Inleiding.
Het onderstaande verhaal behandelt de belangrijkste zaken betreffende de ‘Gereformeerde Gemeenten onder het Kruis’ verenigd in de ‘Classis Overijssel’, en wel vanaf 1851 (toen de ‘classis Zwolle’ van Kruisgemeenten in de provincie Overijssel ontstond) tot 1869, toen de hereniging van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de meeste Kruisgemeenten plaatsvond.

In 1985 verscheen een gedrukte ‘Inventaris van de Synodale Archieven van De Gereformeerde Kerken in Nederland. In onderdeel II daarvan wordt beschreven welke documenten aanwezig zijn in het archief van ‘De Gereformeerde Kerk onder het Kruis in Nederland’. Naast stukken van de Algemene Kerkelijke Vergaderingen (1844-1869) van deze kerkengroep worden ook genoemd de ‘Notulen van de vergaderingen van de Classis Overijssel 1851-1869, 1 deel’.
Wat was ‘De Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’?
Alvorens de inhoud van dat notulenboek in het kort weer te geven – in de woorden van ds. O.C. Broek Roelofs (1910-2005) – eerst het volgende over het ontstaan van De Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis.

Zoals bekend was de Afscheiding van 1834 een gevolg van de devaluatie van de in de Nederlandse Hervormde Kerk geldende belijdenis, uitdrukt in de Drie Formulieren van Enigheid. De Afgescheidenen – onder leiding van ds. H. de Cock (1801-1842) in het Groningse dorp Ulrum – wilden daarom geen kerkelijke gemeenschap meer hebben met het ‘hervormde kerkgenootschap’, zoals dit bij Koninklijk Besluit van 7 januari 1816 – met terzijdestelling van de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde – vastgesteld was. De Afgescheidenen pretendeerden de aanhangers te zijn van de gereformeerde leer en als zodanig de voortzetting van de aloude Vaderlandse Kerk der Hervorming. Zij deden daarbij echter de ervaring op, dat niet straffeloos met het Hervormde Kerkgenootschap kon worden gebroken om een nieuwe kerkformatie op te bouwen.

Aan de door de overheid opgelegde straffen wegens het houden van eigen samenkomsten, gevolgd door verbalisering of zelfs gevangenisstraf, kon op drie voorwaarden worden ontkomen: a. De toezegging dat zelfstandig voor eigen ‘inrichting’ van de Afgescheiden Gemeente zou worden gezorgd; b. Dat nooit enige aanspraak zou worden gemaakt op bezittingen, inkomsten of rechten van de Hervormde Kerk; c. Dat de naam ‘gereformeerd’ zou worden prijsgegeven.
‘De Utrechtse Kerkorde’.
De Afgescheiden Gemeente van Utrecht was de vervolging door de overheid moe, en was in 1839 onder leiding van ds. H.P. Scholte (1805-1868) de eerste gemeente die op die voorwaarden erkend werd (ds. Scholte was, naast ds. H. de Cock (1801-1842) in Ulrum, een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land). Er waren echter Afgescheiden Gemeenten en individuele Afgescheidenen, die het voldoen aan de gestelde voorwaarden verraad vonden aan de principes van de Afscheiding van 1834.

Daar kwam nog bij dat door ds. Scholte de aloude en vertrouwde gereformeerde Dordtse Kerkenordening tijdelijk vervangen werd door een eigentijdse – door hem zelf opgestelde – Kerkorde, zij het met dezelfde strekking. Deze regeling werd de Utrechtse Kerkorde genoemd. Ondanks aandrang van ds. A.C. van Raalte (1811-1876), Afgescheiden predikant van Genemuiden en Mastenbroek, om daarin mee te gaan, stuitte dit feit op verzet bij een aantal leden en gemeenten. Zij wilden daarom niet langer in één kerkverband samenleven met de ‘Christelijke Afgescheidene Gemeenten‘ die de overheidserkenning aanvroegen en ‘het voorschrift der vaderen terzijde legden’.
Tussen 1839 en 1844 probeerden deze ‘bezwaarden’ elkaar te vinden en hielden vervolgens (na voorafgaande bijeenkomsten van enkele gemeenten) in 1844 hun eerste ‘Algemene Vergadering van Gereformeerde Kerk onder het Kruis’ (met ‘onder het Kruis’ bedoelden ze dat ze nog leden ‘onder het juk van de vervolgingen door de overheid’). In 1851 kwam er, na verdere groei van dit kerkgenootschap, een nieuwe classisverdeling, waaraan de ‘classis Overijssel’ haar ontstaan dankte, zij het dat die toen nog ‘Classis Zwolle’ genoemd werd.

