De Gereformeerde Kerk te Culemborg (1)

De Christelijke Afgescheidene Gemeente te Culemborg ontstond op 4 december 1867, terwijl daar op 25 juli 1887 de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ ontstond. De Vereniging van 1892 liep in Culemborg echter vast. In 1894 koos Kerk A (de Christelijke Gereformeerde Gemeente, ‘Gereformeerde Kerk A’) een andere weg….

Kaart: Google.

De Afscheidingstijd.

In Culemborg (tot 1911 Kuilenburg) en omgeving had de Afscheiding van 1834 nauwelijks invloed. Dat wil echter niet zeggen dat in die stad geen Afgescheidenen woonden. De hervormde kerkenraad hield zich er in 1838 namelijk wel even mee bezig. De ambtsdragers hadden tijdens de huisbezoeken enige ontevredenheid bij enkele gemeenteleden ontwaard. Sommigen kwamen namelijk ‘opzettelijk en aanhoudend’ niet meer in de kerk en ‘hun aan de dag gelegde denkwijze’ strookte niet met wat de kerkenraad van hen verwachtte. Maar tot het zich daadwerkelijk afscheiden van de hervormde kerk was het (nog) niet gekomen. Vandaar dat men de zaak ‘in nadere overweging’ hield en eventueel later maatregelen zou nemen. We horen er daarna echter niets meer van.

“…. op een houtzolder aan de Oude Vischmarkt…. “

Totdat in 1862 duidelijk werd dat acht tot tien personen voor onderlinge samenkomsten godsdienstige bijeenkwamen op een houtzolder aan de Oude Vischmarkt. ‘Daar, op dien zolder, werd het eerst, na vele jaren niet gehoord te zijn, weer het evangelie der genade verkondigd’. Na verloop van tijd werd in de Ridderstraat een pand gekocht en als evangelisatiegebouw ingericht (door de week ook als school gebruikt), waar de diensten voortgezet werden. Er werd gepreekt door evangelisten van de ‘Nederlandsche Evangelische Protestantsche Vereeniging’ te Den Haag. Van 1864 tot 1866 was dat evangelist J.J. ’t Hart, en van 1866 tot 1881 werd evangelist B. Vermeulen daar geplaatst.

De Christelijke Afgescheidene Gemeente komt in zicht.

Ds. J. Brummelkamp (1837-1898) institueerde de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Culemborg.

Hoe dan ook, terwijl de evangelisatievereniging in de Ridderstraat haar bijeenkomsten hield, kreeg ds. J. Brummelkamp (1837-1898) van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Tiel (waartoe Culemborg destijds kerkelijk behoorde) in 1867 bezoek van Teunis Meijster (1835-1890) uit Culemborg (hij was eerder voorganger geweest bij de ‘Gereformeerde Gemeente onder het Kruis’ in Zegveld). Meijster deelde ds. Brummelkamp mee zich te willen aansluiten bij de Christelijke Afgescheidene Kerk en hij wilde ook meteen lid worden van die gemeente te Tiel. En hij had haast, want hij wilde Afgescheiden predikant ‘op Artikel 8’ [van de Dordtse Kerkorde] worden (‘singuliere gaven’). Hij wilde lid worden van de Afgescheiden Gemeente te Tiel ‘met het oog op den gestelden termijn welke verlopen moet tot ik naar Artikel 8 tot de bediening kan worden toegelaten’. Je moest namelijk een bepaalde tijd tot de Christelijke Afgescheidene Kerk behoord hebben alvorens je aan ‘Artikel 8’ kon gaan denken. Hij had dus haast (maar het zou tot 1875 duren alvorens hij als christelijk gereformeerd predikant van Zeist bevestigd kon worden).

Mogelijk had Meijster gehoopt predikant van Culemborg te kunnen worden, want hij had daar medestanders: later dat jaar bleek namelijk dat meerdere personen de wens te kennen gaven lid te worden van de (nog niet bestaande) Afgescheiden Gemeente in Culemborg. Dat kwam doordat zij in het evangelisatielokaal te Culemborg zo nu en dan de Afgescheiden predikant ds. A.G. de Waal (1813-1889) uit Utrecht hadden horen preken.

Ds. A.G. de Waal (1813-1889) van Utrecht.

