De Gereformeerde Kerk te Rotterdam-IJsselmonde (1)

Inleiding.

Op 30 november 1887 werd in het Zuid-Hollandse IJsselmonde de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd, die zich in 1892 bij De Gereformeerde Kerken in Nederland aansloot.

Kaart: Google.

De Gereformeerde Kerk te IJsselmonde werd op 15 februari 1963 samengevoegd met de ruim  vijfentwintig jaar eerder (op 21 mei 1936) geïnstitueerde Gereformeerde Kerk te West-IJsselmonde; samen vormden ze in het vervolg De Gereformeerde Kerk te Rotterdam-IJsselmonde.

Het ontstaan van de kerk te IJsselmonde (1887).

Ook in de hervormde gemeente in het kleine dorp IJsselmonde, gelegen aan de Nieuwe Maas, bestond onvrede over de vrijzinnige prediking en de grote macht van de synode, die al gauw ook hier ‘synodale hiërarchie’ genoemd werd. Een ouderling en een oud-ouderling van de hervormde gemeente hadden er met elkaar over gesproken, en besloten een vergadering te beleggen met de overige leden van de plaatselijke hervormde gemeente. Deze twee (oud-) ambtsdragers zouden de eerste stoot geven tot het uittreden uit de plaatselijke hervormde gemeente, die ook op veel plaatsen elders in het land al had plaatsgevonden en de Doleantie genoemd werd. Het waren ouderling R. van Yperen en oud-ouderling J.A. Buitenhuis.

Ds. F. Fortuin (1853-1928).

De bijeenkomst vond plaats op 1 november 1887 in de ‘Oude Bewaarschool’ en ds. F. Fortuin (1853-1928) van Barendrecht was gevraagd de bijeenkomst te leiden. Hij was destijds de consulent van IJsselmondes hervormde gemeente. Ds. Fortuin had ongeveer negen maanden eerder in Barendrecht de leiding gehad bij de uittreding uit de plaatselijke hervormde gemeente. Daar was namelijk op 29 januari 1887 onder zijn leiding de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd.

Drieëndertig hervormde gemeenteleden gaven aan de uitnodiging gehoor en vulden het lokaal van de Bewaarschool. Ds. Fortuin legde uit waarom de bijeenkomst gehouden werd: de bedoeling was de ‘reformatie der kerk’ te IJsselmonde te doen plaatsvinden ‘overeenkomstig het ambt der geloovigen’. Want de kerkenraad – hoewel door Van Yperen en Buitenhuis daartoe opgeroepen – weigerde onder leiding van ds. J.F.L.A. de Jagher tot de ‘reformatie der kerk’ over te gaan; ouderling Van Yperen kon zich als voorstander van de reformatie der kerk niet bij dat kerkenraadsbesluit neerleggen.

De hervormde predikant ds. J.F.L.A. de Jagher.

Ds. Fortuin merkte op dat alle gemeenteleden er schuldig aan waren dat de ongerechtigheden van de vrijzinnige prediking en de overmacht van de synode in de hervormde kerk zo lang hadden kunnen voortduren. Daarom riep de predikant de aanwezigen op tot berouw en schuldbelijdenis en nu gezamenlijk over te gaan níet tot afscheiding van de kerk, maar ‘door van de kerk af te snijden wat niet tot haar behoorde’.

De kerkenraad gekozen.

Vervolgens werd overgegaan tot de samenstelling van een kerkenraad. Alle aanwezigen erkenden de drie gereformeerde belijdenisgeschriften (de Drie Formulieren van Eenigheid) als akkoord van kerkelijke samenleving. Met meerderheid van stemmen werden daarna zes ambtsdragers gekozen. Vier ouderlingen (R. van Yperen, W. van Meteren, J.A. Buitenhuis en J. Meulendijk) en twee diakenen (T. de Waard en A. van der Waal).

Ouderling Van Meteren was tot aan zijn benoeming als ambtsdrager in IJsselmonde lid geweest van de Christelijke Afgescheidene Gemeente in het naburige Bolnes, die op 10 december 1878 geïnstitueerd was, maar hij voegde zich nu bij de Dolerende Kerk van IJsselmonde.

Oude kaart met het dorp IJsselmonde en het dorp West-IJsselmonde. Beide Gereformeerde Kerken zouden later worden samengevoegd.

De Dolerende kerk geïnstitueerd (1887).

