De Afgescheiden Gemeente te Ommeren

In het kort…

In 1844 werd in het Gelderse Ommeren de Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd. In 1869 sloot deze gemeente zich aan bij de Christelijke Gereformeerde Kerk (ontstaan door het samengaan van de gemeenten uit de Afscheiding en de meeste Kruisgemeenten), en heette sindsdien dus Christelijke Gereformeerde Gemeente. In 1877 voegde ze zich bij de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Tiel.

Kaart: Google.

Ommeren lag in de burgerlijke gemeente Lienden en de Afgescheiden gemeente waarvan  Ommeren deel uitmaakte stond bij de overheid bekend als ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente te Ingen, Ommeren en Lienden’. Het kerkgebouw stond in Ommeren. In de burgerlijke gemeente Lienden woonden rond 1845 ongeveer 3.100 mensen. In Ommeren had de hervormde gemeente ongeveer 430 leden. In Ingen en Lienden bestonden de hervormde gemeenten uit respectievelijk 960 en 1.610 leden.

De Afscheiding kreeg in de Betuwe slechts op beperkte wijze voet aan de grond. Zo ontstond – zo’n negen jaar na Ommeren – ook in Tiel een Christelijke Afgescheidene Gemeente (1853) terwijl in Tricht een zgn. ‘Kruisgemeente’ geïnstitueerd werd. De geringe omvang van de Afscheiding in deze streek werd vermoedelijk onder meer veroorzaakt door het feit dat in die omgeving over het algemeen rechtzinnige predikanten in de hervormde gemeenten stonden.

Van ds. L.G.C. Ledeboer (1808-1863) kennen we geen foto, wel zijn handtekening.

Ook trokken Afgescheidenen uit Ommeren en omgeving naar de gemeenten van de zeer orthodoxe ds. L.G.C. Ledeboer (1808-1863), die na uittreding uit de hervormde kerk eigen Afgescheiden gemeenten stichtte.

Voorafgaande aan de Afscheiding…

Toch waren in de Betuwe – al voordat ds. H. de Cock (1801-1842) te Ulrum de Afscheiding van 1834 begon – al verontruste hervormden die in particuliere woningen godsdienstige samenkomsten (conventikels) hielden. Deze werden vaak door meer dan de door de overheid toegestane twintig aanwezigen bijgewoond. Dat resulteerde op 11 juni 1829 bijvoorbeeld in de veroordeling van Dirk Lodder ‘wonende onder Veenendaal’’, van Jan van Kalkeren, wonende te Lienden, en van Metje van der Waal (‘weduwe Van Eck’). Zij waren aangeklaagd door de hervormde predikanten D. Doedes en A. Lambrechts, omdat de aangeklaagden voorganger waren in een ongeoorloofde godsdienstige samenkomst, dan wel toestemming gegeven hadden om deze in hun woning te houden. Die bijeenkomsten werden meerdere malen gehouden. Dat was een doorn in het oog van de predikanten, die hun gemeenteleden op de zondagen misten.

De hervormde kerk te Ommeren.

Ook de weduwe Van Eck en Jan van Kalkeren hadden in augustus 1831 gelegenheid gegeven godsdienstige samenkomsten in hun woning te houden, waar oefenaars voorgingen, zoals de al genoemde Dirk Lodder (die inmiddels naar Elst verhuisd was), en ‘wolkammers uit Veenendaal, zoals Hendrik van der Biezen. Die bijeenkomsten waren ook bij de gouverneur van de provincie bekend geworden, omdat weduwe Van Eck en Van Kalkeren de koning schriftelijk hadden gevraagd ervoor te willen zorgen dat hun godsdienstige bijeenkomsten met rust gelaten werden. De koning (Willem I) wees het verzoek van de hand.

In september 1832 riep de hervormde kerkenraad van Lienden de classis te hulp. Het ging over ‘ongeoorloofde godsdienstige bijeenkomsten’ die gehouden waren in de woning van Arien van de Waard, waar oefenaar Dirk Lodder was voorgegaan. Lodder kreeg uiteindelijk van de rechter een boete van fl. 50, Van de Waard een van fl. 10.

De Afscheiding van 1834.

Ds. H. de Cock (1801-1842). Foto: Handboek ten dienste van de Geref. Kerken in Nederland,  jrg. 1905).