In 1852 schrapte de overheid echter de eis tot overheidserkenning van kerken. Daardoor werd het langzamerhand weer mogelijk hernieuwde eenheid met de Christelijke Afgescheidene Kerk te zoeken, eerst op plaatselijk niveau in enige gemeenten, daarna collectief in juni 1869, waarna de naam ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ werd aangenomen.
De ‘Classis Overijssel’ van de ‘Kruisgemeenten’.
De classisindelingen van de ‘Kruisgemeenten’ varieerden elke paar jaar. Voor wat betreft de Kruisgemeenten in de provincie Overijssel (en ten noorden daarvan) ontstond in 1845 de Classis Zalk (met gemeenten in Zalk, Apeldoorn, Rouveen, Wanneperveen, Uithuizermeeden, Spijk (Gr.) en Bierum. Ook het Friese Idskenhuizen behoorde enige tijd tot ‘de classis Overijssel’.
– In 1851 werd de ‘Classis Zwolle’ genoemd, met gemeenten in Zwolle en Zalk, Zwartsluis, Kampen, Rouveen, Wanneperveen, Rijssen, Bierum, e.a.
– In 1853 was sprake van de ‘Classis Zwolle’, waartoe de Kruisgemeenten in Overijssel, Drenthe, Groningen, Friesland en Emden in Hannover behoorden.
– In 1857 werden tot de ‘Classis Zwolle’ alleen de gemeenten in Overijssel gerekend.
– In 1859 was er de ‘Classis Overijssel, Groningen en Friesland’, waartoe de Kruisgemeenten in die provincies behoorden.
– In 1865 was er de ‘Classis Overijssel’, waartoe in 1867 ook de Kruisgemeente in het Groningse Bierum behoorde.
– In 1868 tenslotte behoorden tot de ‘Classis Overijssel’ alleen de gemeenten in de provincie Overijssel.
We handhaven voor dit verhaal de titel in het oorspronkelijke verhaal, ‘Classis Overijssel’, omdat die het duidelijkst weergeeft met welke gemeenten men vooral te doen had.
De belangrijkste gebeurtenissen in de Overijsselse Kruisgemeenten.
In het nu volgende verhaal bezien we de belangrijkste gebeurtenissen in de verschillende Overijsselse ‘Kruisgemeenten’, zoals die op de classisvergaderingen besproken werden. Dit geeft nu en dan wel een beeld van de plaatselijke gesteldheid, maar is er geen volledige en getrouwe afspiegeling van; gelukkig maar, zoals gemerkt zal worden (de kerken te Zwolle en te Zwartsluis domineerden de classis in ‘belangrijkheid’).
Zwolle.

In Zwolle was van 1846 tot 1864 ds. D. Klinkert (1818-1898) predikant, een vooraanstaand man in deze kerkengroep. Tijdens de ambtsbediening van ds. Klinkert omvatte de Zwolse afvaardiging naar de classis ook die van de kerk van Zalk, welke beide Kruisgemeenten ten aanzien van de dienst des Woords gecombineerd waren. Ook Wapenveld werd door de afgevaardigden van Zwolle vertegenwoordigd; vermoedelijk was daar een ‘filiaal-gemeente’ gevestigd. Na 1864 kwam Zalk met een eigen afvaardiging naar de classis.

Toen ds. Klinkert in 1864 naar Rotterdam vertrokken was, waar hij tot zijn dood in 1898 predikant bleef, volgde ds. R. Veldman (1830-1869) hem nog in datzelfde jaar (1864) op; deze kwam uit Den Haag. Reeds het volgende jaar werden twee van zijn leerlingen met vrucht geëxamineerd: te weten ds. W.G. Smitt (1842-1912), vader van de later te noemen ds. P.A.E. Sillevis Smitt (1867-1918), en de oefenaar, later predikant, E. van ’t Loo (1833-1905) te Hasselt.

