De Gereformeerde Kerk te Putten (1)

De Gereformeerde Kerk in het Gelderse Putten ontstond op 27 juli 1892 door het samengaan van de Christelijke Gereformeerde Gemeente en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk, respectievelijk afkomstig uit Afscheiding en Doleantie.

Kaart: Google.

‘Conventikels’ in Putten.

Vele jaren lang, vermoedelijk al sinds de tachtiger jaren van de achttiende eeuw, kwamen hervormde gemeenteleden in Putten in particuliere woningen samen in ‘gezelschappen’, ook ‘conventikels’ genoemd. De deelnemers baden met elkaar, zongen psalmen, lazen en bestudeerden gezamenlijk de bijbel en bevroegen elkaar over het geloofsleven. Ze scheidden zich echter niet van de hervormde kerk af, maar ze hadden wel problemen met sommige hervormde predikanten, onder meer ds. Hendrik van Griethuysen, die van 1835 tot 1844 in Putten stond. De predikant had volgens sommigen de kerkenraad gebruuskeerd door zonder overleg in omliggende buurten te gaan catechiseren, en men was het nogal eens oneens met zijn preken. In elk geval stapte ouderling G. Slot om die redenen uit de kerkenraad.

De gouverneur van Gelderland, W.H.A.C. van Heecker en van Kell.

En toen de burgemeester in 1836 dreigde met het opmaken van proces-verbaal als weer zo’n ‘conventikel’ gehouden werd, schreef een twaalftal gemeenteleden in september dat jaar een brief aan de gouverneur van Gelderland, waarin uitgelegd werd dat zij geen oproerige Afgescheidenen waren, dat zij zich ook niet van de hervormde kerk hadden afgescheiden, en dat zij die bijeenkomsten al ongeveer vijftig jaar hielden zonder dat daartegen ooit bezwaren binnengekomen waren. Bij de ondertekenaars waren ook drie hervormde ouderlingen. De burgemeester was het daarmee niet zomaar eens. Hij vond het niet juist dat hier eigenlijk sprake was van ‘eene gemeente in de gemeente’. Ook had hij bezwaar tegen het voorgaan van kerkenraadslid G. Arentse in die bijeenkomsten, die immers niet geëxamineerd was als catechiseermeester.

De gouverneur van Gelderland besloot later mee te delen dat het bestaan en doorgaan van deze bijeenkomsten moest worden overgelaten aan de kerkelijke besturen.

De Afscheiding te Putten en omgeving.

Ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland.

Op dezelfde dag dat dat hij in Amersfoort de Christelijke Afgescheidene Gemeente stichtte, te weten op 8 januari 1837, preekte ds. H. de Cock (1801-1842) uit Ulrum tweemaal in Putten. Ds. De Cock was de eerste Afgescheiden predikant in ons land. Hij reisde jarenlang het land door om voor te gaan in kerkdiensten en om gemeenten te stichten. In Putten preekte hij in de boerderij van Lubbert van Malenstein bij de buurtschap Hell, op de grens met het gehucht Gerven, bij Putten. De burgemeester had ontdekt dat daar maar liefst tweehonderd personen aanwezig waren (Lubbert van Malenstein en zijn gezin hadden zich in de zomer van 1836 van de hervormde kerk afgescheiden). Zowel ds. De Cock als Lubbert van Malenstein werden door de rechtbank veroordeeld, resp. voor het leiden van de ongeoorloofde godsdienstige bijeenkomsten en voor het daarvoor ter beschikking stellen van de woning. In appel bij de rechtbank te Amsterdam werden ze echter vrijgesproken.

De hervormde kerk te Putten.

Ook in Putten waren dus hervormde gemeenteleden die zich niet meer in de hervormde kerk thuis voelden en eigen kerkdiensten belegden. In de groep die in de boerderij van Van Malenstein bij Hell bijeenkwam bevonden zich leden uit Nijkerk, Putten en Voorthuizen. Die groep sloot zich aan bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Bunschoten, die op 26 juni 1936 geïnstitueerd was.

