Het ‘kerkoproer’ van 1879 te Nieuw-Amsterdam (1)

In het Drentse Nieuw-Amsterdam – toen nog Bumaveen geheten – ontstond in 1871 de wens om een eigen Christelijke Gereformeerde Gemeente te stichten.

Kaart: Google.

Hendrikus Meijerink.

De initiatiefnemers, Geert Mulder en Jan Vos (beiden lid van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Emmen) hadden zelfs al een voorganger op het oog: Hendrikus Meijerink (1826-1893). Deze Hendrikus was op 17 juni 1826 in Dedemsvaart ter wereld gekomen, werkte als veenarbeider en trouwde met Geesje Leverink. In zijn boekje ‘Eenige bange dagen (…)’ noemde hij zichzelf ‘een ongeloovige, ja godloochenaar’. Maar toen hij 33 jaar oud was kwam hij tot bekering: ‘Toen gaf de Heere mij Zijn levendmakenden lieven Heiligen Geest en bracht mij tot mij zelven (…) en stortte Zijne liefde in mijn hart uit’. Hij had nog maar één wens: het evangelie te verkondigen aan de ruwe veenarbeiders in het Hollandscheveld. Het duurde niet lang of zijn naam werd bekend tot in de verre omgeving en het was geen zeldzaamheid dat hij soms tien keer in een week uitgenodigd werd ergens te spreken.

Oefenaar Hendrikus Meijerink (1826-1893).

Dat had ook vervener Karst Jacobs Troost gemerkt. Hij had in 1867 aan het Dwarsgat (tegenwoordig het dorp Elim) een kerkje laten bouwen. Al gauw werd er een gemeente geïnstitueerd door ds. P.J. Korbee (1832-1868), predikant van de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis te Zwartsluis, en Hendrikus Meijerink werd als lerend ouderling (oefenaar) bij die gemeente aangesteld. Hij verhuisde echter niet naar het Dwarsgat, maar bleef in zijn geboorteplaats Dedemsvaart wonen. Tijdens zijn werk als oefenaar aan het Dwarsgat had Meijerink een examen afgelegd om de bevoegdheid van hulpprediker te krijgen. Dat getuigschrift kreeg hij op 23 april 1870, anderhalf jaar nadat hij in het Dwarsgat was aangesteld als oefenaar.

Contact met Nieuw-Amsterdam.

Omdat Meijerink ook in de omgeving van Nieuw-Amsterdam spreekbeurten vervulde was het niet vreemd dat hij ook daar verzeild raakte. Daar was toen nog geen Christelijke Gereformeerde Gemeente geïnstitueerd, want degenen die tot die kerk behoorden waren lid van de gemeenten in Emmen (geïnstitueerd in 1841) of in Oud-Schoonebeek (geïnstitueerd in 1859). We weten in elk geval dat hij op 22 februari en 13 maart 1871 in Nieuw-Amsterdam preekte en dat zijn woorden er goed in de smaak vielen. In elk geval Jan Vos en Geert Mulder waren enthousiast! Ze klommen in de pen en schreven een beroepsbrief voor Hendrikus Meijerink met het opschrift ‘In naam van het volk’ en ondertekenden het document eigenhandig.

Op de april-classis van 1871.

Ze wisten wat hen verder te doen stond: de classis Koevorden (toen met een ‘K’ geschreven) vragen om in Nieuw-Amsterdam een Christelijke Gereformeerde Gemeente te institueren! Erg veel leden waren er nog niet, een stuk of twintig misschien, maar met Hendrikus als voorganger zou de gemeente zich vast en zeker snel uitbreiden. Op 5 april 1871 trokken beide broeders naar Coevorden om er op aan te dringen in Nieuw-Amsterdam godsdienstoefeningen te mogen houden ‘door middel van een oefenaar door hen begeerd’ en bovendien de stichting van een Christelijke Gereformeerde Gemeente mogelijk te maken. Beide zaken werden goedgevonden. Ze mochten in Nieuw-Amsterdam kerkdiensten gaan houden onder leiding van Hendrikus Meijerink – hij moest wel een jaartraktement van minstens fl. 250 krijgen! – en bovendien werd toegestaan daar een zelfstandige gemeente te institueren.

