De Gereformeerde Kerk te Voorthuizen (1)

De Gereformeerde Kerk te Voorthuizen ontstond op 4 februari 1886 als Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), al werd dit besluit al eerder door de kerkenraad genomen, maar nog niet bekend gemaakt.

Kaart: Google.

Het besluit van de kerkenraad van Voorthuizen om zich los te maken van de Hervormde Kerk gebeurde onder leiding van de toenmalige predikant, dr.mr. W. van den Bergh (1850-1890). Daarom is het goed eerst hem iets nader te leren kennen.

Dr. Willem van den Bergh (1850-1890).

Willem van den Bergh werd op 30 april 1850 in Den Haag geboren in het ietwat ‘liberaal-hervormde gezin’ van Johannes Willem van den Bergh en Grietje van Hettinga Tromp. Hij ging eerst naar het gymnasium en werd daarna in Leiden student in de rechten en na enige tijd schreef hij zich ook in als student in de theologie, ook in Leiden. Hoewel zijn positief-christelijke levenshouding en zijn Anti-Revolutionaire gezindheid bij zijn (merendeels ‘moderne’)  medestudenten bekend waren stond hij bij hen hoog aangeschreven. Dit niettegenstaande het feit dat hij de sociëteit nauwelijks bezocht, behalve om te lezen. “Hij speelde kaart noch biljart; het enige door hem beoefende spel was het schermen, dat hij vrij geregeld deed”. De in studentenkringen ‘heersende losbandigheid betreffende de omgang der seksen’ verwierp hij zonder meer. Onder zijn vrienden bevonden zich onder anderen zijn boezemvriend D.P.D. Fabius (1851-1931) en ook Ottho Heldring (1804-1876).

Ds. W. van den Bergh op jonge leeftijd (foto: ‘Oud Voorthuizen’).

Elk van zijn studies rondde hij af met een proefschrift. In juni 1878 promoveerde hij voor wat betreft zijn rechtenstudie op het 220 pagina’s tellende proefschrift ‘De strijd tegen de prostitutie in Nederland’, dat de aanduiding ‘magna cum laude’ verwierf. “Zijn strijd tegen de prostitutie begon Van den Bergh in een tijd, dat dit kwaad onder de studenten zeer wijd verbreid was”. Dat hij zich ook later bleef bezighouden met maatschappelijke vraagstukken bleek onder meer uit zijn publicatie over ‘Wetgeving op de ontucht in Nederland […]’, die in 1883 verscheen, en zijn geschrift over ‘Een ouderloos en verwaarloosd kind’.

Het eerste proefschrift van dr. mr. Van den Bergh.

Opmerkelijk is wat zijn huishoudster daarover tegen ds. W.F.A. Winckel (1852-1945) zei, toen deze enkele dagen bij ds. Van den Bergh logeerde. Ze vertelde dat ds. Van den Bergh eens op bezoek was bij een echtpaar ‘dat idioot was en waar de kinderschaar met jonge varkens op schoot speelde’. Ds. Van den Bergh had de kinderen meegenomen naar de pastorie, de dienstboden hadden hen schoon geschrobd en nadat ze enige tijd bij de predikant hadden doorgebracht, had deze op de preekstoel gevraagd of er gezinnen waren bij wie ze opgenomen konden worden. Ds. Van den Bergh nam niet lang daarna het initiatief tot het oprichten van ’s Heeren Loo in Ermelo, de ‘Vereeniging tot opvoeding van idiote en achterlijke kinderen’, die kort na zijn overlijden tot stand kwam.

Het theologisch proefschrift van dr. Van den Bergh.

Zijn tweede proefschrift – 144 pagina’s tellend – was getiteld ‘Calvijn en het genadeverbond’ en verscheen een jaar na zijn eerste. Ook dit proefschrift werd het predicaat ‘magna cum laude’ toegekend. Men merkte duidelijk dat hij met zijn stellingname in zijn theologische proefschrift afweek van wat zijn leermeesters in het ‘moderne’ Leiden hem hadden voorgehouden. Van den Bergh wilde zich strikt houden aan de gereformeerde belijdenis.

Predikant in Schaarsbergen.

De hervormde kerk te Schaarsbergen.