Hoe dan ook, in oktober 1834 was de Afscheiding in Ulrum, onder leiding van ds. H. De Cock, een feit. Hij was door de hervormde kerkelijke besturen afgezet als hervormd predikant, waarna hij begon met het institueren van in totaal 87 Afgescheiden Gemeenten, vooral in het Noorden van het land.

De ‘ongeoorloofde godsdienstige bijeenkomsten’ in de omgeving van Ommeren gingen ook daarna echter gewoon door. Zo ontving de kerkenraad van het dorp Ingen een schrijven van Christina Udo en Willem van de Voort, die op 7 september 1835 meedeelden dat zij zich van de hervormde kerk afscheidden omdat zij zich “van harte vereenigen met alle waare gereformeerde, waar de Heere die ook belieft te vergadert zijnde, wij met hen in dezelfde belijdenis des geloofs vereenigt en te zaame gebonde door de zelve bande van Eenhijt vastgesteld in de Synode van Dordregt in de jaare 1618 en 1619”. Aanvankelijk sloten Udo en Van de Voort zich aan bij de Afgescheidenen in Rhenen, maar in 1845 waren ze beiden lid van de toen inmiddels gestichte Afgescheiden Gemeente in Ommeren.

In Ommeren bijeen.

Handtekening van Van Dee.

Op 18 april 1836 scheidde Frans Willem van Dee – en korte tijd later ook zijn echtgenote – zich van de hervormde kerk af. Hij was opzichter op het landgoed van Baron Van Brakell. “Dat was het kleine begin waaruit acht jaar later [in 1844] de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Ommeren is geboren”. Van Dee had al jaren geleden in Ommeren – tijdens het predikantschap van ds. J. Alpherts (die daar van 1809 tot 1823 predikant was) – bezwaar aangetekend tegen het gebruik van de door de overheid (!) in de kerkdienst verplicht gestelde bundel Evangelische Gezangen, die volgens de Afgescheidenen vrijzinnig van karakter waren. Hij had ook bezwaar tegen diens opvolger, ds. H. Vermeer, die leerde ‘dat alle mensen zalig worden’. Kort daarna liet Van Dee zijn zoontje in Elst dopen door ds. H.J. Budding (1810-1870), toen nog predikant van de gezamenlijke Afgescheiden Gemeenten in Zeeland.

Een tekening van ds. H.J. Budding (1810-1870).

De Afgescheidenen van Ingen, Lienden en Ommeren behoorden eigenlijk de Afgescheiden kerkdiensten in Rhenen bij te wonen. Maar ze hadden moeite met de afstand die ze moesten afleggen om in Rhenen de godsdienstige bijeenkomsten bij te wonen. Daarom besloten ze in de woning van de weduwe Van Kalkeren of in die van Remmert Septer te Ommeren ‘gezelschap’, d.w.z. godsdienstige bijeenkomsten, te houden.

Een huis in brand…

Op 29 maart 1837 werd in de woning van Arien van de Waard (ook Arie van de Weert genoemd) een ‘ongeoorloofde godsdienstige samenkomst gehouden. Daar was ook de Rhenense kerkenraad aanwezig. Het huis vloog echter in brand, en gezegd werd dat de woning ‘door zijn vijanden’ in brand gestoken was. Volgens de burgemeester en de Officier van Justitie in Tiel ‘waren er echter omstandigheden die zich tegen de getroffene richtten’ en wegens gebrek aan bewijs werd geen vervolging ingesteld. Het lijkt onderzoeker dr. C. Smits echter onwaarschijnlijk dat Van de Waard voor een brandstichting juist de avond zou hebben uitgekozen waarop ook de Rhenense kerkenraad aanwezig was. Daarmee hield hij de mogelijkheid open dat de brand gesticht was door de tegenstanders van de Afgescheidenen.

De gemeente geïnstitueerd (1844).

Vermoedelijk ongeveer halverwege 1844 werd de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Ommeren – als voortvloeisel van de ‘huissamenkomsten’ – geïnstitueerd door ds. A.C. van Raalte (1811-1876), toen predikant te Arnhem. Hij bevestigde Remmert Septer als ouderling en Pieter Fransiscus Kraan als diaken.

Ds. A.C. van Raalte (1811-1876).