Er was in de Evangelisatievereniging namelijk beroering ontstaan. Tijdens een van die preekbeurten had ds. De Waal kennelijk iets gezegd wat de in het evangelisatielokaal inmiddels sinds 1866 werkzame evangelist Vermeulen in het verkeerde keelgat was geschoten, want de volgende zondag had hij van de weeromstuit ‘de Afgescheidenen en de Afscheiding gelasterd en miskend’. Wél hadden de broeders bij de Nederlandsche Evangelische Protestantsche Vereeniging (NEPV) – die Vermeulen in Culemborg had geplaatst – klachten ingediend over diens uitlatingen, en wél had de NEPV de voorganger gemaand tot voorzichtigheid, maar het kwaad was geschied. Verscheidene leden van de Evangelisatievereniging bedankten voor hun lidmaatschap en gaven de wens te kennen in Culemborg een Christelijke Afgescheiden Gemeente te stichten.

Opnieuw naar ds. Brummelkamp.

Teunis de Meijster – inmiddels toegelaten als lid van de Gemeente te Tiel – ging samen met zijn geestverwanten nogmaals richting ds. Brummelkamp, nu met het verzoek te helpen bij de instituering van een Afgescheiden Gemeente in Culemborg. Maar de kerkenraad van Tiel wilde voorzichtigheid betrachten bij het stichten van een gemeente in Culemborg. Op dat moment was immers evangelist Vermeulen van de ‘Nederlandsche Protestantsche Evangelische Vereeniging’ nog steeds in Culemborg werkzaam (hij zou er zelfs tot 1881 blijven) en men wilde niet de indruk wekken hem op een of andere manier voor de voeten te lopen. De kerkenraad benoemde dus op 2 oktober 1867 een commissie die in Culemborg de situatie opnam. Deze liet er geen gras over groeien, want al op de classis van 17 oktober bracht men rapport uit en kon de classis toestemming geven om in Culemborg een Christelijke Afgescheidene Gemeente te stichten.

Geïnstitueerd (1867).

De Goilberdingerstraat lang geleden…

Sindsdien ging Teunis Meijster enige tijd in kleine kring voor als oefenaar. Eerst op een bovenkamer in de woning van koopman W. van Asch aan de Goilberdingerstraat (nu nr. 2 en 4), maar die ruimte werd te klein en te benauwd – er kwamen op zondag al zo’n zestig mensen luisteren! Dat was het moment waarop men het advies kreeg een kerkenraad te kiezen. Johan van den Berg en Teunis Meijster werden tot ouderling verkozen en als diakenen werden door de manslidmaten aangewezen Berend Huisman en Johannes Petrus van der Poel. Op 4 december 1867 – zeggen de kerkenraadsnotulen van Tiel – gingen ds. Brummelkamp en scriba H.C. Schmitz van Tiel naar Culemborg. Daar werden op de bovenkamer van de heer W. van Asch negen kinderen gedoopt en bovendien werd daar toen de kerkenraad bevestigd. Daarmee was de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Culemborg een feit.

Een eigen kerk (1868).

De inmiddels te kleine ‘bovenkamer’ van koopman Van Asch voldeed niet meer aan de vereisten en men vatte het plan op zo mogelijk een eigen kerk te bouwen. Vandaar dat men op 6 april 1868 een brief schreef aan Burgemeester en Wethouders met het verzoek toestemming te verlenen om de woning van mevrouw de weduwe Boskamp aan de zuidwestelijke kant van de Ridderstraat (tegenwoordig nr. 15) te mogen inrichten als kerkgebouw.

De christelijke afgescheiden kerk uit 1868 aan de Ridderstraat 15 (in 1921 werd het jaartal 1868 in de voorgevel veranderd in 1834).

Culemborgs Afgescheiden Gemeente was echter niet bij machte de prijs voor de kerk geheel zelf op te brengen. Vandaar dat men voor de aankoop van de kerk en de bijbehorende pastorie de hulp inriep van de classis Arnhem, van de provincie Gelderland en uiteindelijk zelfs van de generale synode van 1869. Deze laatste verwierp het verzoek echter omdat de synode oordeelde dat ‘niet gebleken was dat de provinciale synode hare krachten had beproefd’.

Een van de financiële verantwoordingen van de kerkenraad voor de bijdragen die door andere kerken gegeven werden (‘De Bazuin’, 30 september 1870).

Deze deed vervolgens waarschijnlijk meer haar best en zo kon de Culemborgse gemeente het gebouw nog datzelfde jaar aanschaffen en als kerk inrichten, getuige het jaartal op de voorgevel: 1868 (maar in 1921 – de kerk was toen allang niet meer eigendom van de Gereformeerde Kerk – besloot schilder Jan van Schaik de tweede helft van het jaartal te halveren, omdat hij ‘1834’ [het jaar van de landelijke Afscheiding] een meer passend jaartal vond dan 1868. ’t Is maar hoe je ‘t bekijkt.