Op 30 oktober 1887 kwamen de pas verkozen kerkenraadsleden samen in de woning van broeder Van Meteren. Ook ds. Fortuin was weer aanwezig, samen met een Barendrechtse ouderling. Daar werden de zes gekozen ambtsdragers in het ambt bevestigd, waarmee de kerk geïnstitueerd was. Besloten werd toen ‘opnieuw kracht en geldigheid te verlenen’ aan de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde, en het Algemeen Reglement van de Hervormde Kerk, in 1816 door de regering in de hervormde kerk ingevoerd, terzijde te stellen. De aloude naam van de ‘Kerk der Hervorming van de Zestiende eeuw’ werd opnieuw in gebruik genomen: Nederduitsche Gereformeerde Kerk, met als voorlopige toevoeging ‘doleerende’, d.i. ‘klagend over de toestand van de hervormde kerk’.

De hervormde kerk van IJsselmonde, zoals deze er destijds uitzag.

De kerkenraad besloot de koning als hoofd van de hervormde kerk van het kerkenraadsbesluit op de hoogte te stellen, evenals de burgemeester van de gemeente IJsselmonde en de kerkvoogden en notabelen van de hervormde gemeente. De Dolerende kerkenraad gaf de kerkvoogden opdracht de kerkelijke goederen (zoals het kerkgebouw) ter beschikking van de gemeente te houden; waarmee uiteraard gedoeld werd op de Dolerende Kerk, die huns inziens immers de wettige voortzetting was van de hervormde gemeente. Natuurlijk werden ook de hervormde gemeenteleden en de hervormde gemeenten in de classis van het besluit in kennis gesteld.

De Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ opgericht.

De aankondiging van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ te Amsterdam (‘De Heraut’, 2 januari 1887).

Op advies van het Gereformeerd Kerkelijk Congres, dat eerder dat jaar, van 11 tot en met 14 januari 1887, in Amsterdam gehouden was, richtte de kerkenraad de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ op. Dolerende Kerken konden in die tijd op grond van wettelijke regels namelijk geen rechtspersoonlijkheid verkrijgen; een vereniging kon dat wel. En omdat bij de bouw van een kerk rechtspersoonlijkheid vereist was adviseerde het Congres dan ook zo’n vereniging op te richten. ‘De Kerkelijke Kas’ behartigde in opdracht van de kerkenraad als een soort van ‘Commissie van Beheer’ alle materiële en financiële zaken van de kerk. De statuten van de vereniging werden door de koning goedgekeurd op 9 december 1887.

Een houten noodkerk (1888).

De Dorpsstraat rond 1900.

Het spreekt vanzelf dat De Kerkelijke Kas meteen aan het werk ging met plannen voor de bouw van een eigen kerk. Maar daar ging tijd overheen, zodat aanvankelijk gebruik gemaakt werd van de ‘oude bewaarschool’; maar al snel werd aan de Dorpsstraat een houten noodkerk met consistorie uit de grond gestampt (waarvan helaas geen foto bekend is). De grond werd op 1 februari 1888 gekocht van br. A. Spruijt. De noodkerk kon in januari 1888 in gebruik genomen worden, ruim vier maanden nadat de Doleantie in IJsselmonde had plaatsgevonden. De preekstoel was voorzien van een klankbord en er was zelfs een galerij in de houten kerk.

De kerkenraad lette erop dat in de kerk niet gerookt werd. Aanvankelijk waren namelijk in de ‘mannenbanken’ smeulende pijpen en brandende sigaren aanwezig, maar dat vond de kerkenraad veel te gevaarlijk. In 1889 werd door De Kerkelijke Kas op verzoek van de kerkenraad een kachel in de kerk geplaatst en er hingen al direct drie kronen met negen lampen, door een onbekende weldoener aan de kerk geschonken. De Kerkelijke Kas hield het onderhoud van het gebouw nauwlettend in de gaten. In 1893 werd het voor fl. 49 grondig geverfd. Ook de (van C. van Yperen gehuurde) pastorie kreeg een beurt, waarvoor fl. 33 neergeteld moest worden.

Ds. F.H.J. Smith (van 1891 tot 1894).

Ds. F.H.J. Smith (1842-1922).