De jonge Afgescheiden Gemeente zond in november 1844 een verzoekschrift aan de koning met de vraag de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Ommeren te erkennen. Het rekest werd ondertekend door in totaal 21 personen. Bij Koninklijk Besluit van 13 februari 1845 werd de jonge gemeente door Koning Willem II erkend. Hun kerkdiensten werden – net als die van ‘het gezelschap’ van de jaren daarvoor – gehouden in de schuur achter de woning aan de Achterstraat van ouderling Septer.

Ds. J.H. Donner sr. (van 1848 tot 1851).

Op 21 mei 1848 werd de eerste predikant in het ambt bevestigd. Het was kandidaat J.H. Donner (1824-1903), die er zijn eerste gemeenten kreeg: gemeenten in het meervoud, want hij werd predikant van Tiel en Ommeren samen. De twee gemeenten hadden namelijk afgesproken gezamenlijk een predikant te beroepen.

Ds. J.H. Donner (1824-1903).

“Wanneer Donner te Ommeren preekte, dan stroomde men naar de schuur en stalling van heinde en verre toe. Onder het gehoor bevonden zich ook Baron Van Brakell van ‘den Eng’ en zijn echtgenote. Er sloten zich evenwel maar heel weinig mensen bij de gemeente aan en om zulks te bevorderen, werd soms het Avondmaal toegankelijk gesteld voor een ieder, die daaraan behoefte had, opdat men zich aldus zou aansluiten. Of dan weer werden alleen de belijdende leden toegelaten, opdat men daardoor de begerigen om Avondmaal met de gemeente te houden zou dringen, zich bij haar aan te sluiten” door belijdenis te doen.

Een kerkje gesticht (1849).

Dit was de boerderij van Remmert Septer aan de Achterstraat. Waar de rode pijl staat stonden vroeger de letters ‘Eben Haëzer’. Het kerkje van 1849 stond daar vlakbij (foto: Wennepe)

De kerk zat bij ds. Donner steeds voller. Het werd noodzakelijk een echt kerkgebouw te stichten. Ouderling Remmert Septer stelde een terrein beschikbaar, waar in 1849 een kerkgebouw werd gebouwd. De bekende mevrouw J.J. Zeelt (1780-1864) te Baambrugge – bekend door haar niet aflatende financiële en morele steun voor een aantal Afgescheiden Gemeenten – schonk voor dat doel maar liefst fl. 1.500.

Mevrouw J.J. Zeelt (1780-1864).

Timmerman P.F. Kraan en aannemer Evert D.J. de Jongh uit Tiel bouwden dat kerkje voor die som; het gebouw telde ongeveer tweehonderd zitplaatsen.

Op 23 augustus 1851 nam ds. Donner afscheid van Tiel en Ommeren, omdat hij het beroep van de gemeente in Leiden had aangenomen.

Ds. H.A. de Vos (van 1852 tot 1854).

Ds. H.A. de Vos (1816-1868).

Nog geen twee jaar was ds. H.A. De Vos (1816-1868) uit Marrum aan de Afgescheiden Gemeenten van Tiel en Ommeren verbonden. Hij deed op 23 mei 1852 intrede en hij nam op 12 februari 1854 alweer afscheid, omdat hij het beroep had aangenomen van de gemeente in Tiel (nu verder zonder Ommeren). Ommeren werd dus uit zijn takenpakket verwijderd.

Ds. J.W. Legrom (van 1858 tot 1861).

Toch werd enkele jaren later opnieuw een predikant beroepen, maar ook nu weer door Ommeren en Tiel samen. Op 28 augustus 1858 werd de derde predikant in het ambt bevestigd. Het was ds. J.W. Legrom (1819-1873) uit Putten. Van hem is geen foto bekend.

De handtekening van ds. J.W. Legrom (1819-1873) van Ommeren en Tiel.

Het ledental en ook het kerkbezoek namen langzamerhand toe. In 1859 moest daarom worden besloten het bestaande kerkgebouw te vergroten. Maar het getij verliep. Ongeveer rond 1860 ging het met de gemeente langzaam bergafwaarts. Als een van de oorzaken moet worden aangewezen de komst van de ‘bekwame en orthodoxe’ predikant ds. J.J. van Toorenenbergen, die in 1860 intrede deed in hervormd Ommeren. Toen het jaar daarop ook ds. Legrom vertrok verminderde het aantal kerkgangers sterk ‘vooral omdat het slechts voor een zeer klein deel bestond uit leden, die bij de Afgescheiden Gemeente aangesloten waren’.