Theologisch kandidaat Willem van den Bergh kreeg een beroep van de hervormde gemeente in Schaarsbergen in Gelderland. Zijn schoonvader, dr. H. Pierson (1834-1923), bevestigde hem daar op 7 december 1879 in het ambt. Ds. Van den Berghs intreepreek – door iemand omschreven als ‘een aangrijpende boetprediking’ – was naar aanleiding van Ezechiël 33 vers 10 en 11: “Daarom, gij mensenkind, zeg tot het huis Israëls: Gijlieden spreekt aldus, zeggende: Dewijl onze overtredingen en onze zonden op ons zijn, en wij in dezelve versmachten, hoe zouden wij dan leven? Zeg tot hen: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, Ik vind geen lust in den dood des goddelozen! Maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls?“

Daaruit sprak de grote moeite die hij had met de toestand van de hervormde kerk, waar vrijzinnigheid door de kerkelijke besturen oogluikend werd toegestaan. Hij preekte niet in toga ‘en legde evenmin de zegen aan de gemeente op’. Twee keer per zondag werd een kerkdienst gehouden en tussendoor gaf hij catechisaties. Hij richtte een Jongelingsvereniging op Gereformeerde Grondslag en een Zondagsschool op en het kerkbezoek werd steeds groter. Ook werd in Schaarsbergen door hem in 1882 een christelijke school gesticht die met negentig leerlingen begon. De school kreeg van hem een Statenbijbel cadeau en hij zelf gaf de kinderen van de hoogste klas les over de gereformeerde belijdenis.

De eerste uitgave van het Algemeen Reglement van 1816.

In Schaarsbergen nam de kerkenraad op zijn initiatief en onder zijn leiding de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde weer aan als leidraad voor de kerkregering; officieel gold in de Hervormde Kerk het in 1816 door de overheid opgelegde Algemeen Reglement, waarmee onder meer de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente sterk beknot werd. Ook voerde hij in Schaarsbergen, in verband met de toestand van de hervormde kerk, bede- en vastendagen in.

Het had in Schaarsbergen trouwens makkelijk tot een confrontatie met de kerkelijke besturen kunnen leiden, toen bleek dat hij zich eigenlijk niet wilde onderwerpen aan de classicale kerkvisitatie. En later, toen in Voorthuizen een ‘moderne’ onderwijzer zijn attestatie indiende en wilde worden ingeschreven als lid van de gemeente van Voorthuizen, weigerde de kerkenraad dat, omdat de man zich niet wilde onderwerpen aan de gereformeerde belijdenis. Hij  liet het erbij, en ging niet in beroep bij de classis, zodat er geen problemen over ontstonden. Maar de houding van kerkenraad en predikant waren duidelijk.

Conferentie over een nieuwe Proponentsformule (1883).

De aankondiging van de Conferentie in ‘De Heraut’, april 1883.

De houding van de kerkenraad van Schaarsbergen en van die van ds. Van den Bergh bleek ook duidelijk toen op 11 april 1883 in gebouw Frascati te Amsterdam de Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden gehouden werd, georganiseerd door de Amsterdamse hervormde kerkenraad. Als organiserend comité waren benoemd ds. W. Krayenbelt, ds. P. Deetman, ouderling dr. A. Kuyper (1837-1920) en ouderling dr. F.L. Rutgers ( 1836-1917). Kuyper en Rutgers werden drie jaar later, in 1886, de voormannen van de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk, die we de Doleantie zijn gaan noemen.

De Conferentie, die werd bijgewoond door tweehonderdtweeëntwintig afgevaardigden van hervormde kerkenraden uit het hele land, handelde over de door de Algemene Synode van de hervormde kerk aangekondigde invoering van een nieuwe ‘proponentsformule’. Dat was de verklaring die aanstaande predikanten dienden te ondertekenen alvorens ze predikant in de hervormde kerk konden worden. Volgens de Amsterdamse kerkenraad was de formulering van die nieuwe proponentsformule heel geschikt om de vrijzinnigheid in de hervormde kerk zonder problemen doortocht te verlenen. Daar was de Algemene Synode namelijk zeer op gebrand: het voorkomen van kerkelijke onrust door het vermijden van leergeschillen. Verdraagzaamheid! was het motto.

De titelpagina van het verslag van de ‘Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden’.

De kerkenraad van Schaarsbergen was het oneens met de voorgenomen invoering van de nieuwe proponentsformule en besloot daarom dr. Van den Bergh als ‘gecommitteerde’ (officiële afgevaardigde namens de kerkenraad) de Conferentie te laten bijwonen.