De groep Afgescheidenen breidde zich gestaag uit, zodat niet lang daarna besloten werd zich los te maken van de gemeente in Bunschoten en met ingang van 5 november 1837 een zelfstandige gemeente te vormen met de leden uit Nijkerk, Putten en Voorthuizen.

De instituering van de gemeente te Putten (1841).

Ook nu groeide de groep Afgescheidenen flink, zodat in juni 1841 besloten werd zich ook van de combinatie met Nijkerk en Voorthuizen los te maken en als zelfstandige Christelijke Afgescheidene Gemeente verder te gaan.

Overigens vroeg dr. Smits zich in zijn boek af of er gedurende de jaren 1841 tot 1850 in Putten eigenlijk wel een geregeld kerkelijk leven bestond; er zijn daarvoor volgens hem te weinig gegevens voorhanden. “Nagenoeg alles wat we over deze jaren aangaande de gemeente Putten weten, is het enige malen vermeld worden van H. van Malenstein, ouderling, in de classicale notulen”, bijvoorbeeld in januari 1843. Dr. Smits laat de mogelijkheid van instituering in 1841 echter open, omdat in 1851 de gemeente duidelijk genoemd wordt en er geen sprake is van een (hernieuwde) instituering.

Ds. W. van Leeuwen (van 1851 tot 1854).

Ds. Van Leeuwen protesteerde in een vijftig pagina’s tellende brochure tegen de kerkelijke handelingen van classis en particuliere synode van Friesland.

Halverwege 1851 heeft de gemeente van Putten in ieder geval een eigen predikant: ds. W. van Leeuwen (1810-na 1885) uit het Friese Scharnegoutum. Daar waren rond zijn persoon veel moeilijkheden ontstaan. Allereerst had de classis geen toestemming gegeven hem als predikant in Scharnegoutum te bevestigen en waren op twaalf punten bezwaren ingebracht tegen zijn rechtzinnigheid. Op last van de Provinciale Vergadering van Friesland werd hij door de classis geschorst. Hoe dan ook, hij werd – dat is zeker – in juni of juli 1851 predikant in Putten, al duurden de problemen die hij ervoer in Scharnegoutum nog tot 1853. In 1851 bestond de kerkenraad van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Putten in ieder geval uit ds. Van Leeuwen, Hendrik van Malenstein (ouderling) en Johannes van Elten en Gerrit Mulder (diakenen).

Een eigen kerkje (1852).

Het eerste kerkje van de Afgescheidenen te Putten deed dienst vanaf 1852. In 1873 werd het verkocht en werd er een weeshuis omheen gebouwd, zoals de afbeelding laat zien (de entree met ernaast de boogramen zijn de restanten van het kerkje.

Als lid van de classis tekende ds. Van Leeuwen op 25 juli 1851 een verzoekschrift, dat door de gemeente van Putten gericht was aan de koning. Daarin ging het over de plannen van de gemeente om een stuk grond te kopen voor de bouw van een kerk en een pastorie aan de Engweg (toen nog Molenstraat geheten), vlak bij de korenmolen ’t Hert. Ook als zelfstandige gemeente groeide de groep Afgescheidenen in Putten namelijk stevig.

De korenmolen ’t Hert, niet ver van de Christelijke Afgescheidene kerk vandaan.

Die groei van de gemeente leidde er toe dat in 1851 besloten was een eigen kerkje te bouwen een de Engweg, op de plaats waar tegenwoordig ‘Elim’ ouderenzorg staat. Dr. C. Smits beschrijft in zijn boek dat het kerkje in 1852 in gebruik genomen werd en dat het tot 1873 dienst deed. In dat jaar werd het kerkje verkocht en werd er een weeshuis omheen gebouwd. Tegenwoordig staat ongeveer op die locatie het woonzorgcentrum ‘Elim’. Op de foto is de ingang van het oorspronkelijke kerkje nog te zien.

De Molenstraat te Putten (later Engweg geheten).

