De Gereformeerde Kerk te Alteveer-Kerkenveld (1)

Het ontstaan van Alteveer en Kerkenveld.

Het Drentse dorp Alteveer ontstond in het vroegere heide- en moerasgebied tussen Zuidwolde (Dr.) en Coevorden, aan weerszijden van de grens tussen Drenthe en Overijssel.

Kaart: Google.

In het veengebied trof men vele veenplassen aan, met hier en daar een  stukje moerasbos. Voor de Zuidwoldenaren was de ligging van dit gebied ver van hun bed, zodat ze het de naam ‘Alteveer’ (al te ver) gaven. In 1625 kreeg jonkheer Roelof van Echten toestemming het oostelijk deel van dit gebied te ontginnen, op voorwaarde dat hij een kanaal zou graven, dat later de naam ‘Hoogeveensche Vaart’ zou krijgen. Veel ruzies tussen de jonkheer en de boeren waren het gevolg, waarna de boeren de Zuidwolder Comaopgnie oprichtten die in 1657 een begin maakte met de ontginning van het veengebied van de Sloot Alteveer. Daarvoor werd de Sloods Opgaande aangelegd, die later de Zuidwolder Sloot genoemd werd. Loodrecht daarop werden vele wijken (sloten) gegraven.

Het Alteveer Kanaal.

Het dorp Alteveer breidde zich aanvankelijk slechts zeer langzaam uit. Rond 1750 telde het nog slechts vijf haardsteden (woningen), maar in de volgende halve eeuw groeide het dorp sneller en werd een school geopend. De hoofdstraat van het dorp was aanvankelijk een kanaal (het Alteveerse Opgaande), maar werd later gedempt. Aan deze straat werd in 1915/1916 de gereformeerde kerk gebouwd, waarover dit verhaal handelt.

Catechisaties te Alteveer.

De gereformeerde kerk te Hollandscheveld, die tot 1917 in gebruik was en toen door een ander gebouw vervangen werd.

Toen op 26 januari 1870 de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Hollandscheveld werd geïnstitueerd en daar de nieuwe kerk werd geopend, bracht dat ook de gereformeerden in Alteveer op het idee in hun eigen dorp een kerk te hebben. Vandaar dat op 8 november 1871 de kerkenraad van Hoogeveen bezoek kreeg van enkele gemeenteleden uit ‘de streek Alteveer’. Het waren K. Prins en R. Botter, die de kerkenraad verzochten eens per week op een avond catechisatie te mogen hebben, en om een kerkdienst te mogen houden onder leiding van oefenaar H. Weefrink. De kerkenraad kon zich daarmee echter niet verenigen; men kon ’s avonds best in Hoogeveen in de kerk komen (al was het ‘al te ver’) en bovendien was Weefrink erg druk bezet. Toch gaf de kerkenraad toestemming, maar onder meer onder voorwaarde dat de catechisaties gehouden mochten worden ‘niet nader aan de plaats dan bij R. Botter’. Daarmee werd dus begonnen.

Ouderling D. Zomer en zijn echtgenote (foto: ’t Blinkend spoor gaat de eeuwen door’).

Jaren later vroeg ouderling D. Zomer van Hoogeveen zijn kerkenraad om ook in het bij Alteveer gelegen buurtschap Kerkenveld te mogen catechiseren. Daarmee ging de kerkenraad ‘met blijdschap’ akkoord en al gauw werd daarmee door ouderling Zomer begonnen, en wel in de woning van B. Krikken. H. Bisschop hielp hem daarbij en deze sprak daar bovendien al gauw geregeld ‘een stichtelijk woord’, en wel in de woning van br. Slomp.

Een eigen lokaal in Alteveer?

Maar in 1890 kwam men in Alteveer tot de conclusie dat de belangstelling voor de catechisaties en de diensten zo gegroeid was dat men eigenlijk een eigen lokaal nodig had. De kerkenraad wilde best ‘eenigen financielen steun voor de bouw verlenen wanneer de broeders zulk een lokaal voor eigen rekening willen doen zetten’. Maar in 1892 was dat kennelijk nog niet gebeurd, want br. Bisschop klaagde over de te geringe ruimte, waarmee de kerkenraad het overigens eens was. Daarom raadde hij  de broeders in Alteveer aan de catechisaties te geven in de grotere behuizinge van br. H. Faken.

De Hoofdstraatkerk te Hoogeveen, die in 1904 in gebruik genomen werd.

