De Gereformeerde Kerk te Veendam (1)

De Gereformeerde Kerk te Veendam ontstond op 2 december 1858 als Christelijke Afgescheidene Gemeente, die in 1869 Christelijke Gereformeerde Gemeente, en in 1892 Gereformeerde Kerk heette. Overigens was ook al in 1835 door ds. H. de Cock (1801-1842) een Afgescheiden Gemeente geïnstitueerd, vermoedelijk (niet alle gegevens zijn bewaard gebleven) op 12 april 1835, maar deze gemeente ging tien jaar later te niet.

Kaart: Google.

Later werd echter onderzocht hoe dat precies gebeurde, en men ontdekte dat de gemeente in 1845 slechts ‘voorlopig’ was opgeheven, maar in 1858 als dezelfde gemeente weer verder ging.

De Afscheiding (1834).

In de tijd van de Afscheiding van 1834, die in oktober dat jaar in het Groningse Ulrum begonnen was door ds. H. de Cock (1801-1842), was in de hervormde gemeente te Veendam ds. Isaac Sannes (1787-1856) predikant; hij stond daar vanaf 3 november 1822 tot zijn overlijden op  21 november 1856.

Er waren trouwens al voordat de Afscheiding in oktober 1834 officieel begon, in Veendam en omgeving bezwaarde hervormde gemeenteleden, die een verzoekschrift aan de koning stuurden om te vragen ‘de zaak des Heeren’ [de verkondiging van ‘de ware gereformeerde leer’] te handhaven. Want in de hervormde kerk, schreven ze, verdween steeds meer de prediking van het ‘onversneden Woord Gods’. Het geschrift was opgesteld door T.E. Mulder, de in die tijd bekende boekdrukker, die later ook verscheidene boekjes van ds. De Cock zou uitgeven. Behalve zijn eigen handtekening stonden er ook die van zevenentwintig anderen onder de rekest, op vijf na allen afkomstig uit Veendam. De vijf overigen woonden in Zuidbroek.

De handtekening van boekdrukker T.E. Mulder.

Ze sjouwden met banken….!

En bij het schrijven van een bezwaarschrift bleef het niet. Zo werd op 27 november 1834 een ‘ongeoorloofde godsdienstoefening’ (ook ‘conventikel’ genoemd) gehouden in de woning van landbouwer Jannes Ludolfs Grezel, die weliswaar in Veendam woonde, maar ‘in de richting van Muntendam’. Op die donkere zondagavond zagen veldwachter Jacob Freerks Schuurman en zijn ‘policie-bediende’ Jan Jans Drenth een aantal mensen voorbij komen die met banken langs de weg sjouwden. Later liep ook een aantal andere mensen dezelfde kant op, zodat de burgemeester opdracht gaf tegen half negen bij het huis van Grezel te gaan kijken. Aanvankelijk bleven de agenten even buiten staan luisteren, maar al gauw hoorden ze ‘binnenshuis’ wat volgens hen psalmgezang was. En toen ze de woning binnenstapten zagen ze in de voorkamer inderdaad ongeveer veertig personen op banken zitten. Ze noteerden de namen van meerdere aanwezigen uit Veendam en andere plaatsen.

Voorin de kamer stond een oefenaar bij een open bijbel en een psalmboek, die ‘overluid over schapen van dezelfde Herder’ sprak. Dat hij geen vertrouwen had in de rechtzinnigheid van de hervormde predikanten bleek wel uit wat hij zei. Hij vreesde dat sommige aanwezigen niet schapen van dezelfde Herder waren, ‘en wanneer zulks eens zo wezen mocht, zult gij ten jongsten dage verwezen worden ter plaatse waar alle Leeraren en Duivelen zijn‘.

Conventikels waren ‘ongeoorloofd’ wanneer er meer dan twintig mensen aanwezig waren of geen toestemming van de overheid verkregen was….