Het oordeel van de Synodale Commissie.

Erkenning van de overheid (1868).

In de laatste week van 1868 vroeg de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Culemborg erkenning van de landelijke overheid. Dat was onder de Afgescheidenen een heikel punt (sommigen vonden dat de overheid met de ‘erkenning’ van een kerk niets te maken had), maar er zijn geen aanwijzingen dat het verzoek in Culemborg problemen opriep. De kerkenraad ging akkoord met de voorwaarden die de overheid stelde: (1) men zou geen aanspraak maken op de bezittingen en fondsen van de Nederlandsche Hervormde Kerk; (2) de eigen behoeftigen zouden door de Afgescheiden Gemeente zelf diaconaal verzorgd worden om zo niet ten laste  te komen van de Rijkskas; en (3) men zou afstand doen van de benaming ‘gereformeerd’, want die kwam – naar de stellige overtuiging van de overheid – toe aan de aloude Nederlandsche Hervormde Kerk, die vóór 1816 – toen het ‘Algemeen Reglement voor het bestuur van de Hervormde Kerk’ werd ingevoerd – immers ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ heette. Verder (4) moest de gemeente de beschikking hebben over een eigen kerkgebouw (dat was inmiddels het geval), en (5) bovendien moest de kerkenraad het reglement meesturen volgens hetwelk de kerkelijke gemeente bestuurd werd. Ook dááraan voldeden de broeders: ze stuurden de Amsterdamse versie van de Utrechtse Kerkorde mee. Twee dagen later, op 28 december 1868, deelde het Ministerie mee ‘kennis genomen te hebben van het bestaan van de gemeente in Culemborg’ (toen werd al niet meer gesproken over ‘erkenning’, maar van ‘kennis genomen te hebben van het bestaan’) Daarmee verkreeg de kerkelijke gemeente rechtspersoonlijkheid.

Het rekest aan de overheid was ondertekend door dertig gemeenteleden. De kinderen meegerekend zal de gemeente vermoedelijk in elk geval niet meer dan honderd leden gehad hebben.

Zicht op Culemborg, heel lang geleden…

Christelijke Gereformeerde Gemeente (1869).

Even terug in de geschiedenis: Rond 1838 waren in de landelijke Christelijke Afgescheidene Kerk onenigheden ontstaan over onder meer de vraag of men wel of niet erkenning bij de overheid zou aanvragen. Een groot deel van de Afgescheiden Gemeenten zag daarin geen overwegende bezwaren, al moest men vaak wel even slikken om de benaming ‘gereformeerd’ los te laten. Op die manier was men in ieder geval verlost van de vervolgingen (al werden die sinds 1841 voor het grootste deel verleden tijd), en verkreeg men bovendien rechtspersoonlijkheid. Maar een deel van de Afgescheiden Gemeenten weigerde erkenning, c.q. vrijheid van godsdienst aan te vragen, en deze gemeenten begonnen voor zichzelf: ze scheidden zich af van de hoofdstroom van de Christelijke Afgescheidene Kerk en noemden zich in het vervolg ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’.

In 1869 – na jarenlang onderhandelingen te hebben gevoerd – hervonden beide kerkengroepen elkaar en besloot men tot vereniging van de ‘Christelijke Afgescheidene Kerk’ en de ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’, onder een nieuwe naam: ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’. Ook in Culemborg heette de gemeente sindsdien dus ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’, al was het enige dat men er in Culemborg van merkte de aantekening van de naamsverandering in het notulenboek. Dat notulenboek is trouwens al sinds lang zoek.

De Doleantie te Culemborg (1887).

Het evangelisatiegebouw (de achterkant) annex school (illustratie uit ‘100 jaar Geref. Kerk Culemborg’).

Na het vertrek van evangelist Vermeulen, in 1881, kozen de leden van de Evangelisatievereniging te Culemborg een eigen evangelist, in de persoon van G. Verrips. Het al eerder genoemde evangelisatiegebouw – dat door de week als christelijke school dienst deed – is de plaats waar de Dolerende Nederduitsche Gereformeerde Kerk van Culemborg ontstond. Je kon in de kerkzaal komen als je een steegje aan de Ridderstraat inging, tegenover het kerkje van de Christelijke Gereformeerde Gemeente.