Van Ommeren naar Tiel en vice versa.

Er was echter nog een derde oorzaak voor de teruggang van de gemeente in Ommeren. Voordat in het naburige Tiel een Afgescheiden Gemeente kwam (dat was pas op 3 september 1853, zo’n negen jaar na de instituering van de gemeente in Ommeren) kwamen Afgescheidenen uit Tiel naar Ommeren om daar in het kerkje naar rechtzinnige voorgangers (meestal echter oefenaars of preeklezers) te luisteren. Maar toen in september 1853 ook in Tiel een gemeente geïnstitueerd werd, veranderde dat.

Ds. J. Brummelkamp (1837-1898) stond van 1864 tot 1870 in de Afgescheiden Gemeente te Tiel en Ommeren.

Toen ds. J. Brummeklkamp (1837-1898) in Tiel van 1864 tot 1870 predikant was liet de kerkenraad in de Afgescheiden Gemeente bij zijn afwezigheid ook wel hervormde predikanten voorgaan. Nogal wat kerkgangers dachten toen: als men in Tiel kennelijk hervormde predikanten op de Afgescheiden kansel wilde, waarom zouden de Afgescheidenen te Ommeren dan in dat kleine kerkje in hun woonplaats naar oefenaars of preeklezers luisteren? En ze vertrokken naar de Afgescheiden Gemeente van Tiel. Overigens: ds. Brummelkamp verliet in 1870 de Afgescheiden Kerk en ging over naar de Hervormde Kerk.

“Christelijke Gereformeerde Gemeente” (1869).

Ondertussen was landelijk in 1869 de kerkenfusie tot stand gekomen van de Christelijke Afgescheidene Kerk en het kleine kerkgenootschap van de Gereformeerde Kerk onder ‘t Kruis. Haar ontstaan was te wijten aan onenigheden die al in 1838 ontstonden. Daarbij ging het onder meer over de vraag welke kerkorde de Afgescheiden Gemeenten zouden aannemen: de aloude Dordtse Kerkorde of de door een van de eerste Afgescheiden predikanten, ds. H.P. Scholte (1805-1868) van Utrecht, opgestelde ‘Utrechtse Kerkorde’. Nogal wat Afgescheiden gemeenten namen de Utrechtse Kerkorde aan, zeer tegen de zin van degenen die zich mede daarom aan de Afgescheiden Kerk onttrokken en als ‘Gereformeerde Kerk onder ‘t Kruis’ verder gingen.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

In de jaren ‘60 van de negentiende eeuw waren de onderlinge meningsverschillen tussen beide kerken echter niet meer actueel en besloot men te gaan onderhandelen over samengaan. Dat doel werd bereikt in juni 1869. De naam van de verenigde kerk zou zijn Christelijke Gereformeerde Kerk. De gemeente in Ommeren heette dus sindsdien ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente te Ommeren’.

De gemeente werd kleiner.

De classicale kerkvisitatoren meldden ook dat het avondmaal in Ommeren verscheidene keren werd uitgesteld, omdat de gemeente ‘in eene doodige, steeds kwijnende toestand’ verkeerde. Er kwamen maar weinig mensen naar de diensten en er werden nauwelijks of geen kerkenraadsvergaderingen gehouden.

Vanaf 1861 was er in Ommerens Afgescheiden Gemeente bovendien geen ‘eigen’ predikant meer. De gemeente was ook erg klein geworden: in 1873 werden nog 16 of 17 belijdende leden geteld en had de gemeente een schuld van fl. 700 op het kerkgebouw. Geen wonder dat de consulent door de classis gevraagd werd de gemeente op te heffen, “de boeken op te vragen en de nog bestaande leden in de ledenrol te Tiel in te schrijven”.

De gemeente opgeheven (1877).

Omdat de consulent in 1876 meldde niet te weten wat er met het kerkgebouw moest gebeuren had hij de opheffing van de gemeente in dat jaar nog niet in daden omgezet. Hem werd verteld dat hij het kerkgebouw in overeenstemming met de wetten moest verkopen. Want de opheffing zou echt moeten plaatsvinden.

Ds. J.H. van der Lichte (1843-1918).

