Een eigen predikant (1896).
( < Naar deel 1 – To part 1 ) – Na het overlijden van oefenaar Verrips besloot de kerkenraad een predikant te beroepen, al waren de financiën krap. Het traktement werd vastgesteld op fl. 1.000, en fl. 250 werd toegekend voor de huur van een woning.
Na twee vergeefse beroepen werd ds. W.J. de Haas (1853-1899) van Hattem op drietal gezet, waaruit hij door de gemeenteleden met enkele stemmen verschil gekozen werd. Op 29 september 1895 werd de predikant in het ambt bevestigd door zijn zwager, ds. W.H. Oosten (1864-1928) van Middelburg. Ds. Oosten hield een preek over Spreuken 13 vers 17b (“… die zichzelven arm maakt, en heeft veel goed”). De gemeente zong daarna staande de zegenbede, verwoord in psalm 134 vers 3. ‘Voor een talrijk gehoor, waaronder ook onze plaatselijke Autoriteiten tegenwoordig waren’, hield ds. De Haas de intredepreek over 2 Cor. 4 vers 7 (“Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij van God, en niet uit ons”), ‘waaruit ZEerw. klaarlijk aantoonde de onweerstaanbare kracht van het Woord Gods en de nietigheid van Zijn gezanten’.
Een nieuwe kerk (1896).
Al snel werd de kerkenraad geconfronteerd met de noodzaak een nieuwe kerk te laten bouwen. De Christelijke Gereformeerde Gemeente (vroeger Kerk A) had immers al in juni 1894 het kerkverband van De Gereformeerde Kerken in Nederland verlaten, zodat de kerk aan de Ridderstraat door Kerk B niet gebruikt kon worden. Vandaar dat de Dolerende (nu Gereformeerde) kerk van Culemborg al enige tijd gebruik maakte van een ‘gehuurde zaal’, het bekende evangelisatielokaal (annex christelijke school). Dat beviel niet meer.
Vandaar dat de kerkenraad overleg voerde met het bestuur van de Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs, als eigenaar van het evangelisatiegebouw. Want in september 1895 had het bestuur van die Vereniging de huur van het evangelisatielokaal (annex school en catechisatielokaal) opgezegd. De kerkenraad vroeg of het schoolbestuur bereid was het lokaal met de grond aan de Gereformeerde Kerk te verkopen. Het bestuur antwoordde na onderhandelingen dat die onroerende goederen voor fl. 6.000 het eigendom van de kerk konden worden, mits binnen veertien dagen een kerkcollecte voor de school gehouden zou worden. Als de kerkenraad zo’n collecte niet wilde, was de koopprijs fl. 7.000. Direct daarop kwam van buiten de kerkelijke gemeente een gift van fl. 2.000 binnen. Dat maakte het besluit van de kerkenraad makkelijker. Besloten werd het lokaal met de grond te kopen voor fl. 7.000. Zonder collecte.
Aanvankelijk wilde een geraadpleegde deskundige het evangelisatiegebouw laten verbouwen (‘dat is goedkoper’), maar de kerkenraad koos ervoor een geheel nieuwe kerk te bouwen. De laagste inschrijver was aannemer D. van Mameren uit Asch, die het werk volgens de plannen van architect E.G. Wentink en diens zoon voor fl. 10.780 wilde uitvoeren. Ds. De Haas werd aangewezen om in april 1896 de eerste steen te leggen, ‘hetwelk als zodanig door hem met blijdschap werd aanvaard’.
In gebruik genomen.
Op 11 september 1896 werd de kerk in gebruik genomen. Scriba H. van der Waard schreef daarover onder meer in het landelijke officieel orgaan van de Gereformeerde Kerken, ‘Het Kerkblad’: ‘Thans kwam de gemeente op om onder haar eigen dak haren God te loven. Voor haar traden bij beurten op haar eigen geliefde leeraar ds. W.J. de Haas, ds. [A.] Varekamp [1860-1898] uit Tiel, ds. W.H. Oosten uit Middelburg en ds. [M.] Van Minnen [1837-1910] uit Utrecht. Ds. De Haas sprak naar aanleiding van Psalm 100, waaruit Z.Eerw. met vurige geestdrift betoogde, dat al het geschapene gehouden is zich ten dienste te stellen tot Zijnen Maker, inzonderheid deze gemeente, wijl zij zich nu mocht verheugen in de goedertierenheden haars Gods’.