Daartegen kwamen de Alteveerders echter in opstand. Ze wilden immers een eigen lokaal. De ouders hielden uit protest hun kinderen van de catechisatie weg, zodat deze na verloop van tijd dreigde te moeten worden opgeheven. Ook br. Bisschop was het met het standpunt van dek erkenraad oneens. De kerkenraad vond de weerstand in Alteveer echter onacceptabel. Hij riep uit: ‘Dan zal het geweld heerschappij hebben in de kerk’. De kerkenraad gaf de zaak in handen van br. Bisschop die het lukte de vrede te herstellen. Regelmatig werden bijeenkomsten in de woning van Faken gehouden onder leiding van verscheidene oefenaars. Zelfs liet men ook predikanten van elders voorgaan, al had de kerkenraad daarvoor nog helemaal geen toestemming gegeven. Dat gebeurde pas in 1896.

Diensten in de christelijke school.

Nadat de christelijke school te Alteveer gesticht was namen de broeders de gelegenheid te baat om in 1903 de kerkenraad te verzoeken diensten te beleggen in de christelijke school. Daarmee ging de kerkenraad het jaar daarop akkoord, zodat dat de lokale plaats van samenkomst werd van de gereformeerde gemeenteleden van de kerk te Hoogeveen.

De gereformeerde school te Alteveer.

In februari 1907 achtten de Alterveerster broeders de tijd gekomen de Hoogeveense kerkenraad in een schrijven (ondertekend door een behoorlijk aantal Alteveerse gemeenteleden) te vragen om medewerking te verlenen tot de instituering van De Gereformeerde Kerk te Alteveer. “Wel zullen”, zo schreven de broeders, “hiertegen bezwaren bestaan, maar deze zullen wegvallen wanneer we allen meest ernstig zoeken te bevorderen de komst van Gods Koninkrijk in deze omgeving”. De broeders hadden inderdaad goed begrepen dat er wel bezwaren tegen het verzoek geopperd zouden worden, ‘want men was met deze zaak verlegen’. Het zou de kerk van Hoogeveen immers leden en dus kerkelijke inkomsten kosten!

Ds. T. Oegema (1859-1912) van Hoogeveen.

Het besluit van de kerkenraad kwam er op neer dat in de christelijke school op zondagmiddag een eigen kerkdienst  gehouden, waarin ds. T. Oegema (1859-1912) en ds. R. Zijlstra (1870-1948) (beiden van Hoogeveen) geregeld voorgingen. Ook kon in die diensten de doop worden bediend. Dit was uiteraard weliswaar de eerste stap naar de gevraagde zelfstandige kerk, maar de kerkenraad hoopte dat de Alterveersters zich hiermee vooralsnog tevreden konden stellen.

De Jongelingsvereniging opgericht (1911).

Op 8 maart 1911 werd de Gereformeerde Jongelingsvereniging Prediker 12 vers 1a opgericht. Dat was te danken aan ds. Oegema van Hoogeveen. Hij kwam op die dag naar Alteveer om de oprichting van een JV te bespreken. Er waren veel belangstellenden. Nadat hij uitgelegd had wat het doel van een JV was gaven zich zeventien jongens als lid op. Op 17 maart werd de eerste vergadering gehouden. De jongens hielden zich bezig met het bestuderen van de vaderlandse geschiedenis, de de kerkgeschiedenis en de Anti-Revolutionaire beginselen, geheel in de lijn van de grote gereformeerde voorman van die dagen, dr. A. Kuyper (1837-1920).

De Gereformeerde Kerk te Alteveer geïnstitueerd (1915).

Ds. R. Zijlstra (1870-1948).

Dat duurde niet lang. Vanzelfsprekend werd de wens om te komen tot een zelfstandige Gereformeerde Kerk langzamerhand groter. Vandaar dan ook dat na allerlei onderhandelingen onder leiding van ds. Zijlstra en ds. Oegema in 1914 uiteindelijk definitief besloten werd tot instituering van de Gereformeerde Kerk te Alteveer over te gaan. Ds. Oegema overleed echter in 1912 en werd sindsdien vervangen door de nieuwe Hoogeveense predikant ds. H.S. Bouma (1884-1956), die daar op 3 augustus 1913 intrede deed (twee jaar eerder, in 1912, was een soortgelijk verzoek nog afgewezen omdat de financiële gevolgen voor de kerk van Hoogeveen te groot waren).

Onder leiding van ds. Zijlstra en ds. Bouma werden nu samensprekingen met de Alterveerster broeders gehouden. Er was door de Hoogeveense kerkenraad ook een commissie van samenspreking benoemd, bestaande uit de broeders G. Schelhaas, H. Schelhaas, R. Vos en A.B. Visser. Natuurlijk werden de gemeenteleden in Alteveer eerst gehoord of ze het met de instituering eens waren. Dat gebeurde door een lijst te laten circuleren, waarop men bovendien kon aangeven hoeveel kerkelijke bijdrage men bereid en in staat was te betalen om het kerkelijk leven in Alteveer overeind te houden. Ook werd door de Hoogeveense kerkenraad fl. 5.000 beloofd als ondersteuning voor de eerste tijd, en werden de grenzen met de genabuurde gemeenten geregeld. Bovendien gaf de classis Hoogeveen toestemming om tot instituering over te gaan.