Maar er kwamen bij de classis bezwaren tegen de prediking van ds. Veldman binnen. De bespreking ervan kon niet tot een goed einde worden gebracht. Met acht tegen zes stemmen werd besloten ze over te hevelen naar de Algemene Vergadering. In mei 1866 (de classis vergaderde als regel een keer per jaar) waren er ‘onderscheidene beschuldigingen’ ter tafel van br. B.C.P. Jansen te Zwolle, zowel tegen de kerkenraad van Zwolle als tegen zijn predikant. Ouderling Stoel van Zwolle beschuldigde op zijn beurt br. Jansen van leugen en laster, ook ten aanzien van de nu ingebrachte bezwaren. Getuigen verklaarden de opmerkingen van br. Stoel echter voor waarheid, zodat de klacht van br. Jansen bleef liggen (overigens werd geconstateerd, dat br. Hiemink in Zwolle op wettige gronden in zijn ambt geschorst was).
In augustus 1866 moesten de classiskerken weer bij elkaar komen. Aan de orde was het al dan niet officieel zijn ‘der op zage van relatie geschiedt door ds. R. Veldman en de kerkeraad van Zwolle’ [ds. Veldman en de Zwolse kerkenraad wilden dus niet meer tot de Kruisgemeenten behoren, ze hadden die relatie opgezegd]. Had br. Jansen dan toch gelijk gehad? Ds. Veldman wilde niet ter vergadering komen. De synodale commissie adviseerde de ‘opzage’ als officieel te beschouwen. De classis stemde hiermee in met vier tegen drie stemmen. Dientengevolge zou in Zwolle door de classis een nieuwe kerkenraad moeten worden gekozen.

In 1867 werd de kerkenraad van Zalk berispt over het feit dat daar, ondanks het vertrek van de groep-Veldman. tóch nog kinderen door ds. Veldman gedoopt werden. De gemeente van Hasselt met de oefenaar Van ’t Loo bleek zich bij de groep-Veldman te hebben aangesloten. Toen ds. Veldman in het jaar der hereniging van de Afgescheiden Kerk en de Kruisgemeenten, 1869, echter op 39-jarige leeftijd overleed, bleef er van zijn groep ‘buiten-het-verband-van-de Kruiskerken’ niets over.
Zwartsluis.

De Kruisgemeente van Zwartsluis werd sinds 1850 bediend door ds. J. Plug (1824-1869). Deze vertrok in 1862 naar Amsterdam. Daar had een deel van de gemeente zich een jaar tevoren, met haar predikant, herenigd met de Christelijke Afgescheidenen, net als in Vlissingen en in De Lier. Als opvolger van ds. Plug werd in 1862 op Art. 8 van de Kerkorde (dus op grond van ‘singuliere gaven’) ds. P.J. Korbee (1832-1868) als predikant van Zwartsluis bevestigd, die tot die tijd oefenaar was in Oude en Nieuwe Wetering (ZH). De Kruisgemeente van Zwartsluis wilde hem graag als predikant hebben, maar vooralsnog werd hij in 1862 alleen voor de dienst in de eigen classis toegelaten. Zijn traktement bedroeg fl. 600 per jaar ‘met vrije woning, tuin en brandstof’. De Algemene Vergadering verleende hem in 1863 een ‘zending’ in alle gemeenten. Ds. Korbee overleed al in 1868, 36 jaar oud.

(In 1859 werd een lid van de Kruisgemeente van Zwartsluis en leerling van ds. Plug, br. W. Raman (1829-1919), na een preek over Joh. 14 vers 6, toegestaan ‘een stichtelijk woord te spreken’. Hij ging zich echter aan de Theologische School van de Christelijk Afgescheidenen in Kampen verder bekwamen en werd daarna predikant bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Hattem.)
Bierum.
In Bierum, bij Delfzijl, was een geïsoleerde Kruisgemeente te midden van veel Afgescheiden gemeenten. Al in 1851, toen ze nog herderloos was, werd haar toegezegd, dat ze in de dienst des Woords geholpen zou worden.