Ook sprak de predikant een woord ‘van waardeering en erkenning van onze Edelachtbaren Heer Burgemeester [Tadema], die zich ook onder het talrijk gehoor bevond’. Dat weerhield de scriba echter niet in zijn schriftelijk dankwoord in de plaatselijke krant Culemborg ‘een diepgezonken stad’ te noemen; waarbij hij overigens ongetwijfeld de kerkelijk gedeelde situatie in de stad op het oog had.
In augustus 1897 werd de kerk voorzien van een orgel, dat geleverd werd door de orgelfirma Proper te Kampen. Er moest fl. 1.200 voor betaald worden. Het vroegere orgel werd verkocht voor fl. 20. Meer was het niet waard. Het nieuwe orgel werd bij de ingebruikneming bespeeld door orgelbouwer Proper zelf, omdat de vaste organist ‘niet zo best kon spelen’…
Iets uit het kerkelijk leven tot 1975.
Ds. De Haas overleed al in 1899. Hij was ernstig ziek geworden en moest zelfs tweemaal worden opgenomen in het Utrechtse ziekenhuis. Tijdens zijn tweede verblijf daar overleed hij op 24 januari 1899 op 46-jarige leeftijd. De Culemborgsche Courant schreef over de begrafenis: ‘Hedenmiddag had de begrafenis plaats van ds. W.J. de Haas. Een talrijke menigte was samengestroomd op het kerkhof. Aan de groeve werd het woord gevoerd door verschillende leden, die allen in goed gekozen, welsprekende en treffende woorden de nagedachtenis van hun aller vriend en broeder huldigden’.
Ds. D. Koffijberg (1844-1911) diende de kerk van Culemborg van 1900 tot zijn overlijden in 1911. Hij was bevriend met dr. A. Kuyper (1837-1920), die hem had aangeraden predikant te worden op Art. 8 (‘singuliere gaven’). Die bijzondere gaven had hij zeker: ‘Hij preekte uit het hoofd en had ’s morgens en ‘s avonds de kerk vol. Ook buiten de kerk had hij vele vrienden (…). Preken en catechiseren kon hij als geen ander’. Enige tijd heeft hij zelfs het zondagsschoolonderwijs op zich genomen, toen er geen zondagsschoolonderwijzers te krijgen waren en ieder voor de eer bedankte. Het viel hem wel zwaar, maar leerkrachten van de christelijke school namen het werk van hem over.
In 1902 werd de Jongelings Vereniging ‘Het Mosterdzaadje’ opgericht, die twaalf leden telde, maar de aardigheid was er voor de preses al gauw af, ‘wegens de geringe opkomst en het onordelijke gedrag van enkele jongelingen’. De club werd zelfs enige tijd stilgelegd; ‘deze is verstikt en kan niet meer groeien’. Ook vijf jaar later was het nog huilen met de pet op. Enkele jaren later kwam de JV ‘Nathanaël’ in het licht. Daar liep het beter mee. Ook werd een ‘Jongedochtersvereeniging’ opgericht, waar nauwelijks problemen mee waren; net als op veel andere plaatsen maakten zij tijdens hun vergaderingen kleding voor de diaconie.
Moeilijkheden waren er in het begin van de twintigste eeuw in de vorm van ‘onverzoenlijke ongeregeldheden die er bij vele leden zich voordoen’. Tot tweemaal toe moest daarom het avondmaal worden uitgesteld. Toen het avondmaal enige tijd later weer gevierd werd, gebeurde dit tegen de zin van één van de gemeenteleden; deze stond tijdens het avondmaal op en hield een van de andere gemeenteleden tegen die wilde aangaan aan de avondmaalstafel, omdat hij vond dat deze geen recht had het avondmaal te vieren. Over die actie werd met de dader op de kerkenraadsvergadering stevig doorgepraat…
Op 13 december 1911 overleed ds. Koffijberg. Hij kreeg op weg naar huis – komende van een door hem geleide begrafenis – een beroerte, waardoor hij verlamd raakte. Tijdens een kerkdienst hoorde hij vanaf zijn ziekbed hoe de kinderen van de Scheffelschool hem in de kerk zijn lievelingspsalm toezongen: psalm 73 vers 1: ‘Ja waarlijk, God is Isrel goed, Voor hen die rein zijn van gemoed; Hoe donker ooit Gods weg moog’ wezen, Hij ziet in gunst op die Hem vrezen’.