En toen veldwachter Schuurman de oefenaar ‘luidkeels’ beval zich stil te houden en de mensen aanzegde de woning meteen te verlaten, nam de oefenaar minstens even ‘luidkeels’ opnieuw het woord, wat maar liefst een half uur duurde. En toen hij weer een psalm op gaf weigerde de veldwachter het zingen ervan, en gelastte de aanwezigen opnieuw de woning te verlaten. De ‘vader’ van het werkhuis, Jacob Huiskes (1798-1848), stond echter op en zei dat de vergadering met gebed begonnen was en ook aldus zou eindigen. Hij zou dat zelf doen en eerder zou hij de woning niet verlaten. Dus. Zo gezegd zo gedaan, waarna hij nog opgaf te zingen psalm 72 vers 11.

Voorafgaande aan het zingen van die psalm zei Evert Berends Forsten (een van de ondertekenaars van het rekest aan de koning) dat gecollecteerd zou worden voor de armen. Na het psalmgezang gebeurde dat. De veldwachter en zijn helper gaven ook in de collecte! Waarom? ‘Om ons moverende redenen’, zo staat in het proces-verbaal. En toen werd de vergadering beëindigd. We lezen vervolgens niets meer over een rechtszaak daarover.

Enkele jaren later werd wél een vonnis geveld over een andere ‘ongeoorloofde godsdienstoefening’, namelijk die in de woning van de 25-jarige arbeider Eltje Martens Fokkens, die een boete van bijna fl. 53 kreeg omdat hij tot tweemaal toe de 39-jarige oefenaar Geert Jacob Koster in zijn woning had laten voorgaan. De godsdienstige bijeenkomsten in die tijd mochten slechts gehouden worden als er minder dan twintig mensen aanwezig waren of als men toestemming van de plaatselijke overheid had gekregen.

 “Christelijke Afgescheidene Gemeente te Veendam” (1835).

Ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland.

Hoewel de datum niet honderd procent zeker is (over deze eerste Afgescheiden Gemeente te Veendam is weinig bekend omdat er geen notulen zijn), lijkt het volgens onderzoeker H. Veldman bijna zeker dat ds. H. de Cock op 12 april 1835 naar Veendam kwam. Daar heeft hij toen de inmiddels gekozen ambtsdragers in het ambt bevestigd, waarmee de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Veendam geïnstitueerd werd. De bekendste ouderling uit de eerste tijd was Ties Egberts Mulder, de al eerder genoemde boekdrukker uit Veendam, die ook de opsteller was van het rekest aan de koning. In de diensten van de jonge gemeente ging hij vaak voor door het spreken van een stichtelijk woord. T.S. Broekema was in die begintijd ook ouderling.

Oefenaar J.G. Huiskes (1841).

Van ds. Huiskes is geen foto bekend, maar wel zijn handtekening,

In 1841 kwam de al eerder genoemde ‘vader van het werkhuis’, Jacob Geerts Huiskes, weer in beeld. Omdat hij het met ds. De Cock eens was (hij was door ds. De Cock opgeleid) werd hij als ‘vader’ van het werkhuis ontslagen om zijn ‘Cocksiaanse overtuiging’. Even was hij toen oefenaar van de gemeenten te Veendam en Wildervank, maar al op 17 januari 1841 werd hij in het ambt van predikant te Wildervank bevestigd. In die tijd zal hij ongetwijfeld ook in Veendam van zich hebben laten horen.

Maar… in 1844 legde hij in Wildervank zijn ambt neer, omdat hij ‘voorlopig’ was geschorst. Hij werd ervan beschuldigd twee ‘eerbare vrouwen in de gemeente te hebben belasterd’. De classis werd er bij betrokken en daarna de Provinciale vergadering, die hem en zijn hele kerkenraad voor zes weken schorste!

Het Egypteneinde te Veendam. Hier ergens werden de eerste Afgescheiden godsdienstoefeningen gehouden.

Hoe dan ook, van 1835 tot 1845 werden, eerst in een huis aan het Egypteneinde, later in een huis aan de Postweg (tegenwoordig het Beneden Oosterdiep), Afgescheiden kerkdiensten gehouden.

De gemeente ontbonden (1845).