Op 18 oktober 1877 was het zover. Daarom verschenen voor de classicale commissie (die dit regelde) ds. J.H. van der Lichte (1843-1918) uit Tiel en ‘zijn’ ouderling  L. van Andel. Ook (de) leden van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Ommeren meldden zich, onder wie ouderling P.F. Kraan. Alle aanwezige leden van de gemeente in Ommeren verklaarden ‘hoofdelijk en met pijn in het hart’ het eens te zijn met de opheffing van de gemeente. Ze overhandigden het archief, de notulenboeken en het lidmatenboek aan de classicale commissie, die het liet opnemen in het archief van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Tiel. Want bij die gemeente zouden de christelijke gereformeerden van Ommeren worden ingeschreven. Het kerkgebouw zou worden verkocht, de grond waarop het stond zou aan de vroegere eigenaar, de weduwe Septer, worden teruggegeven. De kerk werd gesloopt en als afbraak in gedeelten verkocht.

Zeven belijdende leden met in totaal eenentwintig kinderen gingen over naar de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Tiel. In de Tielse Gasthuisstraat bezochten zij in het vervolg de (in 1887 vervangen) houten noodkerk, waar zij de kerkdiensten bijwoonden.

Bronnen onder meer:

De Bazuin, Stemmen uit de Christelijke (Afgescheidene) Gereformeerde Kerk. Kampen, div. jrg.

Gemeenten en predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992

Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

G. Keizer, Een Bladzijde uit de Geschiedenis der Gereformeerde Kerken. Ommeren, de eerste Afgescheiden Gemeente in de Betuwe, 1844-1879; Tiel, 1853-1903. Kampen, 1904

C. Smits, De Afscheiding van 1834, Negende deel, Provincie Gelderland. Dordrecht, 1991

© 2025. GereformeerdeKerken.info

Translation into English:

The Seceders in Ommeren.

In 1844, the Christelijke Afgescheidene Gemeente (Christian Seceder Congregation) was instituted in the village of Ommeren in the Dutch province of Gelderland. In 1869, this congregation joined the Christelijke Gereformeerde Kerk (Christian Reformed Church), which had arisen from the merger of congregations from the Afscheiding (Secession) and most Kruisgemeenten (Cross Congregations), and was thus called the Christelijke Gereformeerde Gemeente (Christian Reformed Congregation) from then on. In 1877, it merged with the Christian Reformed Congregation of Tiel.

Ommeren was part of the civil municipality of Lienden, and the Seceder congregation of which Ommeren was part was officially known as the “Christian Seceder Congregation of Ingen, Ommeren, and Lienden.” The church building was located in Ommeren. Around 1845, the civil municipality of Lienden had about 3,100 inhabitants. The ‘hervormde’ congregation in Ommeren had about 430 members. In Ingen and Lienden, the ‘hervormde’ congregations had approximately 960 and 1,610 members, respectively.

The Afscheiding gained only limited traction in the Betuwe region. For example, a Christian Seceder Congregation was also established in Tiel in 1853, while a so-called Kruisgemeente was instituted in Tricht. The limited spread of the Secession in this area was likely partly due to the presence of generally orthodox ministers in the ‘hervormde’ congregations in the region.

Additionally, some Seceders joined the congregations of the very orthodox Rev. L.G.C. Ledeboer (1808–1863), who, after leaving the ‘hervormde’ Church, founded his own Seceder congregations.

Prior to the Secession…

Even before Rev. H. de Cock (1801–1842) began the Secession in Ulrum in 1834, there were already concerned ‘gereformeerde’ believers in the Betuwe who held religious meetings in private homes. These gatherings were often attended by more than the twenty people allowed by the authorities. As a result, on June 11, 1829, Dirk Lodder (residing near Veenendaal), Jan van Kalkeren (living in Lienden), and Metje van der Waal (widow Van Eck) were convicted. They had been charged by ‘hervormde’ ministers D. Doedes and A. Lambrechts for leading or allowing unauthorized religious meetings in their homes. These meetings had been held multiple times, much to the annoyance of the ministers, who missed their parishioners on Sundays.