Dr. J.W. van den Bosch (1882-1952) was predikant van Culemborg van 1912 tot 1915. ‘Ds. Van den Bosch was het type van een stijlvolle, deftige dominee; in zijn prediking vurig en fel. Op een zondag was hij zó in actie, dat hij zijn preek, geschreven op losse blaadjes, van de kansel veegde. Ouderling Sjoer raapte ze gedienstig op en legde ze op volgorde, waarna de predikant weer verder kon. Zijn glas water ging eens dezelfde weg’.
Toen de mobilisatietijd aanbrak ten tijde van het begin van de Eerste Wereldoorlog, sprak de predikant op het Fort van Everdingen voor daar gelegerde soldaten, die overigens vrijwel allen lid waren van de hervormde kerk.
Ds. J. Kwak (1881-1936) was van 1916 tot 1923 aan de kerk van Culemborg verbonden. In juni 1916 deed hij er intrede. Deels in en deels na de Eerste Wereldoorlog waren de gevolgen van de oorlogsomstandigheden goed voelbaar. De avonddiensten werden op verzoek van de burgerlijke gemeente verplaatst naar de middag om zo gas te sparen. De prijs voor de ‘gloed’ in de stoven was flink duurder geworden, zodat hij er – als leverancier van dat spul – op moest toeleggen. De kerkenraad gaf hem enige financiële verlichting.
Ds. Kwak preekte in die tijd eens over het zondige van de ‘zwarte handel’, die in die tijd welig tierde. Twee opgeschoten jongens, die ook in de kerk zaten, fluisterden naar een vlak bij hen zittende lapjeskoopman dat hij maar goed naar de preek moest luisteren; het gerucht ging namelijk dat hij zich zo nu en dan ook met de ‘zwarte handel’ inliet. De lapjeskoopman verkocht hen, lik op stuk, een flinke gratis draai om de oren. Gelukkig liep alles met een sisser af. De twee jongens en hun vader werden door de driftige lapjeskoopman op visite gevraagd en na een goed gesprek mochten ze zelfs een van de vele konijnen uitkiezen die hij in zijn tuin had staan.
Enige problemen ontstonden door het preeklezen als er een keer geen predikant was. Normaal gebeurde dat door een ouderling van achter de lessenaar vóór de preekstoel. Maar iemand kwam op het idee dit in het vervolg vanaf de kansel te doen. Dat hoorde niet, vond men. Maar de kerkenraad nam daarover, na de gemeente gehoord te hebben, een positief besluit. Toch bleek dat sommigen zich daaraan ergerden; een van de gemeenteleden bleef met zijn gezin zelfs weg uit de kerk als het ‘leesdienst‘ was. De kerkenraad bleef echter bij zijn besluit. Later werd de kwestie nóg eens actueel toen een ouderling benoemd was die de benoeming alleen wilde accepteren als er ‘geen preeklezen op de preekstoel’ zou plaatsvinden. De kerkenraad handhaafde echter zijn besluit en de aspirant-ouderling bedankte.
Eens was een gemeentelid zó boos op de dominee dat hij het hogerop zocht. De predikant had hem eens niet gegroet! Daarover wendde hij zich met een klacht tot de kerkenraad. Maar omdat deze naar zijn oordeel een onjuist besluit nam ging hij met zijn klacht achtereenvolgens naar de classis, de particuliere synode en zelfs naar de generale synode! Overigens zonder succes. De kerkenraad had volgens de ‘meerdere vergaderingen’ correct gehandeld.
Ds. G. Staal (1884-1976) diende de kerk van Culemborg van 1924 tot 1929; het was zijn eerste gemeente. Ds. Staal was aanvankelijk onderwijzer geweest en werd op veertigjarige leeftijd predikant op Artikel 8. “Ds. Staal was een markante persoonlijkheid, die met hart en ziel predikant was en geen blad voor de mond nam. Zo zei hij onder andere in zijn afscheidspreek dat de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk [die in 1892 niet meeging met de Vereniging van de kerken uit Afscheiding en Doleantie] geen bestaansrecht had. Maar ook zijn duidelijke standpunt ten opzichte van de andere kerken stond contacten met leden en voorgangers van die kerken niet in de weg”.