Maar in 1845 werd de gemeente ontbonden. Ze was verzwakt en het ledental te klein  geworden, ook door de vaak slechte onderlinge verhoudingen in Veendam. Er bleef toen voor de weinige gemeenteleden niet veel anders over dan zich aan te sluiten bij andere Afgescheiden Gemeenten in de omgeving, zoals die te Wildervank. Daarmee was in ieder geval de Afgescheiden Gemeente te Veendam verleden tijd geworden. Althans ‘voorlopig’…

‘De tijd onzer inwoning’.

De Afgescheidenen te Veendam werden dus verspreid over de omgeving. Het was maar net waar men het dichtst bij woonde: bij het Afgescheiden kerkgebouw te Wildervank, bij dat van Nieuwe Pekela of bij dat van Meeden. De eenheid ging verloren. Men groeide uit elkaar.

In Wildervank bestond sinds 9 april 1835 een Afgescheiden Gemeente. Ook Afgescheidenen uit Veendam gingen daar naar de kerk. Maar telkens bleef het verlangen om eens in Veendam weer een eigen gemeente te hebben en een eigen kerkgebouw. Dat verzoek werd op de kerkenraadsvergadering te Wildervank op 7 februari 1850 naar voren gebracht. De broeders H. Mulder en R. Oostra uit Veendam stelden het aan de orde. De kerkenraad stemde graag met het verzoek in, maar besloot dat de Veendammer leden vooralsnog onder het toezicht van de kerkenraad van Wildervank zouden blijven, totdat het gewenste doel bereikt zou zijn. Daar ging men mee akkoord.

Rechts achter op de foto de eerste Afgescheiden kerk met pastorie te Wildervank, die tot 1850 in gebruik was. Daarna werd het ingericht als school met meestershuis.

Toch bleef men denken aan kerkdiensten in het eigen dorp. Vandaar dat begin februari 1851 enkele Veendammer leden aan de kerkenraad van Wildervank vroegen eens in de week in Veendam een preek te houden. Ook daarmee stemde de kerkenraad in. ‘Men wilde bijeen houden wat bijeen hoorde’. In de woning van Pieter Oudeman zouden de diensten gehouden worden; eerst ‘om hetzelve te zien of het opgang zoude vinden’. Ook werden Veendammer ambtsdragers gekozen in de kerkenraad van de gemeente te Wildervank.

De kwestie-Borgercompagnie.

Borgercompagnie, lang geleden.

De Afgescheidenen die in het naburige dorpje Borgercompagnie woonden ressorteerden onder de kerk van Wildervank en behoorden tot de groep kerkgangers die te Veendam woonden. Op een dag bleek een klein aantal leden een brief aan de kerkenraad van Wildervank gestuurd te hebben waarin werd meegedeeld dat men zich bij de kerk van Sappemeer (vanaf 1951 Hoogezand-Sappemeer) wenste te voegen. De kerkenraad vroeg zich natuurlijk af waar die ‘verhuisdrift’ ineens vandaan kwam. Men vermoedde dat ds. Y.J. Veenstra (1810-1864) van Sappemeer daar achter zat. Hij had in Borgercompagnie enkele keren gepreekt en had met zijn ouderling zelfs enkele bezoeken in Borgercompagnie afgelegd, terwijl de kerkenraad van Wildervank nergens van wist. Hij viste kortom in andermans vijver. Als dat zo was kon dat op grond van de Dordtse Kerkorde als scheurmaking beschouwd worden. Wist de kerkenraad van Sappemeer ervan? Of was het een privé-actie van de predikant? En waarom hadden de ‘separatisten’ in Sappemeer hun wens niet naar voren gebracht bij de vorige predikanten, ds. J.L. Epping (1810-1886) en ds. E.J. Seegers (1822-1907)? Wie de schuld ook zou hebben, Wildervank zou niet aarzelen de classis er bij te halen.

Ds. E.J. Seegers (1822-1907).