Ondertussen ontstonden problemen over de prediking van ds. Van Leeuwen. Maar waar het precies over ging kunnen we nauwelijks nog achterhalen omdat de kerkenraad besloot de bladzijden met notulen over die tijd uit het notulenboek te snijden en te vernietigen ‘ten einde de toen voorgevallene onaangenaamheden in vergetelheid te stellen’.

Wel weten we dat, volgens sommigen, remonstrants-achtige uitspraken op de preekstoel niet bij iedereen in goede aarde vielen: ‘Jezus kan niet wonen in een onrein hart; de mens moet het eerst rein maken’. Liever had men hem horen spreken over ‘der menschen onmacht: zonder Mij kunt gij niets doen’. Geen wonder dat in de gemeente onenigheid ontstond. Daarover oordeelde de classis, ‘dat zowel leeraar als gemeente door onbedachtzaamheid en liefdeloosheid zich zelve de breuken die er bestaan, hebben berokkend’. De classis riep de gemeente daarom op tot gebed. “Zowel uitspraak als opwekking werden door de aanwezigen aanvaard”.

Ds. J.W. Legrom (van 1856 tot 1858).

Slechts kort stond zijn opvolger in Putten, ds. J.W. Legrom (1819-?) uit Alkmaar, die op 21 augustus 1856 intrede deed, maar precies twee jaar later naar de gemeente van Ommeren vertrok.

Ds. P. Kapteyn (van 1858 tot 1861).

Ds. P. Kapteyn (1823-1903).

Kennelijk werden in die tijd geen notulen geschreven want volgens dr. Smits werd bij de komst van ds. P. Kapteyn (1823-1903) uit het Drentse Gees ‘weer met notuleren begonnen’. Ds. Kapteyn deed op 23 november 1858 intrede en was tot 18 februari 1861 aan de gemeente van Putten verbonden. Daarna vertrok hij naar de gemeente van Sleeuwijk.

“Ds. Kapteyn zag niet in zekere geestelijke hoogheid op meer wetenschappelijk onderlegde mannen neer, maar achtte hen hoog, mits meerdere kennis met geloof en godzaligheid gepaard ging. Hij kende en gevoelde zijn eigen gebrek en trachtte daarom zooveel mogelijk met hen in aanraking te komen, om van hen te profiteeren en op de hoogte te blijven ook van de kwesties van den dag, vooral op het gebied van godgeleerdheid en kerkelijk leven”.

Ds. K. Kreulen (van 1861 tot 1864).

De tijd nadat kandidaat K. Kreulen (1833-1901) op 13 oktober 1861 als predikant intrede deed in Putten, was een moeilijke periode, waaraan de predikant overigens geen schuld had, maar een aantal families, die onderlinge vetes uitvochten. Ze zaaiden daarmee gedurende zeven jaar, tot ongeveer 1870, onrust in de gemeente. Financiële zaken waren er de oorzaak van. Het ging ook over ouderling H. van Malenstein die naar eigen zeggen beledigd was door diaken J. Koster. Weliswaar werd door de classis vrede bewerkstelligd, maar de kwesties bleven opspelen. Nadat Van Malenstein zich in 1864 verzoende met zijn tegenstanders, zetten anderen de strijd namelijk gewoon voort.

Ds. K. Kreulen (1833-1901).

Ook problemen rond gemeentelid H. Koestapel zorgden voor onrust. Laatstgenoemde vroeg de classis hem toe te staan op Artikel 8 van de Kerkorde (‘singuliere gaven’) te gaan preken, waaraan de classis natuurlijk niet zomaar kon voldoen; men gaf hem het advies in Kampen te gaan studeren. Een advies dat hij niet opvolgde. Hij ging preken in de ‘Kruisgemeente’ te Apeldoorn, die zich daar in 1839 gevormd had als afsplitsing van de Christelijke Afgescheidene Gemeente. Bovendien onttrok hij zich aan de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Putten en ging over naar de Hervormde Gemeente, waar hij catechiseermeester werd.

De Afgescheiden Lagere School opgericht (1863).

