De Gereformeerde Kerk te Veendam (2)

Ds. F. Hulst (van 1860 tot 1864).

( < Naar deel 1 ) – Op 23 december 1860 deed ds. F. Hulst (1827-1873) uit Siddeburen intrede in de gemeente van Veendam, nadat hij door ds. R.T. Kuiper (1826-1894) van Wildervank bevestigd was. Ds. Hulst was gekozen uit een door de kerkenraad opgesteld drietal, waar ook ds. L. Meijering (1827-1889) van Winschoten op vermeld werd.

Ds. F. Hulst (1827-1873).

De kerkenraad had enkele vereisten op papier gezet, waaraan de nieuwe predikant diende te voldoen. In de zomer zou hij in Veendam ’s zondags drie maal een kerkdienst moeten leiden en in het winterhalfjaar bovendien op een avond in de week (een zgn. weekdienst). Hoewel ds. Hulst niet samen met de gemeente In Meeden beroepen werd, moest hij wel in dat dorp acht zondagen per jaar twee kerkdiensten leiden. Catechisaties zouden onderling geregeld worden, maar ’s winters zou hij ook in Ommelanderwijk catechiseren. De predikant kreeg een deel van de personele belasting terug en ontving een jaartraktement van fl. 400, dat ‘bij vermeerdering der gemeente’ verhoogd zou worden. Zijn intreepreek hield hij naar aanleiding van Romeinen 1 vers 15 en 16 (“Vandaar mijn bereidheid om ook te Rome het Evangelie te brengen. Want ik schaam mij het Evangelie niet“). ‘Eene grote schare was toegevloeid’ om de nieuwe predikant te horen. De predikant kreeg een ‘geschikte woning in de kom der gemeente’.

Aaltje Veentjer.

De ‘door een zenuwkwaal’ gekwelde en financieel behoeftige Aaltje Veentjer had de wens te kennen gegeven tot de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Veendam te behoren. Van oorsprong kwam zij uit de hervormde kerk en de classis (die er over moest oordelen) vroeg zich af of zij misschien een minder goed oogmerk had met haar verzoek. En trouwens, vond Veendam, ze kwam uit Scheemda; moest die kerk haar vooralsnog niet diaconaal onderhouden? De classis besloot dat zij ‘onderzocht’ moest worden ten aanzien van haar oogmerk om lid van de gemeente te worden, en als dat in orde was, zij kon worden toegelaten. De gemeente van Veendam moest haar dan ondersteunen met het geld dat deze van de gemeente van Scheemda zou moeten ontvangen. De gemeente van Scheemda was het daarmee echter niet eens. Hoe moest het nu? Aaltje zag ondertussen meerdere malen uit naar hulp. Uiteindelijk werden de classiskerken te hulp geroepen om voor haar onderhoud te collecteren.

En verder…

De kerkenraadsvergaderingen werden sinds het aantreden van de predikant in de pastorie gehouden, waarvoor ds. Hulst als vergoeding fl. 7 per jaar ontving. –⊕– Hoe moest gehandeld worden als hervormden wilden toetreden tot de Afgescheiden Gemeente van Veendam? Afgesproken werd dat zij eerst op de kerkenraadsvergadering ‘onderzocht’ moesten worden. –⊕– Waar de predikant ongetwijfeld minder blij mee was is ‘de trage opgang tot de openbare godsdienst van des zondagsmiddags en des avonds’. Daarom besloot de kerkenraad de predikant in het vervolg niet drie maal per zondag, maar tweemaal te laten preken.

Een nieuw kerkgebouw (1864).

Het torentje en de lijst op de voorgevel van de nieuwe kerk van 1864 is hier achter de huizen nog een beetje te zien. Het is voor zover bekend de enige foto van die kerk.

Toen de huur van de ‘geschikte woning in de kom van het dorp’ verhoogd werd besloot de kerkenraad in september 1863 – mede omdat er te weinig vergaderruimte was – een nieuwe kerk aan de Jacob Bruggemalaan te bouwen en bovendien een eigen pastorie. De gemeenteleden, en ook de leden van de Vrienden der Waarheid, konden intekenen om bij te dragen aan de bouw van kerk en pastorie. Timmerman Knapper had een ontwerp vervaardigd dat bij de kerkenraad in de smaak viel en werd door stemming met gesloten briefjes gekozen. A. van Linge Ezn. mocht als laagste inschrijver het hout leveren en D.D. Bosscher leverde de stenen.