De kerkenraad ging overigens akkoord met hun verzoek om bij de gemeente van Sappemeer te horen, mits zij de kosten van de predikant in Wildervank bleven meebetalen; en ook dat zij zouden meebetalen aan het traktement van de predikant van Veendam, als dat ooit een zelfstandige gemeente zou worden. Want bij de toekomstige gemeente van Veendam hoorden zij kerkrechtelijk thuis. Aanvankelijk leek het er echter nog niet op dat in Veendam een zelfstandige Afgescheiden gemeente zou komen.

De Afgescheiden Gemeente en haar kerkgebouw komen in zicht.

Tót de hervormde predikant ds. I. Sannes van Veendam op 21 november 1856 overleed. Hij was een predikant die de gereformeerde leer voorstond. Maar voor hem in de plaats werd een meer vrijzinnige predikant beroepen, nl. ds. H. Brouwer. En dat was voor een aantal hervormde gemeenteleden tegen het zere been. De kerkenraad van de Afgescheiden Gemeente te Wildervank besloot toen in Veendam een stuk grond te kopen om er een huis op te bouwen, waar gereformeerde diensten gehouden zouden kunnen worden.

In het midden de (tweede) Afgescheiden kerk van Wildervank, die omstreeks 1856 in gebruik was. Rechts achter het eerste kerkgebouw (foto: ‘Anders dan de wereld’).

Nu bestond in Veendam een gezelschap dat zich ’Vrienden der Waarheid’ noemde, dat zich – net als de landelijke evangelisatievereniging van die naam – inspande om een rechtzinnige prediking in hervormd Veendam te bevorderen. In verband daarmee nam de Afgescheiden kerkenraad van Wildervank op 5 oktober 1857 een belangrijk besluit: ‘met eenparigheid van stemmen’ werd besloten dat de diakenen P.H. Zwaan en J. Brouwer belast werden met ‘de aankoop van een stuk grond in de zogenaamde Nieuwelaan te Veendam’. Na verloop van tijd zou daar een kerk gebouwd worden, zo wist men. Het was het perceel waar later de pastorie zou komen. Meteen werd een brief aan de koning geschreven waarin verzocht werd op die grond een kerk te mogen bouwen.

De Nieuwe Laan, lang geleden….

Voor de bouw van een kerk en het houden van kerkdiensten werd de steun verkregen van de al genoemde (hervormde!) vereniging ‘Gezelschap der waarheidsvrienden’, die zich – zoals al opgemerkt – ten doel stelde gereformeerde woordverkondiging in de hervormde gemeente van Veendam te bevorderen. Ze beloofden vrijwillige bijdragen te zullen geven, maar vroegen ook, dat af en toe eens een voorganger zou mogen optreden van een ander kerkgenootschap. Toen moest de kerkenraad even op de rem trappen en hun het verkeerde van die denkbeelden onder ogen brengen. Daar legde men zich bij neer. Wel maakte de kerkenraad een uitzondering voor boekdrukker T.E. Mulder, die zich inmiddels had losgemaakt van de Afgescheidenen en weer teruggegaan was naar de hervormde kerk. Maar zijn rechtzinnige overtuiging was hij niet kwijtgeraakt.

De Minister van Eredienst, Johannes Wilhelmus van Romunde.

Toen de koning via de Minister van Eeredienst (Johannes Wilhelmus van Romunde) had laten weten dat er ‘voorshands’ geen bezwaar was tegen de bouw van een kerk in de Nieuwelaan, ging men met intekenlijsten het dorp rond om bijdragen op te halen. Ook onderzocht men voor de zekerheid hoe de eerste Afgescheiden Gemeente in Veendam (1835-1845) ontbonden was én wat over de gemeenteleden in Borgercompagnie besloten was. Daaruit bleek dat zij ‘voorlopig’ waren ingedeeld bij de kerk van Sappemeer tot in Veendam een gemeente zou worden gesticht.

De Waarheidsvrienden haken (even) af, maar de bouw begint.

