en vloeken bij den kansel aanschouwde en hoorde en weigerde het volk tot rede te brengen,  waarop kerkvoogden hem verzochten de kerk te doen ontruimen”.

De kerkenraad besloot de volgende zondag geen dienst te houden omdat E. van Eerden, een medestander van ds. Oostrom-Soede, had gedreigd ds. Gangel te zullen doodschieten zodra hij op de preekstoel zou staan.

‘De Heraut’, 13 maart 1887.

Ds. Gangel naar de autoriteiten.

Terwijl tegenstanders van ds. Gangel met zakken vol stenen zich op het station hadden verzameld toen ze hoorden dat hij ’s avonds zou terugkomen van zijn treinreis naar de commissaris van de koning, reed de predikant echter – samen met ouderling W. te Gussinklo – door naar Den Haag, om daar met de minister van justitie te spreken, Baron Du Tour van Bellinchave.

Minister van Justitie Baron Du Tour van Bellinchave.

Toen ds. Gangel ’s avonds dus niet met de trein in Aalten terugkwam liepen de teleurgestelde aspirant-stenengooiers naar de pastorie in de Hoekstraat, waar ze schreeuwden: “Hop, hop, hop, hang Gangel en de Ganglianen op“. Uiteindelijk moest ds. Gangel natuurlijk toch weer naar huis, maar ds. Van Dorsen van Varsseveld waarschuwde hem voor de zekerheid voor het gevaar dat dreigde.

Om half twee ’s nachts kwam de predikant in Aalten aan, maar omdat niemand hem wilde rijden liep hij naar de pastorie, begeleid door een zeventigtal geestverwante boeren uit de Aaltense buurt Lintelo, met stokken gewapend.

W. te Gussinklo (foto: ‘Een kerk in de lens’).

De zondag daarna bleef de kerk dicht; ze werd door soldaten bewaakt, evenals de hervormde pastorie. Zaterdag waren namelijk vijftien huzaren en veertig infanteristen in Aalten gearriveerd om de orde te handhaven. Dat verhinderde echter verdere ongeregeldheden niet. De burgemeester had voor de zekerheid de cafés gesloten.

Op 20 maart 1887 verscheen in ‘De Heraut’ – het kerkelijk weekblad van dr. A. Kuyper – het vervolg van het verhaal van de week daarvoor.

Een noodkerk.

Intussen was de kerkenraad aan de slag gegaan met de bouw van een houten noodkerk aan de Varsseveldsestraatweg (de ‘Plankenkerk’). Daarvan bestaat kennelijk geen foto. Architect Van de Wilk had de bouwplannen gemaakt voor de ‘loodblauw geverfde keet met een inderdaad sober doleerend voorkomen’. Een avondmaalsstel en een doopstel werden aangeschaft en op 1 mei 1887 kon het gebouw in gebruik genomen worden. De preek ging over 1 Koningen 18 vers 21: “Toen naderde Elía tot het ganse volk en zeide: Hoelang hinkt gij op twee gedachten? Zo de HEERE God is, volgt Hem na, en zo het Baäl is, volgt hem na. Maar het volk antwoordde hem niet één woord“. Vierentwintig jongelui deden toen belijdenis en ’s middags werden zes kinderen gedoopt.

In de Hogestraat werd de nieuwe gereformeerde pastorie gebouwd, nadat de hervormde pastorie na de Doleantie verlaten moest worden…

Om de kerkelijke gegevens veilig te stellen schreef ds. Gangel de lidmatenboeken vanaf 1816 tot de Doleantie over, en bovendien kopieerde hij de notulen van de kerkenraad vanaf de vergadering waar besloten werd in Doleantie te gaan. De reden daarvan was dat men bang was dat op bevel van de rechter die boeken te eniger tijd zouden moeten worden teruggegeven. Dat gebeurde uiteindelijk in zomer van 1888. Ook de hervormde pastorie moest toen worden teruggegeven op bevel van de rechtbank. In de Hogestraat werd in 1888 daarom een nieuwe pastorie gebouwd. De bouw ervan kostte fl. 5.100.