De in 1861 gebouwde gereformeerde kerk te Schoonebeek met pastorie.

Op de classis zal men vooral dat laatste besluit zonder tegenzin genomen hebben. Noch Schoonebeek noch Emmen was blij met al die veenarbeiders uit Nieuw-Amsterdam. Ze hadden ‘zo’n heel anders levenshouding dan in die oude Drentse boerendorpen’. Die veenarbeiders waren zo ruw en lomp.  Op deze classis bijvoorbeeld klaagde de kerkenraad van Emmen over die van Schoonebeek, die volgens de broeders uit Emmen geweigerd zou hebben leden ‘met goede attesten’ (kerkelijk van onbesproken gedrag dus) als leden aan te nemen. Maar de kerkenraad van Emmen deed het net zo goed zelf soms ook. De classis gaf Schoonebeek weliswaar opdracht de betreffende Nieuw-Amsterdammers alsnog in te schrijven, maar de kerkenraad stapte naar de Particuliere Synode van Drenthe om zijn gelijk te halen. De broeders kregen het echter niet, reden waarom de kerkenraad van Schoonebeek zich er, weliswaar ‘onder gemoedelijk bezwaar’, maar bij neerlegde.

Geïnstitueerd en een eigen kerk (29 mei 1871).

Ds. W. Coelingh (1826-1895) van Schoonebeek institueerde de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Nieuw-Amsterdam.

Op 1 mei 1871 kwam oefenaar Meijerink met zijn gezin in Nieuw-Amsterdam wonen. De instituering van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Nieuw-Amsterdam vond na de classicale goedkeuring plaats op 29 mei 1871. Dit gebeurde onder leiding van ds. W. Coelingh (1826-1895) van Schoonebeek. Op de classis van 19 juli 1871 werd ds. Coelingh meteen ook als consulent van Nieuw-Amsterdam aangewezen, want in feite was die gemeente immers vacant: er was geen dominee, ‘slechts’ een oefenaar! Op die vergadering was Meijerink trouwens voor het eerst in hoogst eigen persoon aanwezig, vergezeld door ouderling J. Komduur. Maar kon Meijerink eigenlijk wel als lid van de classis beschouwd worden? Hij was immers geen ouderling, maar oefenaar. De broeders streken hun hand over het hart en stemden er mee in, al zou Meijerink in belangrijke zaken geen stemrecht hebben.

Meijerink en Komduur vroegen hun mede-classisleden hoe ze het best in het bezit van een kerkgebouw konden komen. Want tot nog toe vergaderden ze op de zolder van de schuur van Jan Vos. En de kleine gemeente had geen geld om zelf zo’n kerkgebouw te bekostigen. Hun werd aangeraden ‘eene collecte te doen aan de huizen der gemeente door de geheele provincie en ook buiten de gemeente, daar zij oordelen dat zulks met vrucht kan geschieden.’

Meijerink liet er geen gras over groeien. Hij verklaarde dat hij het collecteren voor zijn rekening zou nemen, en deed daarbij niet alleen de classiskerken aan, maar raakte zelfs verzeild bij de geestverwanten in Pruisen, in het Graafschap Bentheim, direct over de grens met Duitsland, waar ook kerken van gereformeerde snit bestonden, de Altreformierte Kirchen. Zo kwam een groot deel van het geld voor de bouw van een kerk en een pastorie bij elkaar en kon de bouw – eerst van de kerk, daarna van de pastorie – van start gaan. De grond waarop de kerk gebouwd zou worden voor fl. 200 gekocht van L.P. Lasker, die naast de (toekomstige) kerk woonde. Op 29 oktober 1871 kon de kerk in gebruik genomen worden en een jaar later, op 1 november 1872, kon Meijerink met zijn gezin de nieuwe pastorie in. Voor de bouw daarvan was een lening van fl. 1.000 afgesloten.

Zo zag de kerk uit 1871 er uit toen deze al lang buiten gebruik was (foto: ‘Kerk aan de Vaart’).