Geïnstitueerd (1887).

‘De Heraut’, 7 augustus 1887.

In het evangelisatiegebouw kwamen op 25 juli 1887 verontruste hervormde gemeenteleden bijeen om een kerkenraad te kiezen. Men had namelijk besloten zich los te maken van de hervormde kerkbesturen en in Doleantie te gaan, net als dr. A. Kuyper en de zijnen te Amsterdam. De Doleantie werd na de Afscheiding van 1834 de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk. Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) uit Zetten, die de hervormde kerk eveneens verlaten had en in Doleantie was gegaan, reisde naar Culemborg om de ambtsdragers meteen na de verkiezing in het ambt te bevestigen.

Ds. Van Lingen kende het klappen van de zweep: na in verscheidene plaatsen hervormd predikant te zijn geweest was hij in 1881 directeur van het Christelijk Gymnasium te Zetten geworden. Volgens hem was dat gymnasium een goede manier om te proberen de hervormde kerk weer op het goede spoor te leiden: de studenten uit Zetten konden immers naar de in 1880 door dr. A. Kuyper (1837-1920) gestichte Vrije Universiteit (VU), om zo predikant te worden, waarmee de rechtzinnigheid in de kerk nieuw leven kon worden ingeblazen.

Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913).

Het liep allemaal anders. De eerste student van de VU, kandidaat J.H. Houtzagers (1857-1940), werd door ds. Van Lingen op 7 februari 1886 in de hervormde gemeente te Kootwijk – al vele tientallen jaren vacant – in het ambt bevestigd, maar zonder de toestemming van de kerkelijke besturen af te wachten. Vandaar dat in Kootwijk de eerste Dolerende kerk ontstond.

Ook in Culemborg werd de gang van zaken met betrekking tot de landelijke Doleantie nauwlettend gevolgd. In navolging van de adviezen van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’, dat in januari 1887 te Amsterdam gehouden was, werden ook in Culemborg zgn. verzamellijsten aangelegd, waarop hervormde gemeenteleden konden tekenen als men van mening was ‘dat het ter hand nemen van de reformatie der hervormde kerk plicht was’.

De aankondiging van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ te Amsterdam (‘De Heraut’, 2 januari 1887).

De ‘actie’ vond gehoor. Op 25 juli 1887 luisterden de vele aanwezigen in het evangelisatiegebouw naar ‘eene schoone en krachtvolle rede’ van ds. Van Lingen. ‘Het gebouw was tamelijk met hoorders gevuld. Na bevestiging van de ouderlingen en de diakenen werd aan negen kinderen de H. Doop bediend. Menig hart was hierbij gevoelig aangedaan, ziende nu de grote bemoeienissen des Heeren tegenover zoo vele schuld en ontrouw’. Daarmee was op 25 juli 1887 de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Culemborg’ een feit. Evangelist G. Verrips bleef voorganger van de Dolerende Kerk te Culemborg en vervulde bovendien de functie van scriba.

Oefenaar G. Verrips.

De Vereeniging van 1892: in Culemborg ‘slechts eene korte wijle’…

De kerkgebouwen van de ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ aan de Ridderstraat in Culemborg stonden dus niet ver van elkaar, zelfs vrijwel tegenover elkaar: door het poortje tegenover de christelijke gereformeerde kerk kon je zo op het plein van het evangelisatiegebouw, annex de school komen, die nu ook als Dolerende kerk gebruikt werd.

Theologisch gezien lagen beide kerken echter kennelijk ver uit elkaar, althans te oordelen naar de gebeurtenissen tussen 1892 en 1894. Toen op 17 juni 1892 de landelijke ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ fuseerden tot ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’, volgden vele plaatselijke kerken elders in het land zonder veel problemen dat voorbeeld. In veel dorpen en steden smolten de (vaak twee) plaatselijke kerken (vrijwel) zonder meer in elkaar. In andere plaatsen liep het echter helemaal zo makkelijk niet,  en hier en daar duurde het zelfs tot (tegen) de dertiger jaren alvorens van een verenigde Gereformeerde Kerk sprake was.

Een kijkje in de Ridderstraat. Links het poortje waardoor men de dolerende kerk bereiken kon. Aan de andere kant van de weg de christelijke gereformeerde kerk (kerk A).