In 1863 besloot de kerkenraad in de Dorpsstraat een eigen Christelijke lagere school van elf bij negen meter met een onderwijzerswoning te bouwen. De kosten van het gebouw, het onderwijs en het personeel kwamen geheel voor rekening van de Christelijke Afgescheidene Gemeente, omdat rijkssubsidie voor christelijke scholen niet bestond.

De oprichting van de Afgescheiden school schoot echter in het verkeerde keelgat van de hervormde predikant ds. J.A. Ruys (1823-1906), die van 1858 tot 1877 in Putten stond. Meteen richtte hij een verzoek tot de landelijke Vereniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs te Amsterdam om subsidie te verkrijgen voor de oprichting van een Hervormde school in Putten.

De hervormde predikant ds. J.A. Ruys (1823-1906).

De Hoofdcommissie van C.N.S. adviseerde ds. Ruys om tot samenwerking te komen met de Afgescheidenen inzake Christelijk onderwijs in Putten, maar daarvan wilde ds. Ruys niets weten. Toen hij bovendien onvoldoende steun kreeg van zijn Hervormde gemeenteleden en een poging tot oprichting van een Hervormde school in het buurtschap Hoef ‘jammerlijk mislukte, ging de onverdraagzaamheid van deze pastor zò ver, dat hij de Afgescheiden school, die inmiddels in 1863 in Putten was opgericht, door een lastercampagne ging benadelen’. De Hoofdcommissie van C.N.S. liet een onderzoek instellen en wist het onware in deze beschuldigingen aan te tonen. Het gevolg was dat Ds. Ruys bedankte als lid van de Vereniging C.N.S. en hij trachtte verschillende leden van ‘zijn’ Hervormde Gemeente over te halen hetzelfde te doen. Onrust en onenigheid was het gevolg in zijn hervormde gemeente.

Het schoolgebouw van de Afgescheiden Gemeente werd tot 1870 gebruikt.

Rechtspersoonlijkheid verkregen (1864).

In september 1864 – kort na het afscheid van ds. Kreulen in augustus dat jaar – zond de kerkenraad een rekest aan de koning met het verzoek ‘hen als eene Christelijke Afgescheidene Gemeente te erkennen en bescherming te verleenen’. Op 19 oktober 1864 werd de gemeente van Putten door de overheid ‘erkend’, wat inhield dat de kerkelijke gemeente rechtspersoonlijkheid verkreeg, onder meer nodig voor koop en verkoop van grond en gebouwen. Officieel heette het dat ‘het bestaan van de gemeente voor kennisgeving wordt aangenomen’, want erkenning was niet meer nodig, omdat de vervolgingen van de Afgescheidenen sinds de komst van koning Willem II in 1840 langzaam maar zeker beëindigd werden.

Ds. K. Kleinendorst (van 1865 tot 1869).

Ds. K. Kleinendorst (1820-1892).

Ds. K. Kleinendorst (1820-1892) uit Bunschoten was de opvolger van ds. Kreulen, en hij deed op 6 juni 1865 intrede in Putten. “Zijn zachtmoedig en vredelievend karakter, dat echter nimmer oprechtheid en beslistheid uitsloot, verwierf hem de liefde en achting in ruime mate terwijl hij door zijn ware godsvrucht, die in zijn prediking helder uitkwam, maar niet minder in zijn levenswandel openbaar werd, allen in zijn gansche omgeving eerbied afdwong”.

Christelijke Gereformeerde Gemeente te Putten (1869).

Bijna aan het einde van zijn predikantstijd in Putten veranderde de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente. Hierboven meldden we al in het kort het bestaan van een klein kerkgenootschap, dat ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’ heette. Deze groep gemeenten had zich rond 1840 afgesplitst van de hoofdstroom van de Afscheiding, de Christelijke Afgescheidene Kerk. Allerlei verschillen van mening waren er de oorzaak van. Maar aan het eind van de jaren ’60 van de negentiende eeuw werden onderhandelingen tussen beide kerkgenootschappen geïntensiveerd met de bedoeling weer samen te gaan. Dat lukte in juni 1869. Afgesproken werd dat de naam van de verenigde kerk in het vervolg zou luiden: Christelijke Gereformeerde Kerk. De gemeente van Putten sloot zich daar ook bij aan en heette sindsdien dus officieel ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente te Putten’.