In August 1831, the widow Van Eck and Jan van Kalkeren again allowed religious gatherings in their homes, where lay preachers such as Dirk Lodder (by then moved to Elst) and wool combers from Veenendaal like Hendrik van der Biezen led the meetings. These gatherings came to the attention of the provincial governor because the widow Van Eck and Van Kalkeren had written to the king requesting that their religious gatherings be left in peace. King William I rejected their request.

In September 1832, the ‘hervormde’ church council of Lienden appealed to the classis about “unauthorized religious gatherings” held in the home of Arien van de Waard, where lay preacher Dirk Lodder had led. Lodder was ultimately fined 50 guilders by the court, and Van de Waard 10 guilders.

The Secession of 1834.

In October 1834, the Secession in Ulrum became a reality, led by Rev. H. de Cock. He was deposed by the church authorities as a ‘hervormde’ minister, after which he began instituting a total of 87 Seceder congregations, primarily in the north of the country.

The unauthorized religious meetings around Ommeren continued even after that. For instance, the church council of Ingen received a letter from Christina Udo and Willem van de Voort on September 7, 1835, stating that they were separating from the ‘hervormde’ Church because they “heartily unite with all true ‘gereformeerde’  [believers], wherever the Lord is pleased to gather them, we being united with them in the same confession of faith and bound together by the same bond of unity established in the Synod of Dordrecht in the years 1618 and 1619.” Initially, Udo and Van de Voort joined the Seceders in Rhenen, but by 1845 they were members of the newly established Seceder congregation in Ommeren.

Gathering in Ommeren.

On April 18, 1836, Frans Willem van Dee—and shortly afterward his wife—separated from the ‘hervormde’ Church. He was a supervisor on the estate of Baron Van Brakell. “This was the small beginning from which, eight years later [in 1844], the Christian Seceder Congregation of Ommeren was born.” Van Dee had long opposed the use in worship of the Evangelische Gezangen (Evangelical Hymns), which had been mandated by the state and were considered theologically liberal by the Seceders. He also objected to the teaching of Rev. H. Vermeer, who claimed “that all people would be saved.” Shortly thereafter, Van Dee had his son baptized in Elst by Rev. H.J. Budding (1810–1870), then still a minister of the united Seceder congregations in Zeeland.

The Seceders from Ingen, Lienden, and Ommeren were technically supposed to attend services in Rhenen, but they struggled with the travel distance. As a result, they began holding “gezelschappen” (religious meetings) in the homes of widow Van Kalkeren and Remmert Septer in Ommeren.

A House on Fire…

On March 29, 1837, an unauthorized religious meeting was held in the home of Arien van de Waard (also known as Arie van de Weert). The church council from Rhenen was also present. The house, however, caught fire. It was said that the home had been set on fire “by his enemies.” However, the mayor and the public prosecutor in Tiel noted “circumstances that pointed toward the victim himself,” and due to lack of evidence, no prosecution was initiated. Researcher Dr. Smits considered it unlikely that Van de Waard would have chosen precisely the evening of the Rhenen church council’s visit to set fire to his own house.

The Congregation Instituted (1844).

Around mid-1844, the Christian Seceder Congregation of Ommeren—born from these house gatherings—was formally instituted by Rev. A.C. van Raalte (1811–1876), then minister in Arnhem. He installed Remmert Septer as elder and Pieter Fransiscus Kraan as deacon.

In November 1844, the young Seceder congregation sent a petition to the king requesting official recognition as the Christian Seceder Congregation of Ommeren. The petition was signed by 21 people. By Royal Decree of February 13, 1845, King William II recognized the congregation. Services were held, as before, in the barn behind the home of Elder Septer on Achterstraat.

Rev. J.H. Donner Sr. (1848–1851).

On May 21, 1848, the first minister was installed: candidate J.H. Donner (1824–1903), who began his ministry with two congregations—Tiel and Ommeren—who had agreed to call a pastor together.

“When Donner preached in Ommeren, people came from far and wide to the barn and stable. Among the listeners were Baron Van Brakell of ‘Den Eng’ and his wife. However, very few people joined the congregation, and to encourage them to do so, the Lord’s Supper was sometimes made accessible to anyone who desired it, hoping they would then join. At other times, only confessing members were admitted, to encourage others to join by making a profession of faith.”

A Church Building (1849).

The church became increasingly full under Rev. Donner’s preaching, and it became necessary to construct a proper church building. Elder Remmert Septer made land available, and in 1849, a church was built. The well-known Mrs. J.J. Zeelt (1780–1864) of Baambrugge—famous for her financial and moral support of Seceder congregations—donated no less than 1,500 guilders.