Onenigheid over de kerkbouw en over meer.

Allerlei meningsverschillen en conflicten maakten het Dolerende kerkelijk leven er in de eerste jaren niet aangenamer op. Zo wilde ds. Gangel graag van de Plankenkerk af en een stenen kerk bouwen. Dat zou volgens hem kunnen worden gefinancierd door de zitplaatsen in de nieuwe kerk te verhuren, zoals op veel andere plaatsen ook het geval was. Daarmee konden volgens hem rente en aflossing betaald worden. De kerkvoogden vonden echter dat er beter ‘een vrijwillige jaarlijkse inschrijving kon worden gehouden voor de kosten van de eeredienst’. Ds. Gangel vreesde dat dit veel te lang ging duren terwijl de Plankenkerk ongerieflijk was: ’s zomers heet, ’s winters ijskoud. Het bleef wrijven.

Ds. Gangel vond het nodig dat ook de ouderlingen het huisbezoek op zich zouden nemen. Maar dezen vonden dat het veel te veel tijd zou nemen om de intussen 1.700 leden tellende gemeente geestelijk te verzorgen. Men had de gemeente in vier wijken verdeeld: Dale en Barlo, IJzerlo en Heurne, Aalten en Haart en een wijk voor Lintelo, elk met twee ouderlingen.

De classis komt er bij.

Ds. J.C. van Schelven (1854-1904).

De verhoudingen in de Dolerende kerkenraad werden er ondertussen niet beter op. Tijdens een weekdienst op een woensdagavond had ouderling De Wijn voor opschudding gezorgd ‘door de ongehoorde openlijke verguizing’ van vermoedelijk de predikant. De Nieuwe Rotterdamsche Courant berichtte er over en ook de classis was uiteraard op de hoogte van de conflicten. Deze stuurde daarom een commissie naar Aalten die onder leiding stond van ds. J.C. van Schelven (1854-1904) te Dieren om een onderzoek in te stellen. Toen bleek dat ook ouderling Lammers het niet erg goed met de predikant kon vinden: “De gerezen onaangenaamheden hadden haar ontstaan de danken aan het drijven van ds. Gangel om in plaats van de houten noodkerk een stenen kerk te bouwen”. Ouderling Wijn bracht nog ter tafel dat ds. Gangel een ernstig ziek gemeentelid willens en wetens niet had bezocht.

Ds. Gangel hield zich uiteraard ook niet stil en wees er op dat hij heel veel extra werk heeft moeten doen. De hele correspondentie met betrekking tot de rechtszaken na de Doleantie moest door hem verzorgd worden. Bovendien had hij te maken met veel werk voor de school, voor het Suppletiefonds (waaruit het schoolgeld voor kinderen van behoeftige gemeenteleden betaald werd), de Jongelingsvereniging en de zondagsscholen, zodat hij veel slaaptekort had opgelopen.

Ds. P.C. Koster (1857-1929) van Velp.

Ds. Van Schelven drong op verzoening aan. Uiteindelijk sloten Gangel en Lammers vrede, maar De Wijn wilde de hele zaak aan de manslidmaten voorleggen, al werd later ook vrede met hem gesloten door bemiddeling van ds. P.C. Koster (1857-1929) van Velp. Ds. Gangel vond zijn werksfeer zo langzamerhand ondraaglijk worden en wilde zich in Velp vestigen, ‘omdat mijn werk afgezien van de verzoening, hier onmogelijk gemaakt is’. Toch trok hij dat besluit in februari 1889 weer in  omdat hij ‘na zwaren strijd voor zich zelven, bezweken is voor de aandrang van zoovele leden der gemeente op hem uitgeoefend’. Twee kerkenraadsleden bezochten hem en zeiden blij te zijn met zijn beslissing. De anderen zwegen in alle talen.

Preeklezen…

De Dolerenden hadden na verloop van tijd een uitgebreide eigen prekenserie. Hierboven de volledige vierdelige serie ‘Uit de Diepte’ (1886-1890).