Korte tijd (van 1856 tot 1858) was ds. H. van den Oever Czn. (1926-1900) haar predikant, maar in 1864 raakte deze buiten het kerkverband van de Kruisgemeenten. Toen, in 1860, 29 jaar oud, werd de Zeeuw ds. N.J. Engelberts (1831-1918) daar predikant. Maar al in 1863 vertrok deze naar Zutphen. Ondanks zijn jonge leeftijd nam hij al spoedig een vooraanstaande plaats in de Kruisgemeenten in. Mét de predikanten ds. Klinkert en ds. Plug maakt hij in 1866 deel uit van de Synodale Commissie die op de classis adviseerde over de zaak-ds. Veldman.

Nog in 1869, het jaar der hereniging van de Kruisgemeenten en de Christelijke Afgescheidene Kerk, schreef hij in opdracht van de Algemene Vergadering een verdediging, een Apologie, met betrekking tot het recht van bestaan van de Kruisgemeenten! Zijn opvolger in Bierum was van 1863 tot 1868 ds. H.M. van der Vegt (1831-1915). Als predikant van Heerde zou hij in 1896 De Gereformeerde Kerken in Nederland verlaten, om zich te voegen bij de herleefde Chr. Geref. Kerk (die ontstond door bezwaren tegen de ‘Vereniging’ met de Dolerenden).

Rijssen.
De Kruisgemeente van Rijssen deed al in 1851 van zich spreken door haar besluit, dat geen kinderen gedoopt mogen worden van ouders, die hun huwelijk niet kerkelijk hadden laten bevestigen. De classis verenigde zich niet met die opvatting. Rijssen hield zich daarom toen tot 1859 op afstand door geen afgevaardigden meer naar de classicale vergaderingen te sturen. Maar in 1860 en 1861 waren ze toch weer aanwezig.
Die kentering kwam er toen de gemeente zich in 1861 van een oefenaar had voorzien in de persoon van J.H. Brilman (1833-1875), van oorsprong wever van beroep. Als ouderling was hij in oktober 1862 op de classis aanwezig. In een aparte vergadering, die in oktober 1862 gehouden werd, kwam een verzoek van de gemeente Rijssen aan de orde om hun voorganger te mogen examineren om uitsluitend dienst te doen in de gemeente van Rijssen. Het verzoek van Rijssen werd toegestaan, maar zonder resultaat, want hij slaagde niet voor het examen.