Overeenkomstig het besluit van de beide generale synodes werd de naam van de twee kerken gelijkgetrokken: beide kerken heetten in het vervolg ‘Gereformeerde Kerk te Culemborg’. Alleen op plaatsen waar men nog niet toe was aan samensmelting, zoals in Culemborg, zou de voormalige Christelijke Gereformeerde Kerk tót aan de toekomstige samensmelting ‘Gereformeerde Kerk te Culemborg A’ genoemd worden, en de vroegere Dolerende Kerk ‘Gereformeerde Kerk te Culemborg B’.

Er moest tussen de twee kerkenraden namelijk nog het een en ander besproken worden. Wat precies is onduidelijk, maar het zal wel te maken gehad hebben met wat ook landelijk vooral door een aantal Christelijke Gereformeerde Gemeenten als bezwaren tegen de ‘Vereniging’ naar voren gebracht werd: (1) de plaatselijke gemeenten zouden over de ‘ineensmelting’ niet gehoord zijn; (2) de naam van Christus was uit de nieuwe kerknaam verdwenen; (3) de vrees dat bij ineensmelting van de twee kerkgenootschappen de positie van de christelijke gereformeerde Theologische School in Kampen ten opzichte van de Vrije Universiteit van Kuypers Dolerende kerken sterk verzwakt tevoorschijn zou komen en deze misschien wel zou moeten worden opgeheven. Wellicht maakte ook  de christelijke gereformeerde gemeente van Culemborg zich dus daarover druk.

Die gesprekken liepen kennelijk op niets uit. Want – volgens de gegevens – uiterlijk in juni 1894 besloot de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Culemborg definitief niet mee te gaan met de ‘Vereniging van 1892’. De broeders W. van Asch en Chr. Lok schreven aan de Regering ‘dat ze bleven wat ze waren, namelijk Christelijk Gereformeerd’, en niet in hetzelfde kerkverband meegingen met de verenigde Gereformeerde Kerken. Ze sloten zich aan bij de inmiddels ook al tot stand gekomen landelijke ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk; want ook in andere steden en dorpen waren gemeenten, predikanten en gemeenteleden die zich bezwaard voelden om met de ‘Vereniging van 1892’ mee te gaan.

Ds. J. Schotel (1825-1914) werd consulent van de uitgetreden christelijke gereformeerden.

Tussen haakjes: het jaartal 1898, dat jarenlang in het ‘Jaarboek van de Christelijke Gereformeerde Kerken’ vermeld werd als het jaar van de ‘terugkeer’ van de gemeente van Culemborg-A naar de ‘voortgezette’ Chr. Geref. Kerk, is onjuist. De christelijke gereformeerde Generale Synode van 1894 (zitting van 4 juli) vermeldt Culemborg dan al als Gemeente binnen dat kerkverband. C.H. Lok was door de kerkenraad naar de synode afgevaardigd. Ds. J. Schotel (1825-1914) werd die dag benoemd tot consulent van die gemeente, die immers nog geen predikant had. Met andere woorden: uiterlijk per 1 juli 1894 werd de Gereformeerde Kerk B van Culemborg ‘De Gereformeerde Kerk te Culemborg’.

Oefenaar Verrips overleden (januari 1895).

Oefenaar G. Verrips was ondertussen nog steeds op zijn post. Hij bleef met zijn arbeid in de Gereformeerde Kerk te Culemborg trouw voortgaan. Hij had zo graag predikant willen worden op Artikel 8 (‘singuliere gaven’), maar dit lukte hem niet. In januari 1895 overleed hij. Natuurlijk herdacht de kerkenraad de trouwe voorganger met weemoed en ondersteunde zijn bij hem inwonende zuster financieel in haar levensonderhoud (oefenaar Verrips was ongehuwd).

Naar deel 2 >

© 2024. GereformeerdeKerken.info

Translation into English:

The Reformed (‘Gereformeerde’) Church in Culemborg (1)

The Christian Separated (Christian Reformed) Congregation in Culemborg originated on December 4, 1867, while on July 25, 1887, the ‘Nederduitsche Gereformeerde Church (dissenting)’ emerged there. However, the ‘Union of 1892’ stalled in Culemborg. In 1894, the former Christian Reformed Church (called ‘Church A’ since 1892) chose a different path….

The Separation Period.

In Culemborg (until 1911 Kuilenburg) and its surroundings, the Separation of 1834 had little influence. However, that doesn’t mean there were no Separatists in the city. In 1838, the Reformed (‘Hervormde’) church council briefly addressed the matter. The church officials had noticed some dissatisfaction among a few members during home visits. Some deliberately and persistently stopped attending church, and their expressed views did not align with what the church council expected of them. However, the actual separation from the Reformed (‘Hervormde’) Church had not yet occurred. Hence, they kept the matter “under further consideration,” with the possibility of taking action later. However, there is no further record of it thereafter.