Ds. H.M. Ploeger (1892-1975) was van 1930 tot 1946 predikant in Culemborg. Hij deed op 14 september 1930 intrede. De crisistijd van de jaren ’30 was ook voor de kerkelijke gemeente van Culemborg een moeilijke tijd. De diaconie had de handen vol en de beurs leeg (maar kreeg in 1933 een legaat van fl. 500 van een vroeger gemeentelid); het traktement van de predikant werd zo nu en dan verlaagd; een boete- en bededag werd gehouden, de werkloosheid sloeg toe, het tekort van de kerk liep op.
Tijdens het predikantschap van ds. Ploeger brak ook de Tweede Wereldoorlog uit. Ds. Ploeger vertelde eens: ‘Eenmaal werd voor een kerstdienst door de Wehrmacht ons kerkgebouw gevorderd; vanaf het orgel mocht ik de dienst, geleid door een [Duitse] legerpredikant, bijwonen. Op zekere dag werd in de kerk ‘huiszoeking’ gedaan, in verband met een aanvankelijk voor ons onbekende omstandigheid. Men vond niet wat men zocht: radiotoestellen, door onze koster opgeslagen op de vernuftig gecamoufleerde vliering van de kerk. Het bezoek werd niet herhaald. De consistorie droeg de sporen van het onderzoek in opengebroken en beschadigde kasten. Onverrichter zake gingen overvalwagen en commando heen’.
Ook in vond in die tijd de Vrijmaking van 1944 plaats, in Culemborg op 11 oktober 1945, toen daar een Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt) geïnstitueerd werd. Eenenvijftig gemeenteleden verlieten de Gereformeerde Kerk. ‘Ze verklaarden dat de kerkenraad en ds. Ploeger hun beloften, die ze hadden afgelegd bij de aanvaarding van hun ambt, verzaakt hadden en dat zij hen daarom niet in hun huis zouden ontvangen en niet tot hen zouden zeggen ‘Weest gegroet’, omdat de kerkeraad zich achter de synode besluiten stelde’.
Een nieuwe kerk (1973).
Na de oorlog waren aan de kerk van Culemborg verbonden de predikanten J.G. Lensink (1899-1990) van 1947 tot 1958; ds. H. Scholing (1900-1976) van 1960 tot 1963; ds. T.L.H. Pieterse (1935-2015) van 1965 tot 1970; ds. J.G. Meynen (1939-2013) van 1970 tot 1975. Ook daarna kende De Gereformeerde Kerk te Culemborg nog een aantal predikanten.
Tijdens de ambtsperiode van ds. Meynen werd een nieuwe kerk in gebruik genomen. Het oude kerkje zat altijd vol en dat gaf een intieme sfeer. Maar de kerkenraad besloot dat het tijd werd een nieuwe kerk te bouwen. Op allerlei manieren werd geld opgehaald. ‘Op de preekstoel van de oude kerk stond: ‘Maak het eens bont, koop meters grond’. Er werden bazaars georganiseerd, giften opgehaald. Talloze vergaderingen waren nodig om de voorbereidingen ordelijk te organiseren.
De eerste paal werd door ds. Meynen op 21 maart 1973 de grond in geslagen. Er volgden er daarna nog 178. Architect Cooiman had de kerkbouwplannen ontworpen en op 1 december 1973 kon de nieuwe kerk, De Open Hof, in gebruik genomen worden. Deze kerk wordt nog steeds als protestantse kerk gebruikt.
De Open Hof vijftig jaar (2023).
Ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van De Open Hof in 2023 werd een herdenkingsdienst gehouden. Daarbij werd ook een boekje gepresenteerd, 50 jaar Open Hof.
Ledentallen van De Gereformeerde Kerk te Culemborg.
Bronnen onder meer:
De Bazuin, Stemmen uit de Christelijke (Afgescheidene) Gereformeerde Kerk. Kampen, div. jrg.
R. de Boer, Gereformeerde Kerk Open Hof, in: Culemborg zoals het was. Culemborg, g.j.
D. ten Broeke en B.A. Broerse, 100 jaar Gereformeerde Kerk Culemborg, 1887-1987. Culemborg, 1987
Gemeenten en predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992
De Heraut voor De Gereformeerde Kerken in Nederland. Amsterdam, div. jrg.
Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.
Het Kerkblad, Officieel Orgaan van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Kampen, div. jrg.
C. Smits, De Afscheiding van 1834, negende deel. Dordrecht, 1991
© 2024. GereformeerdeKerken.info