De gemeente bloeide! In 1876 telde ze al ongeveer 230 gemeenteleden (jong en oud meegerekend), waarvan honderd de kerkdiensten zondag aan zondag trouw bezochten. De kerk werd te klein! Vandaar dat de kerkenraad besloot de gevel van de kerk te versterken en daar een galerij te bouwen, zodat nog meer mensen een plaats konden vinden. Maar volgens Meijerink vond Jan Vos het maar geld verkwisten: ‘Zulk een Judasgeest zocht hij altijd te verspreiden in de gemeente. Maar gelukkig was er altijd een reukje aan, zodat de gemeente er meestal niet veel notitie van nam (…) en op de kerkenraad durfde hij met zijn zaken niet te komen’.

De groei van de gemeente bleek ook uit het feit dat Meijerink al een jaar nadat hij oefenaar werd een traktementsverhoging van fl. 50 per jaar had gekregen, dat in 1875 zelfs werd opgekrikt tot fl. 350 per jaar met vrij wonen en vrije brandstof.

Tegenstand…: een dominee of een oefenaar…?

De oude gereformeerde kerk aan de Westeneschstraat te Emmen. Daar ging Klaas Ensink als lerend ouderling voor.

Zo langzamerhand ontstond echter steeds meer tegenstand tegen Meijerink. Daarbij waren zowel Jan Vos als Klaas Ensink betrokken, en ook ds. F. Breitsma (1846-1883) van Schoonebeek die, als opvolger van ds. W. Coelingh en ds. J.H. Schoemakers (1826-1885) van Dedemsvaart, sinds half oktober 1872 consulent van Nieuw-Amsterdam was (van hem is helaas geen foto bekend). Jan Vos: ‘de vreemdeling’, Klaas Ensink: de lerend ouderling van Emmen en ds. Breitsma: de predikant van Schoonebeek. Volgens Meijerink allemaal buitenstaanders, die over de gemeente wilden heersen. Zij drieën begonnen met Meijerink en met gemeenteleden te spreken over de wenselijkheid van het beroepen van een heuse predikant in Nieuw-Amsterdam, in plaats van oefenaar Meijerink. En trouwens, lerend ouderling Klaas Ensink van Emmen kon de gemeente veel beter leiden dan Meijerink dat deed, zo werd opgemerkt.

Men had ook nog wel wat drukmiddelen in voorraad: Klaas Ensink had in 1871 aan de gemeente geld geleend voor de bouw van de kerk. Hij wilde dat geld nu terug hebben in de vorm van de zondagse collecteopbrengsten (Meijerink kon dan z’n traktement verder wel vergeten). Ensink en Vos probeerden ook een andere geldschieter, A. Renting, over te halen diens rentepercentage van 4 naar 5% te brengen, waardoor de gemeente elk jaar fl. 10 meer zou moeten betalen. En ds. Breitsma vond dat Meijerink op zondag beter één dan twee keer kon voorgaan. De overige diensten konden dan preken gelezen worden,  ‘al zou de gemeente er ook onder lijden’.

Jan Niezing (foto: ‘De kerk aan de Vaart’).

En toen verscheen ook Jan Niezing nog ten tonele. Aanvankelijk had hij oefenaar Meijerink gesteund, maar ‘plotseling’ veranderde hij van gedachten en stuurde samen met Vos en Ensink ene Willem Olijve tegen betaling de gemeente door om handtekeningen te verzamelen van gemeenteleden die liever een echte predikant op de preekstoel wilden in plaats van oefenaar Meijerink. Vos en Ensink kwamen met veertig handtekeningen bij Meijerinks kerkenraad. De kerkenraad ging daarna ook de gemeente in om steun van tegenstanders van het beroepen van een dominee te verkrijgen. Dat leverde in totaal vierenzeventig handtekeningen op. Zij vonden dat de kosten van een echte dominee veel hoger waren dan voor Meijerink betaald moest worden. En het geld groeide hen tenslotte niet op de rug en trouwens ook niet aan de boom.

De classis grijpt in. Scheuring in de gemeente (1879).