Until 1862, it became apparent that eight to ten individuals gathered for meetings in an attic on Oude Vischmarkt. “There, in that attic, for the first time after many years of silence, the gospel of grace was proclaimed.” Over time, a building was purchased on Ridderstraat and converted into an evangelization center (also used as a school during the week), where services continued. Evangelists from the ‘Nederlandsche Evangelische Protestantsche Vereeniging’ (NEPV) in The Hague preached there. From 1864 to 1866, it was evangelist J.J. ’t Hart, and from 1866 to 1881, evangelist B. Vermeulen served there.

The Christian Separated Congregation in Sight.

Meanwhile, as the evangelization association held its meetings in Ridderstraat, Rev. J. Brummelkamp (1837-1898) of the Christian Separated Congregation in Tiel received a visit in 1867 from Teunis Meijster (1835-1890) from Culemborg (he had previously been a minister in the ‘Congregation under the Cross’ in Zegveld). He informed Rev. Brummelkamp of his desire to join the Christian Separated Church and also immediately become a member of that congregation in Tiel.

He was in a hurry because he wanted to become a Separatist minister ‘on Article 8’ (‘singular gifts’), and become a member of a Separated Congregation ‘with a view to the specified period required until I can be admitted to the ministry according to Article 8’. You had to belong to the Christian Separated Church for a certain period before considering ‘Article 8’. So, he was in a hurry (but it would take until 1875 before he could be confirmed as a Christian Reformed minister of Zeist). Perhaps Meijster had hoped to become a minister of Culemborg because he had supporters.

Later that year, it turned out that several others expressed their desire to become members of the Separated Church. This was because they had occasionally heard the Separatist minister Rev. A.G. de Waal (1813-1889) from Utrecht preach in the evangelization hall in Culemborg. There had been commotion in the Evangelization Association. During one of those sermons, Rev. De Waal apparently said something that had offended the evangelist Vermeulen, who had been working in Culemborg since 1866, as he “reviled and disrespected the Separatists and the Separation” the following Sunday. Although the brothers of the ‘Nederlandsche Evangelische Protestantsche Vereeniging’ (NEPV) – which had placed Vermeulen in Culemborg – lodged complaints about his statements, and although the NEPV had cautioned the minister to be careful, the damage had been done. Several members of the Evangelization Association resigned their membership and expressed their desire to establish a Christian Separated Congregation in Culemborg.

Back to Rev. Brummelkamp.

Teunis de Meijster – now admitted as a member of the Congregation in Tiel – along with his like-minded individuals once again approached Rev. Brummelkamp, this time requesting assistance in instituting a Separated Congregation. However, the church council wanted to be cautious about establishing a community in Culemborg. After all, evangelist Vermeulen from the ‘Nederlandsche Protestantsche Evangelische Vereeniging’ was still active in Culemborg at that time (he would remain there until 1881), and they did not want to give the impression of interfering with him in any way. So, on October 2, 1867, the church council appointed a committee to assess the situation in Culemborg. They wasted no time, as they reported to the classis on October 17, and the classis granted permission to establish a Christian Separated Congregation in Culemborg.

Instituted (1867).

Since then, Teunis Meijster served for some time in a small circle as a preacher. First in an upper room in the home of merchant W. van Asch on Goilberdingerstraat (now nos. 2 and 4), but that space became too small and cramped – about sixty people were already attending on Sundays! That was when they were advised to elect a church council. Johan van den Berg and Teunis Meijster were elected as elders, and Berend Huisman and Johannes Petrus van der Poel were chosen as deacons by the male members. On December 4, 1867 – according to the minutes of the church council of Tiel – Rev. Brummelkamp and clerk H.C. Schmitz from Tiel went to Culemborg. There, in the upper room of Mr. W. van Asch, nine children were baptized, and the church council was also confirmed. Thus, the Christian Separated Congregation in Culemborg came into being.

A Church of Their Own (1868).

The already too small ‘upper room’ of merchant Van Asch no longer met the requirements, so they planned to build their own church if possible. Hence, on April 6, 1868, they wrote a letter to the Mayor and Aldermen requesting permission to convert the residence of Mrs. widow Boskamp on the southwest side of Ridderstraat (now no. 15) into a church building. However, the Separated Congregation in Culemborg was unable to fully cover the cost of the church on their own. Therefore, they sought assistance from the classis Arnhem, the provincial synod of Gelderland, and ultimately even from the general synod of 1869 for the purchase of the church and the accompanying parsonage. However, the synod rejected the request because it deemed that “it had not been proven that the province had tried its own resources.”