Een andere oorzaak van de onenigheid tussen kerkenraad en predikant betrof het ‘preeklezen’ door ouderlingen bij afwezigheid van de predikant. Ouderling Lammers had op zekere dag dienst en kon een keuze maken uit een aantal preken die ds. Gangel aan hem overhandigd had. Hij wilde zich daartoe echter niet lenen en verkoos ‘zelf maar een woordje te spreken’ en verklaarde tussen neus en lippen door tegelijk ook even tegen het p’reeklezen’ te zijn. De predikant bleef niets anders over dan mee te delen dat als er geen preeklezers waren hij zou moeten zorgen de zondagse dienst bij zijn afwezigheid niet te laten doorgaan.

Ds. J.H.F. Gangel (1839-1908) op iets oudere leeftijd.

Notulen schrijven…

Ook het opstellen van de notulen bleek oorzaak van verwijdering. Ds. Gangel had tot nog toe de notulen altijd geschreven en deed daarin uitvoerig kond van alle onaangenaamheden die in de kerkenraad voorvielen. Dat wekte wrevel bij anderen in de kerkenraad. Vandaar dat ouderling W. te Gussinklo benoemd werd tot scriba. Deze moest echter zijn functie weer aan de predikant overdragen, omdat hij sommige zagen naar eigen zeggen ‘opzettelijk had weggelaten’.

De bouw van de Westerkerk (1891).

In maart 1891 werd tijdens de manslidmatenvergadering rondvraag gedaan over de wens om een stenen kerk te bouwen en de Plankenkerk daarmee te kunnen sluiten. De stemming liet zien dat er vierennegentig voorstanders, dertig tegenstanders en twaalf blanco stemmers waren. De bouw ging dus door. De plaats was bepaald naast de nieuwe pastorie aan de Hogestraat. Niet het hele bedrag kon direct op tafel komen, dus werd een lening van fl. 15.000 afgesloten. De bouw verliep zeer voorspoedig, want al in hetzelfde jaar was de kerk gereed. Gemeenteleden hielden een rondgang om geld in te zamelen voor een luidklok. Ook kwam er een gedenksteen ter waarde van fl. 40. Die kon deels betaald worden van het restant van het geld voor de luidklok (fl. 15); ds. Gangel betaalde de resterende fl. 25.

De Westerkerk met de pastorie.

Op ‘een woensdag in februari 1892’ werd de kerk in gebruik genomen. Ook de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Gemeente was uitgenodigd en aanwezig. Intussen waren de huurprijzen bepaald van de zitplaatsen in de nieuwe kerk. De duurste plaatsen kostten fl. 5, de prijs van de ‘middenklasse’ zitplaatsen bedroeg fl. 3,50 en de goedkoopste kostten fl. 2. “Aan de armen en minvermogenden werd een plaats van fl. 5 aangeboden, midden in kerk!”

De kerk was voorzien van een zeshoekige preekstoel die op een centrale pilaar rustte. Aanvankelijk was er geen galerij in de kerk; die werd in latere jaren gebouwd. Wel was er een orgel, dat voorin de kerk stond, maar in 1898 zo slecht geworden was dat een commissie zich bezon op de aanschaf van een nieuw instrument. Toch vond de kerkenraad – de plannen ziende – het niet echt noodzakelijk, maar gaf uiteindelijk toch toestemming fl. 1.500 bij elkaar te halen onder voorwaarde dat de behoeftige gemeenteleden ontzien zouden worden bij de rondgang door de gemeente.

Een jaar sparen leverde het benodigde geld op. De kerkenraad besloot dat het orgel geplaatst zou worden ‘op een plaats waardoor het orgel het minste licht wegneemt’, en dat was boven de preekstoel, waarvan de pilaar iets moest worden ingekort.

De Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’.

Van 11 tot en met 14 januari 1887 organiseerden de Amsterdamse Dolerenden een landelijk congres om te beraadslagen over de verdere doorwerking van de Doleantie in ons land.