Ds. Breitsma achtte in 1879 de tijd gekomen de zaak voor de classis van 26 maart te brengen. Een echte dominee zou de gemeente veel beter kunnen leiden van Meijerink en zijn kerkenraad. De classis was het met ds. Breitsma eens en besloot een commissie te benoemen. Deze kreeg als opdracht een ‘drietal’ van predikanten op te stellen waaruit de gemeente van Nieuw-Amsterdam een moest kiezen om als hun dominee te beroepen.

Meijerink beschrijft die classisvergadering onder meer als volgt: ‘Nu ging men over om eene commissie te benoemen en zette den kerkeraad op den achtergrond en men bracht het monsterdier, de commissie, tot stand, die zou een drietal stellen, dus weg met de rechten der gemeente; waar het hoofd zich heen wendde, zou de staart moeten volgen, en dan met verloop van tijd van een half jaar, moest de gemeente daar één van uitkiezen. Men stelde een traktement van zeshonderd gulden, vrije woning en een tuin, enz., alles op gezag van die wanbetalers, want het was buiten de gemeente om’ (die ‘wanbetalers’ waren Vos en zijn aanhangers, die hun kerkelijke bijdragen al enige tijd niet meer betaalden, en ze trachtten anderen over te halen hetzelfde te doen). En trouwens, volgens Meijerink ging dat hoge traktement ook tegen het besluit van de landelijke synode van 1872 in, want die had besloten dat er ‘zekerheid moest bestaan voor de beloning’. En die was er voor zo’n hoog traktement niet.

‘Maar lezer’, zo gaat Meijerink in zijn boekje verder, ‘gij moest eens gezien hebben, dat elkander in de ooren fluisteren. Ds. [H.] Dijkstra [1851-1922, van Gees] ging ds. Breitsma aan het oor liggen en K. Ensink Breitsma en zoo van weerszijden dan eens gelachen’. Hoe dan ook, de classis besloot tot het beroepen van een predikant en op 30 maart moest het besluit van de preekstoel van Nieuw-Amsterdam worden afgekondigd.

Het boekje van oefenaar Meijerink, waarin hij het ‘kerkoproer’ in Nieuw-Amsterdam  en wat dies meer zij beschreef.

Dat was Meijerinks kerkenraad volstrekt niet van plan. De volgende dag al kwam hij bijeen en na het gebed en het zingen van psalm 84 vers 3 werd unaniem besloten te breken met de Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland en verder te gaan als zelfstandige ‘Christelijke Afgescheiden Kerk’; de oude vertrouwde naam van vroeger. De medestanders van Meijerink en zijn kerkenraad gaven toestemming op 30 maart níet het besluit van de classis, maar het kerkelijk losmakingsbesluit van de kerkenraad van de preekstoel af te kondigen. En zo geschiedde het. Ook maakte de kerkenraad toen bekend dat Jan Vos, Jan Niezing en Willem Olijve waren ‘afgesneden’ van de gemeente vanwege hun pogingen de kerkelijke orde te verstoren.

Na de afkondiging op 30 maart 1879 volgde nog een door Meijerinks kerkenraad bijeengeroepen gemeentevergadering. Daar moest immers uiteindelijk het definitieve afscheidingsbesluit vallen. De stemverhoudingen waren voor die tijd al duidelijk: de 74 getrouwen stemden voor de afscheiding van de Christelijke Gereformeerde Kerk en het zelfstandig verder gaan als Christelijke Afgescheiden Kerk. 33 stemden daar tegen. Zelfs notaris J. Oosting was meegekomen om in opdracht van Meijerinks kerkenraad de uitslag van de stemming officieel vast te leggen. Gezongen werd toen nog psalm 133 vers 3 en zo ging men uiteen.

De kerk ‘bezet’.