Ds. H.S. Bouma (1884-1956).

Toch stagneerden de plannen opnieuw. Dat kwam ditmaal door het uitbreken van de ‘Grote Oorlog’, in 1914. Maar de broeders in Alteveer herinnerden de kerkenraad in april 1915 opnieuw aan de gemaakte afspraken. Zo kon dan uiteindelijk op 8 juli 1915 de zelfstandige Gereformeerde Kerk te Alteveer geïnstitueerd worden onder leiding van de kerkenraad van Hoogeveen. De predikanten Zijlstra en Bouma hadden de leiding bij de bevestiging van de ambtsdragers, die uiteraard plaatsvond in de gereformeerde school.

Een eigen kerkgebouw (1916).

Meteen op de eerste kerkenraadsvergadering was men al druk bezig met de plannen voor de bouw van een eigen kerkgebouw. Dat de diensten in de eerste tijd in de gereformeerde school gehouden konden worden was van groot belang, maar men voelde de noodzaak van een eigen kerk. Vijftig stoelen werden door de nieuwe kerkenraad besteld die in de nieuwe kerk geplaatst zouden worden. Ds. Zijlstra nam op zich de kosten te weten te komen van een doopvont en een avondmaalsstel. Als er geen predikant beschikbaar was – zo werd afgesproken – zouden de kerkenraadsleden om de beurt een preek lezen. Ook werd een bouwcommissie benoemd, bestaande uit H. Bakker, H. ten Cate, H. Doze, B. Jongsma en A., Streutker.

De eerste steen van de gereformeerde kerk te Alteveer werd gelegd door ds. R. Zijlstra en ouderling D. Zomer (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

De commissie ging op zoek naar een bouwterrein. Er bleek ten noorden van de school een stuk grond te koop te zijn, dat in juli 1915 gekocht werd van br. R. Streutker. Ondertussen zouden de Hoogeveense predikanten geregeld in de gereformeerde school blijven preken, en zouden ze op kosten van Hoogeveen daarvoor worden opgehaald per rijtuig.

Natuurlijk werd ook een bouwkundige geraadpleegd die plannen moest maken voor de bouw van een kerk en een pastorie (waarvoor fl. 15.300 betaald moest worden), en – tegen fl. 400 meerkosten – een consistorie. De kerk van Hoogeveen zegde fl. 5000 toe, de gemeenteleden schonken fl. 4.000 en er zou een hypotheek genomen worden voor fl. 7.000.  Uit de zeventien inschrijvers bij de aanbesteding werd aannemer H.J. Euchner uit Hoogeveen gekozen, die de zaak – de bouw van kerk en pastorie – voor fl. 15.250 voor elkaar zou maken. Op 29 september 1915 werd de eerste spade in de grond gestoken.

De gereformeerde kerk en de pastorie lang geleden.

Op 10 november 1915 werd de eerste steen gelegd door ds. R. Zijlstra en door D. Zomer Czn., die voorzitter van de kerkenraad was. Een gedenkplaat herinnerde aan de blijde gebeurtenis. De tekst die op de steen aangeduid was luidde: “Dat Uw ogen open zijn, nacht en dag, over dit huis, over deze plaats, van dewelke Gij gezegd hebt: Mijn Naam zal daar zijn“. Veel gemeenteleden hielpen bij het bouwrijp maken van het bouwterrein; besloten was trouwens dat in de kerk ook een centrale verwarming geplaatst zou worden.

In aanwezigheid van het College van Burgemeester en Wethouders van Hoogeveen, architect De Kort en de aannemer werd op 13 april 1916 in gebruik genomen. Ds. Zijlstra hield de preek naar aanleiding van psalm 84 vers 2: “Hoe lief’lijk zijn Uwe woningen, O Heere der Heerscharen”.

Ds. J.W. Esselink (van 1916 tot 1919).

‘De Bazuin’, 26 mei 1916.

Een maand, op 13 mei 1916, later deed de eerste predikant intrede in de kerk van Alteveer: het was ds. J.W. Esselink (1886-1969) van Wateringen. Zijn vader (ds. G.W.C. Esselink (1854-1916)) had hem daaraan voorafgaande in het ambt bevestigd met als tekst Johannes 21 vers 15 tot 17: “Weid mijn lammeren en hoe mijn schapen”). De nieuwe predikant hield ’s middags in een overvolle kerk zijn intreepreek naar aanleiding van Colossenzen 1 vers 28 (“Denwelken wij verkondigen, vermanende een iegelijk mens en lerende een iegelijk mens in alle wijsheid, opdat wij zouden een iegelijk mens volmaakt stellen in Christus Jezus“).