De eerste steen werd in 1863 gelegd door de predikant.

Op 12 oktober 1863 begon men te metselen. De kerk werd gebouwd op de plaats waar in 1906 de derde kerk zou staan, terwijl de nieuwe pastorie gebouwd werd op de fundamenten van de oude kerk. De kerk werd op 13 maart 1864 in gebruik genomen. Een paar jaar nadat de nieuwe kerk in gebruik genomen werd, is aan de oostkant van de pastorie voor fl. 228 een vergaderlokaal gebouwd. Deze vergaderkamer werd in de loop der jaren druk gebruikt.

‘De Bazuin’, 25 maart 1864.

Ds. Hulst kreeg in juli 1864 een beroep van de Afgescheidene Gemeente van Oldekerk. Hij nam dat beroep aan en nam op 14 augustus dat jaar afscheid van zijn gemeente te Veendam.

Ds. W.F. Postmus (van 1864 tot 1867).

Ds. W.F. Postmus (1821-1907) uit Wezep deed al op 16 oktober 1864 intrede in de gemeente van Veendam. Zijn intreepreek was naar aanleiding van 2 Cor. 5 de verzen 19 en 20. ‘Eene talrijke schare woonde deze plechtigheid bij’.

‘De Bazuin’, 21 oktober 1864.

Zondagsschool.

Al tijdens de ambtsperiode van ds. Hulst was men begonnen met het geven van zondagsschool, die tijdens de kerkdiensten gehouden werd. De leiding berustte bij ondermeester Veltkamp uit Wildervank. Maar vermoedelijk ging er van hem te weinig leiding uit, omdat de kinderen, voordat de zondagsschool begon maar de kerkdienst al lang en breed aan de gang was, op het kerkplein zoveel lawaai schopten dat de kerkenraad meende aan de zondagsschool een eind te moeten maken. Niet iedereen was het daarmee eens. Ze vroegen de kerkenraad het werk weer op te nemen. De kerkenraad ging er mee akkoord onder de voorwaarde dat ‘het onderwijs moest zijn tot Gods eer en der kinderen zaligheid’ en vooral, dat de kinderen absoluut niet op het kerkplein mochten komen zolang de kerkdienst nog bezig was.

Ds. W.F. Postmus (1821-1907).

Kerkvoogden.

Een Commissie van Beheer bestond nog niet in de kerk van Veendam (en daar niet alleen). Het financiële werk werd verricht door zgn. ‘kerkvoogden’, een functie die nog was overgebleven uit de tijd dat men tot de hervormde kerk behoorde. Zij beheerden het collectegeld, want daaruit werd het kerkelijk leven voornamelijk betaald (overigens: de kerkenraad besloot in april 1865 ook een collecte langs de huizen te houden ter dekking van de kosten). De kerkenraad benoemde met ingang van 7 januari 1867 trouwens geen kerkvoogden meer; hij nam het beheerswerk zelf op zich.

Achterklap.

Een van de gemeenteleden was het op een gegeven moment niet eens met de preek van ds. Postmus betreffende de Zalving te Bethanië. Vermoedelijk handelde zijn bezwaar over de ’toepassing’ van de predikant over de vraag of de gemeenteleden eigenlijk wel genoeg (geld) voor de kerk overhadden. De broeder zal zich misschien aangesproken gevoeld hebben en had er in ieder geval met andere gemeenteleden achter ds. Postmus’ rug om over gepraat. De predikant vernam dat natuurlijk en liet hem op de kerkenraad komen om hem erover te spreken. Het bleek dat hij geen weerwoord had en hij bood dan ook zijn excuses aan.

Ds. Postmus nam op 8 juli 1867 afscheid en vertrok naar de gemeente van Bodegraven.

Ds. J. van Beest van Andel (van 1867 tot 1875).

Ds. J. van Beest van Andel (1845-1877).