Geschriften.

Een van de geschriften van ds. Kleinendorst.

Ds. Kleinendorst was de auteur van meerdere geschriften. Zo schreef hij onder meer ‘Lof der Psalmen’, wat hij naar eigen zeggen schreef “niet om de Gezangenlust, waar deze is, te verdooven, noch om bevreesdheid te toonen dat de kerk, die haar macht van den Heere heeft ontvangen tot opbouwing, deze op de eerstkomende Synode zou misbruiken door een bundeltje Gezangen te beschikken tot afbreuk en nederwerping, maar om de Lof der Psalmen te verbreiden”.

Ds. Kleinendorst nam op 26 september 1868 afscheid van Putten en vertrok naar de gemeente van Wezep.

Naar deel 2 >

© 2024. GereformeerdeKerken.info

Translation into English:

The ‘Gereformeerde Kerk’ in Putten (1).

The ‘Gereformeerde Kerk’ in Putten, Gelderland, was established on July 27, 1892, through the merger of the Christian Reformed Congregation and the Nederduitsche ‘Gereformeerde’ Church, originating from the Secession and Doleantie movements respectively.

Conventicles in Putten.

For many years, likely since the 1780s, members of the ‘Hervormde’  congregation in Putten gathered in groups called “conventicles.” Participants prayed together, sang psalms, read and studied the Bible, and discussed their faith. However, they did not separate from the ‘Hervormde’ Church, although they had issues with some ‘hervormde’ ministers, such as Rev. Hendrik van Griethuysen, who served in Putten from 1835 to 1844. The minister was criticized for catechizing in surrounding neighborhoods without consulting the church council, and there were disagreements over his sermons. As a result, elder G. Slot resigned from the church council.

In 1836, when the mayor threatened to file a report if another “conventicle” was held, twelve congregation members wrote to the governor of Gelderland, explaining that they were not rebellious Secessionists, had not separated from the ‘Hervormde’ Church, and had been holding these meetings for about fifty years without complaints. Among the signatories were three ‘hervormde’ elders. The mayor disagreed, arguing that these gatherings essentially formed a “church within a church.” He also objected to church council member G. Arentse leading these meetings since he was not examined as a catechist.

The governor of Gelderland later decided that the existence and continuation of these meetings should be left to the church authorities.

The Secession in Putten and Surrounding Areas.

On January 8, 1837, the same day he founded the ‘Christian Secessionist Congregation’ in Amersfoort, Rev. H. de Cock (1801-1842) from Ulrum preached twice in Putten. Rev. De Cock was the first Secessionist minister in the Netherlands. He traveled the country for years, leading services and establishing congregations. In Putten, he preached at Lubbert van Malenstein’s farm near the hamlet of Hell, on the border with the hamlet of Gerven, near Putten. The mayor discovered that 200 people attended the service. Lubbert van Malenstein and his family had separated from the ‘Hervormde’ Church in the summer of 1836. Both Rev. De Cock and Lubbert van Malenstein were convicted by the court for leading and hosting unauthorized religious gatherings, but they were acquitted on appeal by the Amsterdam court.

‘Hervormde’ members in Putten also felt disconnected from the ‘Hervormde’ Church and held their own services. The group meeting at Malenstein’s farm included members from Nijkerk, Putten, and Voorthuizen. This group joined the Christian Secessionist Congregation of Bunschoten, established on June 26, 1836.

The group of Secessionists grew steadily, leading to the decision to separate from the Bunschoten congregation and form an independent congregation starting November 5, 1837, with members from Nijkerk, Putten, and Voorthuizen.

The Establishment of the Congregation in Putten (1841).