Ds. Fortuin stond de kerkenraad in de eerste jaren met raad en daad terzijde. Maar op 30 januari 1890 verzochten achtentwintig manslidmaten de kerkenraad een ‘eigen’ predikant te beroepen. Uit een tweetal werd ds. F.H.J. Smith (1842-1924) uit Helmond gekozen. Hij was als evangelist aan de (hervormde) Vereeniging voor Inwendige Zending in Noord Brabant en Limburg verbonden. Daar was hij kort tevoren ontslagen en brodeloos gemaakt, omdat hij was meegegaan met de Doleantie (dr. A. Kuyper (1837-1920), de grote gereformeerde roerganger van die tijd, beschreef de gang van zaken in zijn kerkelijk weekblad ‘De Heraut’). Zo kwam ds. Smith als Dolerend predikant in Helmond te werken en daar kreeg hij een beroep van de Dolerende Kerk te IJsselmonde.

‘De Heraut’, 2 oktober 1887.

Ds. Smith nam het beroep aan en deed op 5 april 1891 intrede. Het jaartraktement was aanvankelijk fl. 1.000, maar in verband met het feit dat zijn gezin tien kinderen telde en fl. 1.000 daarvoor niet voldoende was, werd in het vervolg fl. 200 extra traktement betaald.

“De Gereformeerde Kerk te IJsselmonde” (1892).

In de tijd dat ds. Smith aan de kerk van IJsselmonde verbonden werd was de synode van de Dolerende Nederduitsche Gereformeerde Kerken in gesprek met die van de Christelijke Gereformeerde Kerk (afkomstig uit de Afscheiding van 1834). Ze spraken over de mogelijkheid om als één kerkgenootschap verder te gaan. Besloten werd uiteindelijk dat op 17 juni 1892 de eenwording van beide kerken zou worden  geproclameerd. De verenigde kerk zou als nieuwe naam De Gereformeerde Kerken in Nederland dragen. Ook de Dolerende Kerk van IJsselmonde sloot zich daarbij aan en heette sindsdien dus De Gereformeerde Kerk te IJsselmonde.

Ds. Smith van de gemeente losgemaakt.

Maar ds. Smith “heeft [in IJsselmonde] veel droefs ondervonden”. Per 1 januari 1894 werd hem eervol emeritaat verleend omdat er namelijk (niet precies bekende) moeilijkheden gerezen waren tussen hem, de kerkenraad en de gemeente. Op 1 mei 1894 werd hij van de kerk van IJsselmonde losgemaakt en sindsdien was hij ‘rustend predikant’. Hij liet een verdeelde gemeente achter van voor- en tegenstanders.

Ds. R. Smeding (van 1894 tot 1910).

Ds. R. Smeding (1864-1931).

Gelukkig kon al snel een nieuwe predikant gevonden worden in de persoon van kandidaat R. Smeding (1864-1931). Hij deed op 11 november 1894 intrede in IJsselmonde, nadat hij die ochtend door ds. P.D. de Groot (1858-1923) van Meppel in het ambt bevestigd was. Ds. Smeding bleef zestien jaar lang in IJsselmonde en kon zo de rust in de gemeente herstellen en ondervinden dat zijn gemeente groeide. Het christelijk onderwijs kwam, mede door zijn inspanning, tot bloei, zozeer zelfs, dat een tweede christelijke school noodzakelijk werd en eveneens tot bloei kwam.

Een nieuwe kerk (1898).

De kerk van voren gezien (foto: ‘Tusschen den steenen paal en den donkeren hoek’).

De predikant ging meteen aan het werk. De kerk werd in 1895 in vier wijken ingedeeld met elk een verantwoordelijke ouderling. Ook werd later dat jaar een harmonium in de houten noodkerk geplaatst; P. van Yperen werd de eerste organist. En ook in hetzelfde jaar ontstonden de eerste plannen voor de bouw van een stenen kerk. Het houten gebouwtje was ‘onooglijk’ om te zien en bovendien te klein. De predikant vond dat dat houten gebouwtje weg moest. “Bezwaren telde hij niet”. Een bouwcommissie werd gevormd en timmerman C. van Rij maakte de tekeningen en het bestek voor een kerk aan de Dorpsstraat. De kerkenraad keurde de plannen goed en het werk werd uitbesteed aan timmerman C. van Rij, metselaar A. de Knegt, smid P. van Driel en schilder M. Kranendonk. Seebolt mocht het gas en het ‘gloeilicht’ aanleggen.

Een wel heel onduidelijke foto van het interieur van de kerk; het is het enige bekende plaatje daarvan. Achter boven is de orgelgalerij te zien (maar het orgel niet!). Foto: ‘Tusschen den steenen paal en den donkeren hoek’.