Op 1 december 1867 deed kandidaat J. van Beest van Andel (1845-1877) intrede in de gemeente van Veendam. Veendam telde in het begin van de negentiende eeuw veel zeelieden en scheepskapiteins die op ongeveer vierhonderd schepen werkten. In Veendam was het in de Christelijke Afgescheidene Gemeente de gewoonte dat in het voorjaar, als de schepen weer uitvoeren, een afscheidsdienst voor hen gehouden werd. Oorspronkelijk was de scheepvaart in de Veenkoloniën uiteraard turfvaart. Daaruit ontwikkelde zich een kustvaart, die langzamerhand tot ‘grote vaart’ uitgroeide, die het karakter van vrachtvaart had. Daarin kwam in Veendam echter tussen 1855 en 1865 de klad. De schepen werden groter en groter en pasten niet meer in de kanalen. De vrachtvaart verlegde zich toen naar Holland. Veel zeelieden en scheepskapiteins zochten sindsdien hun heil in de aardappelmeelindustrie. In 1882 waren er bijvoorbeeld in de (sinds 1869 zo geheten) Christelijke Gereformeerde Gemeente van Veendam geen vrachtvaarders meer ingeschreven. Dus ook de ‘schippersafscheidspreek’ raakte in onbruik.

Schulden.

In het begin van 1869 vroegen de voogden van de kinderen van een overleden gemeentelid fl. 1.650 terug dat door de overleden vader van de kinderen aan de kerk was geleend. Ook een ander gemeentelid vroeg geld terug, namelijk fl. 400. Om deze belangrijke som gelds te kunnen terugbetalen schreef de kerkenraad een brief aan de gemeenteleden. Daarin werd meegedeeld dat op het kerkgebouw van de Christelijke Afgescheidene Gemeente zware schulden rustten, en nu ook nog fl. 2.050 moest worden terugbetaald. “Om dit geld te verkrijgen en tegelijk om de schuld te verminderen heeft de kerkenraad besloten alle pogingen in het werk te stellen om het geld te verkrijgen door vrije giften of door renteloze leningen van fl. 50. De actie bracht ongeveer fl. 1.050 op. Uiteindelijk konden de gevraagde bedragen op 5 april 1869 worden terugbetaald.

“Christelijke Gereformeerde Gemeente te Veendam” (1869).

In juni 1869 vond in ons land een kerkenfusie plaats van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Het laatstgenoemde kleine kerkgenootschap had zich door allerlei verschillen van inzicht rond 1840 afgesplitst van de hoofdstroom van de Afscheiding, de Christelijke Afgescheidene Kerk. Maar gelukkig besefte men halverwege de jaren ’60 van de negentiende eeuw dat de verschillen van mening intussen nauwelijks nog actueel waren, zodat men inzette op samengaan. Dat lukte in juni 1869. De naam van het verenigde kerkgenootschap was in het vervolg Christelijke Gereformeerde Kerk. De gemeente van Veendam heette dus sindsdien Christelijke Gereformeerde Gemeente te Veendam.

Evangelisatiearbeid.

‘De Bazuin’, 8 november 1872.

Ds. Van Beest van Andel begon in de gemeente van Veendam met het opzetten van het evangelisatiewerk. Toen de burgerlijke gemeente Muntendam het verzoek weigerde om het schoollokaal van de openbare school in het dorp Muntendam – kerkelijk ressorterend onder Veendam – een avond in de week na schooltijd te mogen gebruiken voor een evangelisatiedienst, stelde ouderling F. Kuiper zijn woning voor het werk beschikbaar. Maar zijn huis werd al gauw te klein! Door met toestemming van drie burgerlijke gemeenten (Muntendam, Meeden en Zuidbroek) collecten langs de huizen te houden werd ongeveer fl. 400 opgehaald. Bovendien werd door de classiskerken nog gecollecteerd. Daarvoor kon men een evangelisatielokaal bouwen. De lengte van het bouwsel bedroeg ruim tien meter, de breedte ongeveer vijf meter en de hoogte ruim vier meter. De bouwkosten bedroegen ongeveeer fl. 1.250. Op 3 november 1872 werd het lokaal in gebruik genomen. “Zoo groot was de opkomst, dat velen het gebouw niet konden binnenkomen”.

Van alles wat over de diaconie.