The group of Secessionists continued to grow, and in June 1841, they decided to separate from the Nijkerk and Voorthuizen combination and continue as an independent Christian Secessionist Congregation.

Dr. Smits, in his book, questioned whether a regular church life existed in Putten from 1841 to 1850 due to a lack of records. He noted that “almost everything we know about these years concerning the Putten congregation is the occasional mention of H. van Malenstein, elder, in the classical minutes”, such as in January 1843. Dr. Smits left open the possibility of the congregation’s establishment in 1841 since the congregation was clearly mentioned in 1851 without any indication of a re-establishment.

Rev. W. van Leeuwen (1851-1854).

By mid-1851, the Putten congregation had its own minister, Rev. W. van Leeuwen (1810-after 1885) from Scharnegoutum, Friesland. He faced many difficulties there, including the classis not approving his appointment in Scharnegoutum and objections raised against his orthodoxy on twelve points. The Provincial Assembly of Friesland ordered his suspension by the classis. Despite these issues, he became the minister in Putten in June or July 1851, while his problems in Scharnegoutum continued until 1853. In 1851, the church council of the Christian Secessionist Congregation in Putten consisted of Rev. Van Leeuwen, elder Hendrik van Malenstein, and deacons Johannes van Elten and Gerrit Mulder.

A Church Building (1852).

The first church of the Secessionists in Putten was used from 1852. It was sold in 1873 and a orphanage was built around it, as shown in the image (the entrance with the adjacent arch windows are remnants of the church).

As a member of the classis, Rev. Van Leeuwen signed a petition on July 25, 1851, directed to the king, regarding the congregation’s plans to purchase land for a church and parsonage on Engweg (then called Molenstraat), near the ’t Hert mill. The congregation grew significantly, leading to the decision in 1851 to build a church on Engweg, where ‘Elim’ eldercare now stands. Dr. C. Smits described in his book that the church was used from 1852 until it was sold in 1873, and a orphanage was built around it. Today, the location houses the ‘Elim’ eldercare center. The church’s entrance is still visible in the photograph.

Meanwhile, problems arose regarding Rev. Van Leeuwen’s preaching. The church council decided to cut and destroy the pages with minutes from that time to “forget the unpleasantness that occurred.”

However, it is known that his Remonstrant-like statements from the pulpit did not sit well with everyone: “Jesus cannot dwell in an unclean heart; the person must first cleanse it.” They preferred him to speak about “human helplessness: without Me, you can do nothing.” This led to discord in the congregation. The classis judged that “both the minister and the congregation caused the breaches that exist due to thoughtlessness and lack of love.” The classis called the congregation to prayer. “Both the judgment and the exhortation were accepted by those present.”

Rev. J.W. Legrom (1856-1858).

Rev. J.W. Legrom (1819-?), from Alkmaar, served in Putten for a short time. He started on August 21, 1856, but left for the congregation of Ommeren exactly two years later.

Rev. P. Kapteyn (1858-1861).

Apparently, no minutes were recorded during this time, as noted by Dr. Smits, until the arrival of Rev. P. Kapteyn (1823-1903) from Gees, Drenthe. Rev. Kapteyn started on November 23, 1858, and served until February 18, 1861, when he left for Sleeuwijk.

“Rev. Kapteyn did not look down on more scientifically educated men with a certain spiritual superiority, but valued them highly, provided greater knowledge was accompanied by faith and godliness. He recognized his own shortcomings and sought to engage with them as much as possible to benefit and stay informed about current issues, especially in theology and church life.”

Rev. K. Kreulen (1861-1864).

The period after candidate K. Kreulen (1833-1901) started as a minister in Putten on October 13, 1861, was difficult, not due to the minister but because of several families who were embroiled in disputes. They caused unrest in the congregation for seven years, until about 1870, mainly over financial matters. There were also issues involving elder H. van Malenstein, who felt insulted by deacon J. Koster. Although peace was established by the classis, the issues persisted. After Malenstein reconciled with his opponents in 1864, others continued the strife.