De leden van de Waarheidsvrienden, die medewerking en financiële steun beloofd hadden om kerkbouw en het onderhouden van de eredienst in Veendam mogelijk te maken, hielden nu echter vast aan hun eis om ook voorgangers in de kerk te hebben die niet tot de Christelijke Afgescheidene Gemeenten behoorden. Maar daar was de kerkenraad ook nu duidelijk over. Gemeentelid broeder Venema zegde echter toe het tekort aan financiën te zullen bijleggen, want de Waarheidsvrienden trokken hun bijdragen in. Zo kon na een vertraging van ongeveer een maand op 10 juli 1858 de aanbesteding van de kerk plaatsvinden. Timmerman Kamminga schreef voor fl. 2.900 in en Wilkes mocht het hout leveren. Timmerman Klomp zou als opzichter van de bouw optreden. Later besloten de Waarheidsvrienden alsnog medewerking te verlenen.

De gemeente geïnstitueerd en de kerk in gebruik genomen (1858).

In diezelfde tijd werd de classis verzocht medewerking te verlenen bij de instituering van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Veendam, waarbij ook de gemeenteleden in Borgercompagnie zouden behoren. Als dat voorstel door zou gaan dan wilden de Veendammer Afgescheidenen meteen ook toestemming om een predikant te beroepen op een jaartraktement van fl. 400. De classis ging akkoord met het eerste verzoek, maar het beroepen van een predikant vond men voorbarig. Zodra de gemeente geïnstitueerd zou zijn, kon men nadenken over het beroepen van een predikant. Niet nu al.

‘De Bazuin’, 10 december 1858.

Geen wonder dat men haast maakte met de instituering. In november 1858 werd in de woning van Pieter Oudeman aan het Oosterdiep een vergadering gehouden waar men besloot tot stichting van de zelfstandige gemeente van Veendam over te gaan.

Op zondag 28 november 1858 werd de nieuwe kerk onder leiding van ds. R.T. Kuiper van Wildervank in gebruik genomen. De kerk zat tot de nok toe vol. Ook de Burgemeester en de wethouders waren aanwezig. ’s Morgens werd het kerkgebouw ‘aan de dienst des Heeren toegewijd’ met een preek van ds. Kuiper over Exodus 20 vers 24b: ‘Op elke plaats waar Ik Mijn Naam doe gedenken, zal Ik tot u komen en u zegenen’. Na de dienst werden de ambtsdragers gekozen, die op 2 december 1858 in het ambt bevestigd werden. Het waren de ouderlingen P. Oudeman en J. Vegter en de diakenen S. Wilkes en H. Prins.  Die dag is dus de stichtingsdatum van de tweede Christelijke Afgescheidene Gemeente te Veendam.

’s Middags nam ds. Kuiper afscheid van zijn Veendammer gemeenteleden met een preek over Handelingen 30 vers 32: ‘En nu, ik draag u op aan den Heere en het Woord Zijner genade, aan Hem, die bij machte is te bouwen en het erfdeel te geven onder alle geheiligden’. In een lang gedicht gaf ds. Kuiper zijn vroegere (ongeveer honderd) gemeenteleden een zegenwens mee, waarin ook de ‘eerwaarde ouderlingen’, de ‘waarde diakenen’, de ‘geachte vaders en moeders’ en de ‘beminde jeugd’ toegesproken werden.

De kwestie ‘Ommelanderwijk en Zuidwending’.

De weg naar Ommelanderwijk, lang geleden…

De dorpen Ommelanderwijk en Zuidwending behoorden officieel tot de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Veendam. Om in Veendam een predikant te kunnen beroepen was het van belang dat de gereformeerden in deze dorpen zich bij de gemeente van Veendam voegden. Maar dat wilden de meesten helemaal niet. Ze kerkten liever in Nieuwe Pekela. De classis was het echter met de kerkenraad van Veendam eens; beide dorpen hadden in 1845, toen de eerste Afgescheiden Gemeente te niet ging, behoord tot de burgerlijke gemeente Veendam.