In 1864 was er uit Rijssen weer een verzoek binnengekomen om ‘broeder J.H. Brilman, thans lerend ouderling aldaar, peremptoir te examineren overeenkomstig Art. 8 der Kerkordening’ (‘singuliere gaven’). Dat verzoek werd ‘aanvaard op voorwaarde dat de examinandus alleen bij die gemeente beroepbaar zij’. Drie dagen lang werd het examen “aangevangen, voortgezet en voltrokken. Onder biddend opzien tot de Heere wordt daarna besloten hem tot de H. Bediening des Goddelijken Woords en der Sacramenten toe te laten, waartoe hem de aanstelling als herder en leraar in de gemeente Gods wordt overhandigd”.
Twee kwesties te Rijssen…
In 1869 werd op de classisvergadering te Rijssen weliswaar de plaatselijke predikant, ds. Brilman, met onder meer de onder Zwolle genoemde br. Jansen afgevaardigd naar de (laatste) Algemene Vergadering van de Kruisgemeenten, maar er werden ook twee kwesties uit Rijssen zelf besproken:
Zo werd tegen de benoeming van br. H.G. Ligtenberg als diaken bezwaar ingebracht. Dat was de reden dat hij nog niet als zodanig was bevestigd. Gevraagd naar de notulen van de kerkenraadsvergaderingen om het verloop van de benoemingsprocedure na te gaan, bleken deze wel geschreven te zijn, maar sedert zes jaar in de kerkenraad niet meer te zijn voorgelezen en, zonder medeweten van de kerkenraad, naderhand door de predikant en een ouderling te zijn getekend. Ze werden onwettig verklaard en de klacht niet ontvankelijk. Er moest weer van voren af aan begonnen worden.
Daarna kwam ter sprake het voornemen van ds. Brilman naar Amerika te emigreren. Dit werd door de classis ‘ontijdig en onwettig’ genoemd. Hem werd, bij realisering, een kerkelijke attestatie en een aanbeveling geweigerd. ‘Zijn Eerwaarde verzoekt dat de zaak op de Algemene Vergadering worde ingebracht, om ook haar oordeel te vernemen. Dit verzoek wordt ingewilligd’. Het verdere verloop valt buiten dit bestek en vond plaats na de hereniging van 1869. De emigratie vond uiteindelijk geen doorgang; ds. Brilman verliet Rijssen in 1869, door aanvaarding van een beroep naar Vroomshoop. In 1875 overleed hij als gereformeerd predikant van Holten, op de leeftijd van 42 jaar.
Translation into English:
The ‘Classis Overijssel’ of the Cross Congregations (1).
Introduction
The following narrative addresses the most significant aspects concerning the ‘Gereformeerde’ Congregations under the Cross, united in the Classis Overijssel, from 1851—when the Classis Zwolle of ‘Cross Congregations’ in the province of Overijssel was established—until 1869, when the reunion of the Christian Seceded Church and most of the Cross Congregations (‘Kruisgemeenten’) took place.
In 1985, a printed Inventory of the Synodal Archives of the ‘Gereformeerde’ Churches in the Netherlands was published. Part II of this inventory describes the documents available from The ‘Gereformeerde’ Church under the Cross in the Netherlands. In addition to materials from the General Church Assemblies (1844–1869) of this church group, the inventory also includes the Minutes of the Meetings of the Classis Overijssel, 1851–1869, 1 volume.
The ‘Gereformeerde’ Reformed Church under the Cross.
Before summarizing the content of these minutes, it is essential to first provide context about the origins of The ‘Gereformeerde’ Church under the Cross.
As is well known, the Secession of 1834 was a result of the devaluation of the confession upheld by the ‘Hervormde’ Church, as expressed in the Three Forms of Unity. The Seceders—led by Rev. H. de Cock (1801–1842) in the Groningen village of Ulrum—no longer wished to remain in ecclesiastical fellowship with the ‘Hervormde’ Church Association, which had been established by Royal Decree on January 7, 1816, setting aside the historic ‘gereformeerde’ Dordrecht Church Order. The Seceders claimed to be adherents of the ‘gereformeerde’ faith and sought to continue the legacy of the historic national church of the Reformation. However, they soon experienced that breaking ties with the ‘Hervormde’ Church Association to establish a new church formation was not without consequences.
Three conditions had to be met to avoid penalties imposed by the authorities for holding independent gatherings, which could lead to fines or even imprisonment:
a. A pledge to ensure the independent organization of the Seceder Congregation;
b. A commitment never to claim the assets, income, or rights of the ‘Hervormde’ Church;
c. The relinquishment of the name ‘gereformeerd’.
The Utrecht Church Order.
The Seceder Congregation in Utrecht, weary of persecution by the authorities, became the first congregation in 1839 to be recognized under these conditions, led by Rev. H.P. Scholte (1805–1868). Rev. Scholte, along with Rev. H. de Cock, was among the first Seceder ministers in the Netherlands. However, there were those who considered compliance with these conditions to be a betrayal of the principles of the 1834 Secession.
Additionally, Rev. Scholte temporarily replaced the historic and trusted ‘gereformeerde’ Dordrecht Church Order with a contemporary church order that he drafted himself, albeit with the same intent. This arrangement became known as the Utrecht Church Order. Despite encouragement from Rev. A.C. van Raalte (1811–1876), Seceder minister of Genemuiden and Mastenbroek, to adopt it, the measure met with resistance from some members and congregations. These dissenters no longer wished to be part of a church association with the Christian Seceder Congregations that sought government recognition and set aside the “precepts of the fathers.”