Bij binnenkomst in Frascati ondertekenden de afgevaardigden van de kerkenraden een presentielijst, waarop het doel van de samenspreking duidelijk werd verwoord: “Ondergeteekenden, hunne namen op deze presentielijst plaatsende, betuigen daardoor tevens hunne hartelijke instemming met de Drie Formulieren van Eenigheid [de drie gereformeerde belijdenisgeschriften] als accoord van kerkelijke gemeenschap, niet VOOR ZOOVERRE maar OMDAT zij met den Woorde Gods overeenkomstig zijn”. Zou de vernieuwde proponentsformule worden aangenomen – wat de Conferentie wilde verhinderen – dan zouden predikanten zich in feite niet behoeven te houden aan de geloofswaarheden die in de belijdenisgeschriften verwoord werden. De Conferentie wilde op deze manier een bijdrage leveren aan ‘de strijd voor kerkherstel’.

Op de presentielijst van de Conferentie komt ook de naam van dr. Van den Bergh voor.

Die ‘strijd voor kerkherstel’ hield onder meer in: (1) de afschaffing van het Algemeen Reglement voor het bestuur der Hervormde Kerk, dat in 1816 door de overheid aan de hervormde kerk was opgedrongen; (2) het ‘wederom kracht en geldigheid verlenen aan de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde’, die destijds tegelijk met de invoering van het ‘Algemeen Reglement’ door de overheid was afgeschaft, waardoor de rechten en de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten zeer sterk beperkt werden. Daarvoor wilden de deelnemers aan de Conferentie zich sterk maken.

In de Kloosterkerk en daarna.

Dezelfde moeite met de hervormde kerk van zijn tijd bleek uit ds. Van den Berghs toespraak die hij op 14 september 1883 in de Haagse Kloosterkerk hield ter inleiding van het Congres tegen de reglementering van ontucht. Daar noemde hij ‘het afhoereeren van den levenden God, de overtreding van het eerste gebod, (…) geestelijke prostitutie. Deze wordt ook geregeld, gereglementeerd, zoo dikwijls onder het geroep van ‘Vrede!’ of ‘voorkomen van erger!’, waardoor valsche leeringen omtrent God en Zijn Woord in Christus’ Kerk geduld worden, ja gewettigd. Ach, dat de gemeente Gods dezen gruwel meer gevoelde! […]’

Mr. dr. W. van den Bergh (1850-1890).

En tijdens een conferentie op 22 juni 1887 in Apeldoorn zei hij zelfs: “Iedere kerkenraad onder het synodale juk bezondigt zich dag aan dag zwaarlijk aan elk der tien geboden”. Het juk van de synodale hiërarchie, de almacht van de Algemene Synode, was een gruwel in zijn ogen, want ‘strijdig met Gods Woord’. Zijn kerkenraad had niet voor niets het ‘Algemeen Reglement’ vervangen door de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde!

Zo werkte de synodale hiërarchie volgens ‘De Heraut’: de synode stond aan de knoppen in plaats van de plaatselijke kerkenraad.

”Hoe gereformeerd een predikant (die voor de synodale hiërarchie buigt) ook preeken mocht” – zei ds. Van den Bergh – “de gereformeerden konden en mochten bij zulken niet ter kerke gaan, omdat hij in de bediening des Woords ontrouw was, wat het stuk der kerkregeering betreft, door de goddeloozen te rechtvaardigen en de rechtvaardigen te veroordelen”. Daarmee bedoelde ds. Van den Bergh dat de ‘modernen’, die zich in hun prediking niets gelegen lieten liggen aan de gereformeerde belijdenis, door de kerkelijke besturen uit de wind gehouden werden, terwijl degenen die de gereformeerde leer voorstonden en predikten vervolgd en afgezet werden.

Een beroep van de Hervormde Gemeente te  Voorthuizen.

En toen kwam in mei 1884 het beroep dat op hem werd uitgebracht door de Hervormde Gemeente te Voorthuizen. Ds. Van den Bergh wilde graag – schreef hij aan dr. A. Kuyper – naar de Classis Harderwijk, omdat de ‘reformatie van de kerk’ daar zijns inziens de meeste kans van slagen had. En binnen die classis was de gemeente van Voorthuizen altijd een rechtzinnige gemeente geweest.