Op advies van het in januari 1887 te Amsterdam gehouden Gereformeerd Kerkelijk Congres richtte ook de kerkenraad van Aalten de ‘Vereeniging De Kerkelijke Kas’ op, die een eigen bestuur koos en in opdracht van en onder verantwoording aan de kerkenraad het beheer van de kerkelijke goederen op zich nam. De oprichting van zo’n vereniging was voor Dolerende Kerken noodzaak. Nederduitsche Gereformeerde Kerken, voortkomend uit de Doleantie, konden in die tijd namelijk geen overheidserkenning en dus ook geen rechtspersoonlijkheid verkrijgen. Een ‘gewone’ vereniging kon dat wel. Om het beheer van de kerkelijke goederen ter hand te nemen waren overheidserkenning en daarmee verkrijging van rechtspersoonlijkheid echter noodzakelijk. Vandaar.

Kerk A en Kerk B (17 juni 1892 tot 1 januari 1909).

Zoals al eerder aangegeven was in 1892 de landelijke ‘Vereniging’ tot stand gekomen van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, respectievelijk afkomstig uit Afscheiding en Doleantie. De beide kerken gingen per 17 juni 1892 samen verder als De Gereformeerde Kerken in Nederland.

De synodes hadden afgesproken dat in plaatsen waar de vereniging tussen de twee kerken niet zomaar voor elkaar was, beide kerken tóch Gereformeerde Kerk zouden heten. De oudste van de twee – meestal de Christelijke Gereformeerde Gemeente – zou een ‘A’ achter de kerknaam plakken; de jongste – meestal de Nederduitsche Gereformeerde Kerk – een ‘B’. Vanaf 17 juni 1892 bestonden in Aalten dus twee (geheel zelfstandige) Gereformeerde Kerken: De Gereformeerde Kerk te Aalten A (de vroegere Christelijke Gereformeerde Gemeente) en De Gereformeerde Kerk te Aalten B (de Dolerende kerk).

Het kerkgebouw van Kerk A gezien van de achterkant met de consistorie.

De samensprekingen in de ijskast.

Ook in Aalten zouden beide kerken met elkaar in gesprek moeten gaan om te trachten tot eenheid te komen. Zo nu en dan werden gecombineerde kerkenraadsvergaderingen gehouden. Maar vooral in Kerk A bestond bezwaar tegen de ‘Vereniging’ van beide gemeenten. De meerderheid van de leden van Kerk A was tegen, ook tegen het houden van gecombineerde kerkenraadsvergaderingen. Verder wilde men in Kerk A niet dat ouderlingen van beide kerken samen huisbezoek deden. Besloten werd de zaak van de ineensmelting vooralsnog te laten rusten.

Voor kerkenraad A was een belangrijk punt om met de ineensmelting rustig aan te doen de vrees dat in eigen gelederen een scheuring zou ontstaan. Wat zouden de tegenstanders van ineensmelting doen als beide kerkenraden zouden besluiten samen te gaan?

De voorbeelden waren elders in het land te zien. Zo hadden twee christelijke gereformeerde predikanten op hun synode een bezwaarschrift ingediend tegen de ‘Vereniging’ en hadden – toen de ‘Vereniging’ toch doorging – de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk gesticht.

Ds. J.W. Draijer (1851-1894) van Suawoude.

En zo hadden bijvoorbeeld in het Friese Suawoude de kerkenraad en de gemeente zich onder leiding van hun ds. J.W. Draijer (1851-1894) in 1893 zich losgemaakt van de Gereformeerde Kerken ‘om te blijven wat wij waren, namelijk christelijk gereformeerd’. Voor zoiets was men ook in Aalten bang. Dat remde ongetwijfeld het tot stand komen van de eenwording van beide kerken.

Het oude orgel van de Westerkerk.

Anderhalf jaar nadat kerkenraad A de samensprekingen in de ijskast had gestopt, vroeg kerkenraad B in een brief of kerkenraad A de ineensmelting van beide gemeenten eigenlijk wel wilde. En zo ja, wat deed de kerkenraad dan allemaal om tot samengaan te komen? Of was de kerkenraad misschien bang voor een scheuring in eigen gelederen? Kerkenraad A antwoordde toen dat de meerderheid van de kerkenraad intussen weliswaar voor samengaan was, maar dat wilde niet zeggen dat het dan ook meteen kon doorgaan. Kerkenraad A schreef niets over de houding van veel van de eigen gemeenteleden…

Dat vond kerkenraad B jammer. Hij besloot de weekgodsdienstoefeningen – zo’n beetje het enige dat gezamenlijk gedaan werd – stop te zetten. En dat vond kerkenraad A weer jammer.