Maar ds. J.L.J. Epping (1810-1886) van Nieuwe Pekela hield de gemeenteleden in de beide dorpen liever zélf (er moest in Nieuwe Pekela een christelijke school komen, waarbij de financiële bijdrage van die leden hard nodig was!). Hij overhandigde na de classicale uitspraak de attestaties van de gemeenteleden in de beide dorpen niet aan de kerkenraad van Veendam, maar aan de gemeenteleden zelf. Ze mochten wat hem betreft zelf kiezen. Vermoedelijk zouden de meesten dan wel in Nieuwe Pekela blijven kerken. Inderdaad: slechts drie leden overhandigden hun attestatie aan de Veendammer kerkenraad.

Kijkje op Zuidwending, lang geleden (foto: ‘St. Historie Zuidwending’).

De leden in de beide dorpen protesteerden in ieder geval bij de classis. Veendam kenden ze helemaal niet. Ze wilden bij Nieuwe Pekela blijven. Bovendien had niemand hun iets verteld over de bouw van de kerk in Veendam, zo klaagden ze. En nu er zeker wel voor betalen? Nee hoor, niks ervan! De classis bleef echter bij het besluit. Ondertussen leed de gemeente van Veendam onder het wegvloeien van de financiën van de leden in die beide dorpen. Toen de classis vernam dat ds. Epping gewoon bleef voortgaan met het dopen van kinderen uit de beide dorpen, schreven de classisbroeders een brief aan de gemeente van Nieuwe Pekela, waarin geen woord Chinees stond. De classis beschuldigde hem van muiterij, het zaaien van tweedracht en het geven van ergernis.

Ds. L. Meijering (1827-1889).

Bovendien werd een commissie benoemd waarin zitting hadden ds. Kuiper van Wildervank (op dat moment consulent van de gemeente van Veendam), ds. L. Meijering (1827-1889) van Winschoten, en twee ouderlingen. In november 1862 werd de onenigheid beëindigd. De dorpen behoorden sindsdien tot de gemeente van Veendam.

Het beroepen van de eerste predikant.

De gemeente van Veendam was dus geïnstitueerd, zodat het tijd werd een predikant te zoeken. De classis had daarvoor ‘handopening’ gegeven (zoiets als toestemming), zodat men begon met het beroepingswerk. De gemeenten van Veendam en Meeden hadden aanvankelijk afgesproken samen een predikant te beroepen, maar de kerkenraad van Veendam was daarop later teruggekomen. De classis was het daarmee niet eens en droeg de gemeente van Veendam op het beroepingswerk te beëindigen en dat in samenwerking met Meeden opnieuw ter hand te nemen. Grote verontwaardiging ontstond in de gemeente van Veendam toen de brief – mede ondertekend door ds. Kuiper van Wildervank – vanaf de preekstoel werd voorgelezen. Men beschuldigde vooral consulent ds. Kuiper van ‘ontrouwe, geheime tegenwerking van de kerkeraad’ van Veendam. “Weldra waren er zeer ongunstige geruchten van zijn handelingen niet alleen hier, maar ook in zijn eigen gemeente, verspreid geworden”.

Ds. R.T. Kuiper (1826-1894). Hij emigreerde in 1879 naar de V.S., waar hij predikant werd bij de Hollandse Gereformeerde Kerk.

De kerkenraad deed daarop een kanselafkondiging, waarin men meedeelde dat ds. Kuiper ‘in alle zaken volgens zijne verpligting, naar waarheid, en zo ver ons bekend in opregtheid en naar onze overtuiging in het belang der gemeente gesproken en gehandeld heeft’. Ook bekende de kerkenraad schuld – hij had de ophef moeten voorkomen – en beleed ook schuld tegenover de predikant. De kerkenraad hoopte dat ook de leden die zich schuldig gemaakt hadden aan het belasteren van de predikant, schuld mochten voelen over hun achterklap en laster. Verder riep de kerkenraad de gemeente op ‘de handen ineen te slaan om met verenigde krachten de belangen der plaatselijke gemeente te bevorderen’. Uiteindelijk besloot de kerkenraad in aanwezigheid van ds. Kuiper het beroepingswerk weer ter hand te nemen, zonder de gemeente van Meeden.

Zo kwam de eerste predikant naar Veendam: ds. F. Hulst (1827-1873) van Siddeburen.

Naar deel 2 >

© 2023. GereformeerdeKerken.info