Carpenter P.F. Kraan and contractor Evert D.J. de Jongh from Tiel built the church for that sum; it seated about 200 people.

Rev. Donner left Tiel and Ommeren on August 23, 1851, to accept a call to Leiden.

Rev. H.A. de Vos (1852–1854).

Rev. H.A. de Vos (1816–1868) from Marrum served the Seceder Congregations of Tiel and Ommeren for less than two years. He was installed on May 23, 1852, and departed on February 12, 1854, having accepted a call to the congregation in Tiel (without Ommeren). Ommeren was thus removed from his responsibilities.

Rev. J.W. Legrom (1858–1861).

A few years later, another joint call by Ommeren and Tiel resulted in the installation of a third minister: Rev. J.W. Legrom (1819–1873) from Putten, on August 28, 1858.

Membership and attendance gradually increased. In 1859, it was decided to enlarge the church building. But the tide turned. Around 1860, the congregation began to decline. One cause was the arrival of the “capable and orthodox” Rev. J.J. van Toorenenbergen, who became the ‘hervormde’ pastor in Ommeren in 1860. When Rev. Legrom left in 1861, attendance decreased significantly, especially since only a very small part of the congregation were actual members of the Seceder church.

From Ommeren to Tiel and Back.

Another reason for Ommeren’s decline: before Tiel had its own Seceder congregation (established September 3, 1853), Seceders from Tiel would travel to Ommeren to hear orthodox preachers—usually lay preachers or sermon readers. But after 1853, with a congregation in Tiel, this changed.

When Rev. J. Brummelkamp (1837–1898) served in Tiel (1864–1870), the church council occasionally invited ‘hervormde’ ministers to preach in his absence. Some churchgoers began to wonder: if ‘hervormde’ ministers were welcome in the Seceder pulpit in Tiel, why should they remain in the tiny church in Ommeren with only lay preachers? So, many moved to the Tiel congregation. Notably, Rev. Brummelkamp left the Seceder Church in 1870 and returned to the Reformed Church.

“Christian Reformed Congregation” (1869).

In 1869, a national church union took place between the Christelijke Afgescheidene Kerk and the small Gereformeerde Kerk onder ‘t Kruis. Their differences dated back to 1838, including disagreement over which church order to adopt—the traditional Dordtse Kerkorde or the Utrechtse Kerkorde drafted by Rev. H.P. Scholte (1805–1868). Many congregations adopted the Utrecht order, prompting others to break away and form the Cross Church.

By the 1860s, such disputes had lost relevance, and merger discussions began. In June 1869, the union was completed. The new name: Christelijke Gereformeerde Kerk. From then on, Ommeren’s congregation was called the Christian Reformed Congregation of Ommeren.

The Decline of the Congregation.

Church visitors from the classis reported that communion in Ommeren had to be postponed several times because the congregation was “in a lifeless, continually declining condition.” Few attended services, and consistory meetings were rarely or never held.

Since 1861, Ommeren had no resident minister. By 1873, the congregation had only 16 or 17 confessing members and a debt of 700 guilders on the church building. The classis asked the consulent (overseeing minister) to dissolve the congregation, collect the records, and transfer the remaining members to Tiel’s register.

Dissolution of the Congregation (1877).

In 1876, the consulent reported he didn’t know what to do with the church building and hadn’t yet dissolved the congregation. He was instructed to sell the church according to legal requirements—the dissolution had to proceed.

It did—on October 18, 1877. At that time, Rev. J.H. van der Lichte (1843–1918) of Tiel, along with his elder L. van Andel, appeared before the classical committee, as did members of the Christian Reformed Congregation of Ommeren, including elder P.F. Kraan. All present members of Ommeren declared “individually and with pain in their hearts” that they agreed to the dissolution. They handed over the archives, minutes, and membership rolls to the committee, which placed them in the archive of the Christian Reformed Congregation of Tiel.

The church building was sold; the land was returned to its former owner, the widow Septer. The church was demolished and sold off in parts.

Seven confessing members with a total of 21 children transferred to the Christian Reformed Congregation in Tiel. From then on, they attended services in the wooden emergency church on Gasthuisstraat (replaced in 1887).