Ds. Gangel vertrekt (1895).

Ds. Gangel was overigens in 1895 naar de Gereformeerde Kerk te Rijswijk (Z.H.) vertrokken, na op 28 april afscheid genomen te hebben van de gemeente te Aalten. Het jaar daarop al werd hij gereformeerd predikant te Voorst, maar in 1900 ging hij van de Gereformeerde Kerken ‘terug’ naar de Nederlandse Hervormde Kerk. Hij stierf in 1908.

Ds. A. van Dijken (1896 tot 1903).

Ds. A. van Dijken (1864-1931) van Kerk B te Aalten.

Na het vertrek van ds. Gangel deed ds. A. van Dijken (1864-1931) uit Marken op 10 mei 1896 intrede in Kerk B te Aalten. Kort na zijn aantreden opperden de diakenen het plan een aantal diaconiewoninkjes te bouwen voor gemeenteleden die door de diaconie werden onderhouden. Het huizenbestand in Aalten bestond in die tijd inderdaad vooral uit veel armelijke huisjes, althans getuige het rapport van notaris Maitland, dat hij schreef in het kader van een regeringsonderzoek naar de woonomstandigheden in ons land.

Hoe dan ook, kerkenraad B liet de diakenen een onderzoek instellen naar de mogelijkheden. Het lukte de broeders echter niet voor die huisjes een stuk bouwterrein te kopen. Het plan verdween dus uit beeld.

Wat ‘beelden’ betreft: kerkenraad B was zeer beducht nieuwigheden in de kerk toe te laten. Want op een gegeven moment kwam bij hem het verzoek binnen in de kerk een lezing te mogen houden over Palestina, en daarbij lichtbeelden te mogen gebruiken (wij zouden zeggen: dia’s). Dat wilde de kerkenraad niet: ‘Gij zult u geen gesneden beeld maken…’ (enz.). De gereformeerde Anti-Revolutionaire Partij (ARP) – later opgegaan in het CDA – mocht overigens gerust van de kerk gebruik maken als er politieke toespraken gehouden zouden worden.

Een oud logo van de gereformeerde Anti-Revolutionaire Partij, opgericht door dr. A. Kuyper.

En in 1900 werd op verzoek van ds. Van Dijken op de classis de vraag besproken over ‘de rechte verhouding tusschen kerk en wetenschap’. Het doel van ds. Van Dijken was daarmee een ‘broederlijke discussie in besloten kring’ op gang brengen tussen de hoogleraren van de (Dolerende) Vrije Universiteit te Amsterdam en die van de (van oorsprong Afgescheiden) Theologische School te Kampen, over het verenigen van de beide opleidingen tot één. In kringen van Kerk A zou hij daar absoluut geen succes mee hebben, want zij wilden dat beslist niet.

Paul Kruger (1825-1904).

Ook stelde ds. Van Dijken in die tijd voor dat de classis adhesie zou betuigen aan het verzoek van de kerk van Groningen “om de kerken in Engeland, waarmee onze Kerken in correspondentie staan, op den onrechtvaardigen oorlog met Transvaal en Oranje-Vrijstaat te wijzen”. Het resultaat was dat de classis in december 1900 een telegram stuurde aan Paul Kruger (1825-1904), de Zuid-Afrikaanse leider van de Boerenoorlogen tegen de Engelsen, om hem “hare innigste en levendigste sympathie te betuigen en te bidden dat de zaak van recht en vrijheid, waarvoor gij met uw heldenvolk uw leven wilt geven, moge zegepralen”.

Ds. Van Dijken trok veel toehoorders, zodat er plannen kwamen om de Westerkerk uit te breiden door ‘het uitbouwen van de beide zijmuren’, met andere woorden: om de kerk te verbreden. De financiën bleken echter het struikelblok.