Between 1839 and 1844, these dissenters sought to unite and eventually held their first General Assembly of ‘Gereformeerde’ Churches under the Cross in 1844, following earlier meetings of a few congregations. The term under the Cross signified that they still “suffered under the yoke of government persecution.” In 1851, after further growth of this denomination, a second division of classes occurred, giving rise to the Classis Overijssel, initially referred to as Classis Zwolle.
In 1852, the government rescinded the requirement for state recognition of churches. This development gradually made it possible to seek renewed unity with the Christian Seceded Church, initially at the local level in some congregations and later collectively in June 1869, when the name Christian Reformed Church was adopted.
The Classis Overijssel of the Cross Congregations.
The classis divisions of the ‘Cross Congregations’ varied every few years. Regarding the Cross Congregations in the province of Overijssel (and further north), the following developments occurred:
- In 1845, the Classis Zalk was established, encompassing congregations in Zalk, Apeldoorn, Rouveen, Wanneperveen, Uithuizermeeden, Spijk (Gr.), and Bierum. For a time, the Frisian Idskenhuizen also belonged to the Classis Overijssel.
- In 1851, the Classis Zwolle included congregations in Zwolle, Zalk, Zwartsluis, Kampen, Rouveen, Wanneperveen, Rijssen, Bierum, and others.
- In 1853, the Classis Zwolle extended to Cross Congregations in Overijssel, Drenthe, Groningen, Friesland, and Emden in Hannover.
- In 1857, the Classis Zwolle comprised only the congregations in Overijssel.
- In 1859, the Classis Overijssel, Groningen, and Friesland included the Cross Congregations in those provinces.
- By 1865, the Classis Overijssel included the Cross Congregation in Bierum, Groningen.
- In 1868, the Classis Overijssel finally comprised only the congregations in the province of Overijssel.
For clarity, this narrative retains the title Classis Overijssel, as it most accurately reflects the primary congregations involved.
The following narrative examines the most significant events in the various Overijssel Cross Congregations as discussed during classis meetings. While this provides occasional insights into local circumstances, it does not offer a complete and accurate reflection—fortunately so, as will become apparent. (The churches in Zwolle and Zwartsluis dominated the classis in terms of “importance.”)
Zwolle.
In Zwolle, Rev. D. Klinkert (1818–1898) served as minister from 1846 to 1864, a prominent figure within this church group. During his tenure, the Zwolle delegation to the classis also represented the church in Zalk, as the two Cross Congregations were combined in their ministry of the Word. Wapenveld was also represented by Zwolle’s delegates, likely as a “branch congregation.” After 1864, Zalk sent its own delegation to the classis.
When Rev. Klinkert departed for Rotterdam—where he served until his death in 1898—Rev. R. Veldman (1830–1869) succeeded him in 1864, coming from The Hague. By the following year, two of Rev. Veldman’s students successfully passed their examinations: Rev. W.G. Smitt (1842–1912), father of the later Rev. P.A.E. Sillevis Smitt (1867–1918), and the exhorter (later minister) E. van ’t Loo (1833–1905) in Hasselt.
However, objections to Rev. Veldman’s preaching were raised at the classis. Discussions failed to resolve the issue, and by a vote of eight to six, it was decided to refer the matter to the General Assembly. In May 1866 (classis meetings were typically held annually), “various accusations” were brought forth by Br. B.C.P. Jansen of Zwolle, directed at both the Zwolle church council and its minister. Elder Stoel of Zwolle, in turn, accused Br. Jansen of lying and slander, particularly concerning the current objections. Witnesses confirmed Elder Stoel’s claims, leaving Br. Jansen’s complaint unresolved. (It was also noted that Br. Hiemink in Zwolle was lawfully suspended from office.)
In August 1866, the classical churches were required to meet again. The issue at hand was whether or not to officially recognize “the severance of ties carried out by Rev. R. Veldman and the church council of Zwolle” [Rev. Veldman and the Zwolle church council no longer wished to belong to the Cross Churches and had terminated that relationship]. Had Brother Jansen been correct after all? Rev. Veldman refused to attend the meeting. The synodal committee advised considering the “severance” as official. The classis approved this advice by a vote of four to three. Consequently, a new church council had to be elected in Zwolle by the classis.
In 1867, the church council of Zalk was reprimanded for the fact that, despite the departure of the Veldman group, children were still being baptized there by Rev. Veldman. The congregation in Hasselt, led by the lay preacher Van ’t Loo, appeared to have joined the Veldman group. However, when Rev. Veldman passed away in 1869, the year of the reunion between the Secession Church and the Cross Churches, at the age of 39, nothing remained of his group “outside the fellowship of the Cross Churches”.