De ingang van de nieuwe kerk werd gevormd door een dubbele deur in het midden van de gevel aan de straatzijde. Je kwam eerst in de vestibule met twee deuren die toegang verschaften tot de kerkzaal. Via de linkerdeur kreeg je zicht op de achterzijde van de kerkzaal en de galerij, en door de rechterdeur binnengekomen keek je naar de voorzijde van de kerkzaal met de preekstoel en de banken van de ambtsdragers. Het orgel was boven de preekstoel geplaatst. In het middenschip stonden tot ongeveer op de helft van de kerkzaal stoelen; in de rest van het middenschip en aan de beide zijden stonden banken. De kerk werd in 1898 in gebruik genomen.

De koster kon meteen aan het werk: hij kreeg een instructie waarin nauwkeurig werd aangegeven wat zijn taak was: ‘Het schoonhouden, ontsluiten en sluiten van de kerk, het plaatsaanwijzen en zorgen voor water met suiker op de kansel. Het aansteken en schoonhouden van de kachel en lampen en het klaarzetten van benodigdheden voor doop en avondmaal. Zijn beloning was ‘gratis wonen’.

Rechts de nieuwe gereformeerde kerk rond 1900.

Overigens werd op initiatief van de predikant de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ in 1898 opgeheven, omdat hij vond dat de wijze waarop men met het geld omging teveel ‘een onderonsje’ was. De meerderheid van De Kerkelijke Kas ging er in mee, maar één ouderling stribbelde aanvankelijk nog wat tegen; het financieel beheer werd in het vervolg echter desondanks door de predikant en enkele leden van de kerkenraad ter hand genomen.

Heibel over de nieuwe pastorie (1901).

In 1900 kwam er trouwens ook een nieuwe pastorie. Toen de kerkenraad de plannen met de manslidmaten besprak stond een van de gemeenteleden op en riep dat de oude pastorie ‘niet verrot’ was en bovendien waren de kamers groot genoeg en ook – zo zei de spreker – liepen de collecten achteruit. ‘De plannen getuigen van hoogmoed’, vond hij. De penningmeester liet het er niet bij zitten en betichtte de spreker van leugens. De collecten liepen helemaal niet terug. De bouwplannen werden met vijftig  tegen negen stemmen aangenomen. Dus werd op 20 februari 1901 de aanbesteding gehouden van een predikantswoning voor ongeveer fl. 7.000. De pastorie werd nog hetzelfde jaar in gebruik genomen.

De pastorie die in 1901 in gebruik genomen werd (foto: ‘Tusschen den steenen paal en den donkeren hoek’).

En verder…

In januari 1904 besloot de kerkenraad de zitplaatsen van nalatige huurders (want de zitplaatsen werden toen nog verhuurd) aan anderen te vergeven. De onwillige betalers werd geadviseerd ergens achterin de kerk te gaan zitten. –⊕– De jeugd had in 1906 kennelijk de gewoonte soms stenen in plaats van geld in de collectezak te gooien. Dat gaf twee nadelen: ten eerste was de waarde van de stenen maar heel betrekkelijk, en ten tweede werd het gewicht van de collectezak veel te groot voor de arme diakenen, die immers met de hengel collecteerden. Waarschijnlijk was het de jongens daarom te doen… –⊕– Ds. Smeding nam op 11 september 1910 afscheid van IJsselmonde wegens vertrek naar de kerk van Nijmegen.

Ds. D. Steenhuis (van 1910 tot 1917).

Ds. D. Steenhuis (1870-1942).

Als zijn opvolger werd beroepen ds. D. Steenhuis (1870-1942) van Ulrum, die al op 6 november 1910 intrede deed! Over zijn predikantschap is niet veel bekend, maar grote moeilijkheden waren er in ieder geval niet. De organist en de trapper kregen gewoon hun jaarlijkse kistje sigaren als beloning voor hun arbeid. De diaconale arbeid ging gewoon haar gang: sommige gezinnen ontvingen ondersteuning van fl. 1 of fl. 1,50 per week, en/of 1 of 2 liter melk en een pond vlees. En in september 1916 ging de manslidmatenvergadering akkoord het de plannen van de kerkenraad om zowel in de kerk als in de pastorie en in de kosterswoning elektriciteit aan te leggen. Het kostte een flinke duit: voor de kerk moest fl. 450 betaald worden, voor de pastorie en de kosterswoning fl. 200. En dat alles terwijl de economie van ons land ernstig te lijden had van de Eerste Wereldoorlog…

Ds. Steenhuis nam op 11 november 1917 afscheid wegens vertrek naar de Gereformeerde Kerk te Loppersum. Na precies zeven jaar en drie dagen…

Naar deel 2 >

© 2023. GereformeerdeKerken.info