Dr. A. Kuyper publiceerde de gang van zaken bij het beroep van de kerk van Voorthuizen in zijn kerkelijk weekblad ‘De Heraut’ van 22 juni 1884.

Ds. Van den Bergh schreef voor de zekerheid zowel aan de kerkenraad van Voorthuizen als aan de Classis Harderwijk dat hij zich gebonden wist ‘aan Gods Heilig Woord en de daarop gegronde Drie Formulieren van Eenigheid‘ (de Heidelbergse Catechismus, de Dordtse Leerregels en de Nederlandse Geloofsbelijdenis).

Bovendien had hij aan de kerkenraad van Voorthuizen duidelijk gemaakt dat hij het beroep weliswaar wilde aannemen, maar dat hij meende zich niet te kunnen verbinden ‘om alles te doen wat volgens de verordeningen van de Ned. Herv. Kerk aan kerkeraden en leeraars wordt voorgeschreven’. Daarbij beriep hij zich op artikel 32 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, waarin gesteld werd ‘dat de regeerders der kerk [c.q. de kerkenraad] zich moeten wachten af te wijken van datgene wat Christus ons geleerd heeft‘. Hij voegde daaraan toe dat hij hoopte dat ook de kerkenraad van Voorthuizen zich daaraan wilde verbinden.

De hervormde kerk te Voorthuizen.

De kerkenraad beloofde hem Artikel 32 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis te zullen handhaven als hij als hun predikant naar Voorthuizen zou komen, en dat hij hem als hun predikant zou erkennen. De moed van de kerkenraad had makkelijk voor een conflict met de kerkelijke besturen kunnen zorgen, maar alles bleef stil. Aan afscheiding dacht de kerkenraad nog niet. Hij dacht slechts aan het herstel (‘de reformatie’) van de hervormde kerk.

Ds. H.W. van Loon (1846-1916).

Zo kwam ds. Van den Bergh in Voorthuizen. Op 12 oktober 1884 deed hij intrede. In de ochtenddienst was hij bevestigd door ds. H.W. van Loon (1846-1916), die van 1873 tot 1878 predikant van de hervormde gemeente van Voorthuizen geweest was (en in 1886 in Amsterdam met de Doleantie meeging – na de Afscheiding van 1834 zoals gezegd de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk. (Het traktement van ds. Van den Bergh was vastgesteld op fl. 1.717 per jaar). De intreetekst van de nieuwe predikant was Davids vierde boetpsalm: psalm 51 vers 19b en 20: “Een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God! niet verachten. Doe wel bij Sion naar Uw welbehagen; bouw de muren van Jeruzalem op“. De psalm werd tijdens de dienst ook gezongen.

“De Gereformeerde Kerk van Voorthuizen”.

Vanaf het begin noemde ds. Van den Bergh zijn nieuwe hervormde gemeente: Gereformeerde Kerk van Voorthuizen. Meteen werd afgesproken dat (ook in het vervolg) alle kerkenraadsleden bij hun bevestiging in het ambt de Drie Formulieren van Eenigheid zouden ondertekenen. Op de eerstvolgende zondag werd een kerkcollecte gehouden voor de in 1880 door dr. Kuyper c.s. opgerichte Vrije Universiteit, waar predikanten werden opgeleid die zich zouden houden aan de drie gereformeerde belijdenisgeschriften.

Een oude uitgave van de ‘Dordtse Kerkorde’.

Ook werden ds. Van den Bergh en ouderling W. v.d. Beek benoemd tot lid van een commissie die in Nijkerk bijeenkwam om te bestuderen of het mogelijk was in gemeenten de Dordtse Kerkorde in te voeren in plaats van het destijds door de overheid opgedrongen Algemeen Reglement van 1816. Van de psalmborden in de hervormde kerk van Voorthuizen werd het word ‘Gezang’ verwijderd. De psalmen werden gezongen, geen liederen uit de door de overheid ingevoerde bundel Evangelische Gezangen ‘wegens de veelszins ongereformeerde inhoud’. Ook werd besloten dat in het vervolg de gelden in de Zendingsbus alleen zouden worden gebruikt voor ‘Vereenigingen of Stichtingen op Geref. Grondslag’, zoals de Nederlandsche Gereformeerde Zendings Vereeniging (NGZV), die toen nog behoorde tot de hervormde kerk en op orthodox-gereformeerde grondslag op de zendingsvelden werkzaam was.

Naar deel 2 >

© 2023. GereformeerdeKerken.info