The province probably made more effort afterward, allowing the Culemborg congregation to acquire the building in the same year and set it up as a church, as indicated by the year on the facade: 1868 (but in 1921 – long after the church was no longer owned by the Reformed (Gereformeerde) Church – the painter Jan van Schaik decided to halve the second half of the year, as he found ‘1834’ a more fitting year than 1868. It’s all a matter of perspective. In any case, the church council left it as it was.

Government Recognition (1868).

In the last week of 1868, the Christian Separated Congregation of Culemborg sought recognition from the national government. This was a contentious issue among the Separatists, but there is no indication that the request in Culemborg caused problems.

They agreed to the conditions set by the government: they would not claim the assets and funds of the Dutch Reformed (‘Hervormde’) Church, the congregation’s own needy would be cared for by the Separated Congregation’s diaconal services to avoid burdening the national treasury, and they would relinquish the designation ‘Reformed’ (‘Gereformeerd’) because, according to the government’s firm conviction, it belonged to the ancient Dutch Reformed (‘Hervormde’) Church, which before 1816 – when the ‘General Regulation for the Management of the Reformed (‘Hervormde’) Church’ was introduced – was called the ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’.

Furthermore, the Congregation had to have its own church building (which was already the case by then), and the church council had to include the regulation according to which the church community was governed. The brothers complied with that too: they sent the Amsterdam version of the ‘Utrecht Regulation’ along with it. Two days later, on December 28, 1868, the Ministry announced that it had ’taken notice of the existence of the community in Culemborg’. Thus, the church community acquired legal personality. The petition to the government was signed by thirty members of the congregation. Including children, the congregation probably had no more than a hundred members.

Christian Reformed Congregation (1869).

In 1869, the disagreements that arose nationally in 1838 between the Separatists were finally resolved.

A Flashback: Four years after the Separationo 1834, problems arose in the Christian Separated Church over, among other things, the question of whether or not to request recognition from the government. A large part of the Separated Congregations saw no overriding objections to this, although they often had to swallow hard to let go of the designation ‘Reformed’ (‘Gereformeerd’). In this way, they were at least freed from persecution (although that had largely been a thing of the past since 1841), and they also gained legal personality.

However, some congregations refused recognition or freedom of religion, and they began on their own: they separated from the mainstream of the Christian Separated Church and henceforth called themselves ‘Reformed (‘Gereformeerde’) Church under the Cross’. In 1869 – after years of negotiations – both church groups came together again and decided to unite the ‘Christian Separated Church’ and the ‘Reformed Church under the Cross’ under the new name: ‘Christian Reformed (‘Gereformeerde’) Church’. Thus, in Culemborg too, the congregation was henceforth called the ‘Christian Reformed Congregation’, although the only change noticed in Culemborg was the notation of the name change in the minutes book. By the way, that minutes book has long been missing.

The Doleantie in Culemborg (1887).

After the departure of evangelist Vermeulen in 1881, the members of the Evangelization Association in Culemborg chose their own evangelist, G. Verrips. The aforementioned evangelization building – also used as a Christian school during the week – is where the origins of the Doleantie Church of Culemborg lie. You could enter the church hall through an alley on Ridderstraat, opposite the church of the Christian Reformed Congregation.

De Doleantie Church Instituted (1887).

There, on July 25, 1887, members of the dissenting congregation gathered to elect the church council. Rev. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) from Zetten had traveled to Culemborg to immediately confirm the church officials after the election. Rev. Van Lingen was familiar with the situation: after serving as a Reformed (‘Hervormde’) minister in several places, he became the director of the ‘Gereformeerd Gymnasium’ in Zetten in 1881. According to him, that gymnasium was a good way to try to get the Reformed (‘Hervormde’) Church back on track: the students from Zetten could go to the Free University (VU) established by Dr. A. Kuyper (1837-1920) in 1880 to become ministers, thereby reviving orthodoxy in the church.

However, things didn’t go as planned. The first student from the VU, candidate J.H. Houtzagers (1857-1940), was ordained by Rev. Van Lingen on February 7, 1886, in the vacant Reformed (‘Hervormde’) congregation of Kootwijk, but without waiting for the consent of the ‘Hervormde’ church authorities. Hence, the first Doleantie church was formed in Kootwijk.