Ds. J.W. Esselink (1886-1969) stond van 1916 tot 1919 in Alteveer.

Een orgel (1918).

In 1917 ontving de kerk van Alteveer een erfenis van fl. 1.000 van een van de gemeenteleden. Dat was voor de kerkenraad aanleiding te overleggen over de aanschaf van een kerkorgel. Tot die tijd werd de gemeentezang geleid door de zgn. ‘voorzanger’ (Dirk Zomer deed als zodanig dienst), die de toon moest aangeven dan wel een moeilijke psalm voorzong). Bij orgelbouwer A.S.J. Dekker uit Goes kon men een geschikt instrument op de kop tikken. De prijs was fl. 2.375. Op donderdag 13 mei 1918 werd het instrument in gebruik genomen. Meester Jongsma was de eerste organist.

Het in 1918 in gebruik genomen Dekker-orgel, Deze opname is uit latere jaren (foto: Orgelsite.nl,  Alie Stok-Britting).

Kerkelijke arbeid.

De kerkenraad besloot dat ook de kerk van Alteveer zich zou bezighouden met het zendingswerk. De eerste vergadering van de opgerichte zendingscommissie werd op 7 december 1915 gehouden. Het doel van de commissie was gelden in te zamelen die gebruikt konden worden voor de arbeid op de zendingsvelden (waarvan vooral het werk op Soemba veel in de belangstelling stond) en verder om bij de gemeenteleden belangstelling te wekken voor het werk der zending. Ook werden zendingskalenders en zendingsbladen rondgebracht.

Zendingskaart Nederlands-Oost-Indie met de ligging van Soemba (uit ‘Ons Zendingsboek’ door dr. J.H. Bavinck).

In november 1916 werd afgesproken dat ook plaatselijk zending bedreven zou worden in de vorm van evangelisatiearbeid. Besloten werd mensen te bezoeken met geschriften, waaronder het evangelisatietijdschrift De Kandelaar. In december 1917 leek het erop dat ook een van de commissieleden onderwerp van de evangelisatiearbeid zou moeten worden, omdat deze namelijk geregeld de bijeenkomsten bezocht van de secte het Apostolisch Genootschap. We horen er daarna niets meer over.

Natuurlijk werd ook het gereformeerd jeugdwerk ter hand genomen.

Het eerste nummer van het Gereformeerd Knapenblad.

In 1917 werd de Knapenvereniging Samuël opgericht, bestemd voor jongens tot ongeveer 16 jaar. De jongens zouden zich bezighouden met de bestudering  van de vaderlandse- en kerkgeschiedenis en ‘verder wil men jonge mensen zo vormen dat zij hun roeping als christen in het midden van de wereld kunnen verstaan’. De leden werden voorbereid op het lidmaatschap van de Jongelings Vereniging (de JV), toegankelijk voor jongens vanaf ongeveer 17 jaar. In het maandelijks (landelijk) verschijnende Gereformeerd Knapenblad (“Ortaan voor knapenvergaderingen in Nederland” werden ten behoeve van de leiders ‘schetsen’ gegeven, met informatie en aanwijzingen voor het met de jongens behandelen van de verschillende onderwerpen.

Een foto van de Knapenvereniging uit latere jaren (foto: ’t Blinkend spoor gaat de eeuwen door’).

Rond 1918 werd de meisjesvereniging Tryfena in het leven geroepen, bestemd voor ‘de jongedochters’ tot ongeveer 16 jaar. Ze kwam voort uit een groep meisjes die kleding naaide en breide voor behoeftige gemeenteleden. De diaconie deelde de kleding op geregelde tijden uit. Maar sinds 1918 werd ook door de ‘jongedochters’ aandacht besteed aan bijbelstudie. In het Gereformeerd Meisjesblad (“Orgaan voor meisjesvergaderingen in Nederland”) werden ten behoeve van de leidsters aanwijzingen en ‘schetsen’ gepubliceerd. De meisjesvereniging voor de oudere meisjes werd in 1934 opgericht. Daarover later meer.

Zo was het kerkelijk leven vooral tijdens het predikantschap van ds. Esselink steeds verder tot bloei gekomen.

Intussen had de predikant een beroep gekregen van de Gereformeerde Kerk te Schoonhoven–Willige Langerak, dat hij aannam. Vandaar dat hij op 2 november 1919 afscheid nam van de Gereformeerde Kerk te Alteveer.

Naar deel 2 >

© 2023. GereformeerdeKerken.info