Een lidmaat dat van Wildervank naar Muntendam was verhuisd (behorende tot de kerk van Veendam) en dat in Wildervank in het armenhuis van de Christelijke Afgescheidene Gemeente aldaar was opgenomen, werd door de kerkenraad van Veendam niet als diaconaal ondersteund gemeentelid aanvaard. Dat hoorde de diaconie van Wildervank te betalen, omdat ze daar vandaan kwam en daar al ziek was. –⊕– Kwam een ‘bedeelde’ niet trouw naar de kerkdiensten, dan liep hij of zij gevaar de diaconale ondersteuning kwijt te raken. –⊕– Als de diaconie een tekort had, leende men dat uit de kas van de kerk. –⊕– Een van de gemeenteleden vroeg of de diaconie het schoolgeld van zijn kind wilde betalen, omdat hij dat zelf niet kon. Voor één kind werd toestemming gegeven, maar twee of meer was financieel gezien te bezwaarlijk. –⊕– De diaconale bijstand kon in geld gegeven worden of in natura. Zo was er een gemeentelid dat fl. 1 per week ontving uit de armenkas (tegen tekening van een kwitantie) en ontving een arme weduwe één brood per week.

Ds. van Beest van Andel werd in 1874 getroffen door een ziekte die hem van veel krachten beroofde. Het zondagsschoolwerk moest door iemand anders gedaan worden en ook tweemaal per zondag preken was hem te zwaar. Hij nam het beroep van de gemeente van Hoogkerk aan, waar hij nog twee jaar zijn predikantswerk kon verrichten, tot hij op 8 juli 1877 overleed.

Ds. W.J. Thijssen (van 1875 tot 1880).

Ds. W.J. Thijssen (1835-1917).

Ds. W.J. Thijssen (1835-1917) uit het Friese Sint Anna Parochie deed als opvolger van ds. Van Beest van Andel intrede op 24 oktober 1875. Hij was ruim vier en een half jaar aan de gemeente van Veendam verbonden. Zijn ambtsperiode in Veendam was een rustige tijd, waarover niet veel bijzonders te vertellen is.

Van tijd tot tijd scheidden zich groepjes gemeenteleden van de plaatselijke hervormde gemeente af en voegden zich bij de Christelijke Gereformeerde Gemeente. De predikant vond het maar niks dat kinderen van de gemeente op Nieuwjaarsdag meededen aan de toen in zwang zijnde bedeltocht langs de deuren. Hij vond dat geen stijl. De predikant nam op 25 juli 1880 afscheid en vertrok toen naar de kerk van Dordrecht.

Ds. R.H. Vos (van 1880 tot 1899).

‘De Bazuin’, 24 december 1880.

Zijn opvolger was ds. R.H. Vos (1839-1899) uit Ruinerwold-Koekange, die op 19 december 1880 intrede deed met een preek over Colossenzen 4 vers 3a (“Biddende meteen ook voor ons, dat God ons de deur des Woords opene”). Intussen was het jaartraktement van Veendams predikant op fl. 1.150 gekomen, met vrijdom van belasting. Ds. J.A. Bult (1844-1928) van Winschoten bevestigde hem in het ambt.

Wat het diaconaat betreft merkt men dat ‘er een begin van kentering’ was in de behandeling van hen die ondersteund werden. Men kreeg meer oog voor de nood van de behoeftigen in plaats van het op orde houden van het diaconale kasboek. Wel dienden ‘de bedeelden’ met de kerk mee te leven, en de kinderen naar de catechisatie te sturen. Soms werden ze gesteund met geld, soms in natura. Zo ontving iemand een nieuwe broek, een ander een beddenlaken, en kreeg men fl. 0,60 per week als men in het ziekenhuis verpleegd werd.

Ds. R.H. Vos (1839-1899).

Een orgel (1882).

Het jaar 1882 betekende het einde van de loopbaan van de voorzanger in de kerk. Deze had tot taak te zorgen dat de gemeente de psalmen op de juiste toonhoogte begon, te zorgen dat men daarmee voortging tot het bittere eind; bij moeilijk te zingen  liederen zong hij de wijs voor.

Maar in 1882 kwam er een orgel! Het instrument was een geschenk van gemeentelid J.H. Stefanus, die het jaar daarvoor uit de hervormde gemeente was overgenomen naar de Christelijke Gereformeerde Gemeente. Hij had fl. 1.250 voor het orgel neergeteld. Op 9 juli 1882 werd het instrument ingewijd naar aanleiding van psalm 92 de verzen 2 tot 4: “Het is goed den Heer te loven, Uw Naam psalmen te zingen, o Allerhoogste in den morgenstond, Uw goedertierenheid te verkondigen en Uw trouw in de nachten, op het tiensnarig instrument en op de harp bij snarenspel en op de citer”. Nou ja, ‘het orgel’ kon je erbij denken.