Ds. Van Dijken nam op 28 juli 1903 afscheid van Aaltens Kerk B.

Ds. A. Schouten (van 1903 tot 1930).

Ds. A. Schouten (1864-1954).

Zijn opvolger stond al snel op de preekstoel: het was ds. A. Schouten (1864-1954) van Rozenburg, die op 13 december 1903 intrede deed. “Alle conservatisme was hem vreemd. Hij benaderde het leven in al zijn wisselingen. Dat was ook het geheim van zijn Schriftuurlijke krachtige prediking, een prediking die zich heel dicht bij de Schrift hield, doch die de polsslag van de tijd ten volle verwerkte. Was dit niet het geheim dat hij de kerken vol hield tot zijn laatste preek?”

“Hij, de patriarchale verschijning, was een figuur die ontzag inboezemde. De mensen konden hem eigenlijk niet dan met schroom benaderen. Doch het ijs smolt bij allen, die voor hem het hart openden. Dan was hij de zieleherder bij uitnemendheid, die met grote bewogenheid de noden van de aan hem toebetrouwde zielen op het hart droeg. Heel het leven van de gemeente die hij diende, ging hem ter harte”.

Zevenentwintig jaar stond hij in Aalten. Eerst van 1903 tot 1908 als predikant van Kerk A, daarna van de ene Gereformeerde Kerk van Aalten. Er waren overigens drie beroepen voor nodig voordat hij de roepstem van Aaltens B-kerk aannam. Bij het eerste beroep bedroeg het jaartraktement fl. 1.300 plus vrij wonen en vrijstelling van personele belasting. Voor dat beroep werd  bedankt. Het tweede beroep ging dezelfde weg, maar toen bij het derde beroep meegedeeld werd dat het jaartraktement fl. 1.400 bedroeg, werd het aangenomen.

De kerk uitgebreid.

De Westerkerk.

De gemeente groeide ondertussen gewoon door en de plannen om de kerk te verbreden werden in die tijd omgezet in de bouw van twee galerijen. Dat leverde maar liefst honderdtwintig zitplaatsen extra op. De bouwkosten: fl. 562. Ook werd aan de straat een gietijzeren hekwerk gebouwd voor een kleine fl. 150.

Voorstel tot ineensmelting (1908).

Je zou het haast vergeten, maar ondertussen speelde nog steeds de kwestie van de ‘Vereniging’ van beide Aaltense kerken. Het leek allemaal niet zo erg te vlotten. Maar uiteindelijk deed kerkenraad A in 1908 een voorstel om tot ineensmelting over te gaan (eerst had de kerkenraad echter een bezoek gebracht aan de bezwaarden in de gemeente). Op grond daarvan kon ook kerkenraad B in oktober 1908 het besluit nemen om tot samengaan over te gaan. Op 11 december 1908 werd de eerste kerkenraadsvergadering gehouden van de ongedeelde Gereformeerde Kerk te Aalten.

Ds. J. Gommer (1861-1931) van Kerk A had de leiding bij de eerste kerkenraadsvergadering van de ongedeelde ‘Gereformeerde Kerk te Aalten’.

Ds. Gommer, de oudste predikant, had daarbij de leiding. De gemeente werd in twee kerkwijken verdeeld: Oosterwijk en Westerwijk. Het ging in de eerste tijd allemaal erg voorzichtig. Bij wijze van proef zouden twee ouderlingen van de Oosterwijk dienst doen in de Westerwijk en omgekeerd. En als er nieuwe kerkenraadsleden gekozen moesten worden, werd nauwkeurig gekeken uit welke kerk (‘A’ of ‘B’) ze afkomstig waren, zodat het evenwicht in deze toen 2.840 leden tellende Gereformeerde Kerk te Aalten behouden bleef. Als officiële oprichtingsdatum van de Gereformeerde Kerk te Aalten wordt 1 januari 1909 beschouwd.

Naar deel 3 >

© 2022. GereformeerdeKerken.info