Zwartsluis.
Since 1850, the Cross Church of Zwartsluis had been served by Rev. J. Plug (1824–1869). He left for Amsterdam in 1862. A year earlier, part of the congregation, along with their minister, had reunited with the Christian Secessionists, as had occurred in Vlissingen and De Lier.
Rev. Plug’s successor was Rev. P.J. Korbee (1832–1868), who was appointed in 1862 under Article 8 of the Church Order (based on “singular gifts”). Until then, he had been a lay preacher in Oude and Nieuwe Wetering (South Holland). The Cross Church of Zwartsluis was eager to have him as their minister, but initially, in 1862, he was only admitted to serve within the local classis. His stipend was 600 guilders per year, “with free housing, a garden, and firewood.” In 1863, the General Assembly granted him authorization to serve in all congregations. Rev. Korbee passed away in 1868 at the age of 36.
In 1859, a member of the Cross Church of Zwartsluis and a student of Rev. Plug, Brother W. Raman (1829–1919), was allowed to “deliver an edifying word” after a sermon on John 14:6. He later pursued further training at the Theological School of the Christian Secessionists in Kampen and subsequently became a minister in the Christian Secessionist Church in Hattem.
Bierum.
In Bierum, near Delfzijl, there was an isolated Cross Church amidst many Secessionist congregations. As early as 1851, when the congregation was still without a minister, it had been promised assistance in the ministry of the Word.
For a short period (1856–1858), Rev. H. van den Oever Czn. (1826–1900) served as its minister, but in 1864, he left the fellowship of the Cross Churches. In 1860, the 29-year-old Zeeland native Rev. N.J. Engelberts (1831–1918) became the minister there. However, he left for Zutphen in 1863. Despite his young age, he quickly became a prominent figure within the Cross Churches. Alongside Revs. Klinkert and Plug, he served on the Synodal Committee in 1866, advising the classis on the Veldman case.
In 1869, the year of the reunion of the Cross Churches and the Christian Secessionist Church, he wrote a defense—an Apology—on behalf of the General Assembly regarding the right to exist of the Cross Churches. His successor in Bierum was Rev. H.M. van der Vegt (1831–1915), who served from 1863 to 1868. Later, as a minister in Heerde, he left the ‘Gereformeerde’ Churches in the Netherlands in 1896 to join the revived Christian Reformed Church, which had emerged due to objections to the “Union” with the Doleantie.
Rijssen.
In 1851, the Cross Church of Rijssen made itself known by deciding that children of parents who had not had their marriage solemnized in the church could not be baptized. The classis did not agree with this view. As a result, Rijssen distanced itself by not sending representatives to the classical meetings until 1859. However, they were present again in 1860 and 1861.
This change occurred when the congregation appointed a lay preacher in 1861, J.H. Brilman (1833–1875), who was originally a weaver by trade. As an elder, he attended the classis in October 1862. During a special meeting held in October 1862, the congregation of Rijssen requested permission to examine their leader for service exclusively within their own church. This request was granted, but Brilman failed the examination.
In 1864, Rijssen again requested that “Brother J.H. Brilman, currently a teaching elder there, be examined according to Article 8 of the Church Order (‘singular gifts’).” The request was approved on the condition that the examinee would be eligible for a call only from that congregation. After a three-day examination, it was decided, “With prayerful reliance on the Lord,” to admit him to the Holy Ministry of the Divine Word and Sacraments. He was then installed as pastor and teacher in God’s congregation.
…Two issues in Rijssen…
In 1869, during the classis meeting in Rijssen, the local minister, Rev. Brilman, and Brother Jansen (mentioned earlier in connection with Zwolle) were delegated to the (final) General Assembly of the Cross Churches. Two local issues were also discussed:
- An objection was raised against the appointment of Brother H.G. Ligtenberg as deacon. He had not yet been confirmed in this role. Upon reviewing the minutes of the church council meetings to investigate the nomination process, it was revealed that while the minutes had been written, they had not been read aloud to the council for six years. Furthermore, they had subsequently been signed by the minister and an elder without the council’s knowledge. The minutes were declared invalid, and the complaint was deemed inadmissible. The process had to start over.
- The second issue concerned Rev. Brilman’s intention to emigrate to America. The classis deemed this “untimely and unlawful” and refused him a church certificate and recommendation. He requested that the matter be brought before the General Assembly for their opinion. This request was granted. However, the emigration did not proceed; Rev. Brilman left Rijssen in 1869, accepting a call to Vroomshoop. He passed away in 1875 as the Reformed minister of Holten at the age of 42.