‘De Bazuin’, 14 juli 1882.

De eerste organisten ontvingen fl. 10 per kwartaal. De blaasbalg moest met mankracht in beweging gebracht worden, zodat er lucht in kwam en deze afgevoerd werd naar de orgelpijpen. Het zoontje van een weduwe was de eerste pomper en kreeg daarvoor fl 12, 50 per jaar.

En verder…

In 1885 werden de oude petroleumlampen vervangen door kroonlampen en in hetzelfde jaar werd ook de vergaderruimte uitgebreid. Daarin konden de catechisatie, de zondagsschool en andere vergaderingen (bijvoorbeeld van het jeugdwerk) gehouden worden. De buurman was de kerk ter wille met betrekking tot de bouw van het lokaal. Het werd voor fl. 660 gebouwd en was in zes weken gereed.

“De Gereformeerde Kerk te Veendam” (1892).

Dr. A. Kuyper (1837-1920) en ds. S. van Velzen (1809-1896) proclameerden in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk de eenheid van de beide kerken, die nu ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ heetten.

In 1892 veranderde de naam van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Veendam andermaal, opnieuw door een kerkfusie. Intussen had de al jaren woedende kerkstrijd in de hervormde kerk daar namelijk tot een kerkscheuring geleid, de Doleantie. Begonnen in Kootwijk en daarna in andere plaatsen, liep deze kerkstrijd op 16 december 1886 in Amsterdam onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920) uit op de stichting van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende). De kerkstrijd handelde over – kort door de bocht gezegd – de macht van de synode en de andere kerkelijke besturen, en de toenemende vrijzinnigheid in de hervormde kerk. Na enkele jaren onderhandelen, die overigens helemaal niet altijd vlotjes verliepen, kon men op 17 juni 1892 gezamenlijk komen tot de samenvoeging van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken. De kerkformatie zou in het vervolg De Gereformeerde Kerken in Nederland heten. Ook de kerk van Veendam sloot zich er bij aan en heette sindsdien dus De Gereformeerde Kerk te Veendam.

De School met den Bijbel (1895).

In 1874 waren plannen voor de stichting van een christelijke school op niets uitgelopen. Ook later weigerde de kerkenraad toestemming te geven. Geen wonder, want in Wildervank was ook al een christelijke school, waar de kinderen vaak naar toe gestuurd werden. En de oprichting van een christelijke school kostte veel geld. De overheid subsidieerde alleen de openbare scholen. Uiteindelijk liepen de plannen van ds. Vos dus op niets uit.

Maar in 1895 stelde ds. Vos opnieuw voor een School met den Bijbel te stichten, uitgaande van de Gereformeerde Kerk. Met algemene stemmen werd zijn voorstel goedgekeurd. Er kwam een commissie die gelden bijeen moest brengen voor de bouw van de school en de onderwijzerswoning. Op 25 september 1895 werd de eerste steen gelegd. “Deze steen herinnert ons aan de trouw van God, die Zijn gemeente heeft gezegend. Eerst vergaderde zij in de tegenwoordige pastorie, later kreeg zij een kerk en thans een christelijke school, waarin de kinderen naar de eis van Gods Woord onderwezen worden”. De predikant noemde de eerste steen ‘de steen der hope’, omdat hij gelegd werd uit gehoorzaamheid aan Gods Woord ter beantwoording aan de afgelegde doopbelofte.

En verder…

De gedenksteen op het graf van ds. Vos en zijn echtgenote.

De zondagsschool hield in april 1897 op te bestaan. Ds. Vos was niet meer in staat haar op gang te houden. Zijn krachten namen zienderogen af. Preken kon hij al lang niet meer. Op 31 december 1900 overleed de predikant en op 4 januari 1900 werd hij begraven, voorafgegaan door de leden van de Jongelingsvereniging. “En ik hoorde een stem uit den hemel zeggen: Schrijf, zalig de doden, die in den Heere sterven, van nu aan”, zo staat op de steen op zijn graf.

Naar deel 3 > 

2023. GereformeerdeKerken.info