Additionally, problems arose with congregation member H. Koestapel, who requested permission from the classis to preach based on Article 8 of the Church Order (“singular gifts”), which the classis could not grant. They advised him to study in Kampen, but he did not follow this advice. He preached in the “Cross Congregation” (‘Kruisgemeente’) in Apeldoorn, formed in 1839 as a split from the Christian Secessionist Congregation. He also left the Christian Secessionist Congregation of Putten and joined the ‘Hervormde’  Church, where he became a catechist.

The Secessionist Elementary School Established (1863).

In 1863, the church council decided to build their own Christian elementary school, measuring eleven by nine meters, with a teacher’s residence on Dorpsstraat. The costs of the building, education, and staff were entirely borne by the Christian Secessionist Congregation, as government subsidies for Christian schools did not exist.

The establishment of the Secessionist school angered the ‘Hervormde’ minister Rev. J.A. Ruys (1823-1906), who served in Putten from 1858 to 1877. He immediately requested subsidies from the national Association for Christian National Education (CNS) in Amsterdam to establish a ‘Hervormde’ school in Putten.

The Head Committee of C.N.S. advised Rev. Ruys to cooperate with the Secessionists regarding Christian education in Putten, but Rev. Ruys wanted nothing to do with it. When he also received insufficient support from his ‘Hervormde’ congregation members and an attempt to establish a ‘Hervormde’ school in the hamlet of Hoef “failed miserably,” the intolerance of this pastor went so far that he began a slander campaign to discredit the Secessionist school, which had been established in Putten in 1863. The Head Committee of C.N.S. initiated an investigation and was able to demonstrate the falsehood of these accusations. As a result, Rev. Ruys resigned as a member of the C.N.S. Association and tried to persuade several members of ‘his’ ‘Hervormde’ congregation to do the same. This led to unrest and discord in his ‘Hervormde’  congregation. The school building of the Secessionist Congregation was used until 1870.

Legal personality obtained (1864).

In September 1864 – shortly after the departure of Rev. Kreulen in August of that year – the church council sent a petition to the king requesting “to be recognized and protected as a Christian Secessionist Congregation.” On October 19, 1864, the congregation of Putten was ‘recognized’ by the government, which meant that the church congregation obtained legal personality, necessary for the purchase and sale of land and buildings. Officially, it was stated that “the existence of the congregation is acknowledged,” as recognition was no longer needed since the persecution of the Secessionists had gradually ceased following the ascension of King William II in 1840.

Rev. K. Kleinendorst (from 1865 to 1869).

Rev. K. Kleinendorst (1820-1892) from Bunschoten succeeded Rev. Kreulen and was inducted in Putten on June 6, 1865. “His gentle and peace-loving character, which never excluded sincerity and decisiveness, earned him love and respect to a great extent, while his true piety, evident in his preaching but equally in his way of life, commanded reverence from everyone around him.”

Christian ‘Gereformeerde’ Congregation in Putten (1869).

Near the end of his ministry in Putten, the name of the Christian Secessionist Congregation was changed. We briefly mentioned earlier the existence of a small church denomination called the ‘Reformed Church under the Cross.’ This group had split from the main stream of the Secession, the Christian Secessionist Church, around 1840 due to various differences of opinion. However, by the late 1860s, negotiations between the two denominations intensified with the aim of reuniting. This succeeded in June 1869. It was agreed that the name of the united church would henceforth be: Christian ‘Gereformeerde’ Church. The congregation of Putten also joined and was officially named ‘Christian ‘Gereformeerde’ Congregation in Putten’ from then on.

Writings.

Rev. Kleinendorst was the author of several writings. Among other works, he wrote ‘Praise of the Psalms,’ which he stated he wrote “not to extinguish the love of hymns where it exists, nor to show fear that the church, which has received its power from the Lord for edification, would misuse this at the next Synod by adopting a small collection of hymns to the detriment and downfall of the church, but to spread the Praise of the Psalms.”

Rev. Kleinendorst bid farewell to Putten on September 26, 1868, and moved to the congregation of Wezep.

To Part 2 >