The events regarding the Doleantie in Culemborg were also closely followed. Following the advice of the ‘Reformed (Gereformeerde) Church Congress’, held in Amsterdam in January 1887, so-called collection lists were also drawn up in Culemborg, on which one could sign if they believed ’that undertaking the reformation of the Reformed (‘Hervormde’) church was a duty’. The ‘action’ found a response. On July 25, 1887, the many attendees in the evangelization building listened to ‘a beautiful and powerful speech’ by Rev. Van Lingen. ‘The building was fairly filled with listeners. After the elders and deacons were confirmed, the Holy Baptism was administered to nine children. Many hearts were deeply moved, seeing the great efforts of the Lord in the face of so much guilt and unfaithfulness’. Thus, on July 25, 1887, the ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleantie)’ in Culemborg became a reality. Evangelist G. Verrips remained the pastor of the Doleantie Church in Culemborg and also served as clerk.

The ‘Union of 1892’; in Culemborg ‘only for a short while’…

The church buildings of the ‘Christian Reformed Congregation’ and the ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ on Ridderstraat in Culemborg were not far from each other, even almost opposite each other: through the gate opposite the Christian Reformed Church, you could enter the square of the school, which was also used as a Doleantie church.

However, both congregations seemed to be far apart theologically, judging by the events between 1892 and 1894. When on June 17, 1892, the national ‘Christian Reformed (Gereformeerde) Church’ and the ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ merged into ‘The Reformed (‘Gereformeerde’) Churches in the Netherlands’, many local churches followed suit without much trouble. In many villages and cities, the (usually two) local churches merged (almost) seamlessly.

However, in other places, it was not so easy, and in some places, it even took until the (late) thirties before a united Reformed (‘Gereformeerde’) Church was established. In accordance with the decision of both general synods, the names of both churches were (almost) aligned: henceforth, both churches were called ‘Reformed (‘Gereformeerde’) Church in Culemborg’. Only in places where merging had not yet taken place, such as in Culemborg, would the former Christian Reformed (Gereformeerde) Church be called ‘Reformed (Gereformeerde) Church in Culemborg A’ until the future merger, and the former Doleantie Church ‘Reformed (Gereformeerde) Church in Culemborg B’.

There was still some discussion to be had between the two church councils. What exactly is unclear, but it probably had to do with what was mainly raised nationally by Christian Reformed (Gereformeerde) Congregations as objections to the ‘Union’: the local congregations had not been consulted about the ‘merger’; the name of Christ had disappeared from the church name; the fear that in the event of a merger of the two church denominations, the position of the Theological School in Kampen compared to Kuyper’s Doleantie churches would be greatly weakened and might even have to be abolished.

So perhaps the Christian Reformed (Gereformeerde) Congregation of Culemborg was also concerned about that. Those talks apparently came to nothing. Because by June 1894 at the latest, the Christian Reformed Congregation of Culemborg definitively decided not to join the ‘Union of 1892′. Brothers W. van Asch and Chr. Lok wrote to the Government ’that they remained what they were, namely Christian Reformed (Christelijk Gereformeerd)’, and did not join the united Reformed (Gereformeerde) Churches. They joined the already established national ‘continued’ Christian Reformed (Gereformeerde) Church; because in other cities and villages, there were congregations, pastors, and members who felt uncomfortable about joining the Union of 1892.

(The year 1898, which was listed in the ‘Yearbook of the Christian Reformed (Gereformeerde) Churches’ for years as the year of Culemborg’s ‘return’ to the ‘continued’ Chr. Ref. Church, is incorrect. The Christian Reformed General Synod of 1894 (meeting of July 4) already mentioned Culemborg as a congregation within that denomination. C.H. Loch was delegated to the synod by the church council. Rev. J. Schotel (1825-1914) was appointed as consultant of that congregation, which still had no pastor. In other words, by July 1, 1894, Reformed Church B of Culemborg became the ‘Reformed (Gereformeerde) Church’.

Verrips, the lay preacher, deceased (January 1895).

Meanwhile, lay preacher G. Verrips was still at his post. He continued his work faithfully in the Reformed (Gereformeerde) Church of Culemborg. He had wanted so much to become a minister under Article 8 (‘singular gifts’), but he did not succeed. In January 1895, he passed away. Of course, the church council remembered him with sadness and supported his unmarried sister, who lived with him, financially in her livelihood (lay preacher Verrips was unmarried).

© 2024. GereformeerdeKerken.info