De nu weer kleine Christelijke Gereformeerde Gemeente (36 manslidmaten, 35 vrouwslidmaten en 72 kinderen, totaal 143 zielen) kwam op 14 april 1879 bijeen in de herberg van de heer Brand in Veenoord, bij Nieuw-Amsterdam. Ze hadden geen kerk meer; die was immers nu in handen van de Christelijke Afgescheiden Kerk van Meijerink (met 70 manslidmaten, 53 vrouwslidmaten en 170 kinderen, in totaal 293 zielen). Vandaar dat weinig anders overbleef dan een nieuwe kerkenraad te kiezen. Dat gebeurde op die 14de april onder leiding van de consulent, ds. Breitsma. Meijerink had zo zijn eigen ideeën over deze nieuwe kerkenraad: ‘(…) In één à twee uur werd een nieuwe gemeente gesticht, zoo dadelijk ook bevestigd, dus een wonderkind: zoo gegenereerd, geboren en volwassen. Met dit onwettige hoerenkind zou hij [ds. Breitsma] de oude gemeente bestoken en vervolgen. Dát was het leger, dat door het klassikaal Sanherib en Rabsake werd uitgerust’.

De door ds. Breitsma geïnstalleerde kerkenraad trachtte meteen de kerk weer in bezit te krijgen. Vandaar dat vijf dagen later, op 19 april, ds. Breitsma, de kerkenraad en een tweetal veldwachters, Nijdam en De Jonge, naar de kerk kwamen. ‘Zij legden’ – zo schreef Meijerink – ‘Zij legden een grooten grendel voor de kerkdeur langs, maakten van het bedehuis een gevangenis en brachten grooten oploop onder het volk. De grendel en het slot dat gaf het bewijs van hun geweld. (…) Juist was ik met den lidmaat L.P. Lasker in de kerk. Breitsma dacht den 20 April den predikstoel te beklimmen, maar de Heere gaf, dat ik mijn lust aan dien Haman mocht zien. Toen de kerk gesloten was openbaarde ik mij, en was de vraag van den veldwachter Nijdam tot mij gericht, of ik weer uit de kerk begeerde. Ja, maar eerst den heer burgemeester daarmede in kennis te stellen. Dit werd in beoefening gebracht en Zijn Edelachtbare gaf orders, om de kerk weer te openen en mij op den predikstoel te laten, en als Breitsma met zijn wonderkind wat wenschte, die kon naar de gewezen herberg gaan, zoals hij deed, en de gemeente kon ongestoord dien Zondag haar gang gaan. Zij hadden zich nu eenmaal van de gemeente los gemaakt’.

Ds. Meijerink zijn echtgenote (foto: ‘In dit teken zult gij overwinnen’).

‘Krijgsoverste Breitsma’, zo schrijft Meijerink, ‘wendde zich met zijn wonderkind, de gemeente, die hij als leger had samengesteld, naar den WelEdelGestr. Heer M.H. de Savornin Lohman, officier van Justitie te Assen’. Daar ‘ging hij de zaak verdraaien en omkeeren en ging eenvoudig verklaren dat wij ons als Gemeente hadden losgemaakt, dat zij juist gedaan hadden door een nieuw lichaam te worden, geboren in 1879, 14 april, en zoo bracht hij den officier in de war’. De Savornin Lohman ‘verleende aan deze valsche profetie gehoor, zonder een onderzoek in te stellen’. Want op vrijdag 25 april kwam de rijksveldwachter Nijdam met een brief van den officier, dat wij de kerk moesten verlaten, anders zou hij geweld gebruiken’. Toen Meijerink en (advocaat) S. Snippe de officier wilden bezoeken om de brief van de burgemeester te laten zien, ‘werden wij de deur uit gewezen, na ons gevraagd te hebben of wij ons niet hadden afgescheiden. Tot tweemaal toe werd dat beantwoord met neen, dat waarheid was’. Het veranderde er echter niets aan.

De zaak kwam zelfs in de Tweede Kamer ter sprake! Meijerinks kerkenraad had de heer H. Dijs, ‘tolgaarder te Sleen’, naar Den Haag gestuurd om een schriftelijk protest in te dienen tegen het besluit van de Officier van Justitie. De voorzitter stelde de Kamer voor het stuk voor kennisgeving aan te nemen, maar toen liep kamerlid Lieftinck naar het spreekgestoelte en deelde mee de toestand in Nieuw-Amsterdam persoonlijk te kennen en zelf hoogstpersoonlijk ooggetuige te zijn geweest van ‘hoe daar een kerk werd dicht getimmerd, weder opengebroken, des nachts bewaakt om ervan in het bezit te blijven en wat dies meer zij! In Nieuw-Amsterdam, eene zeer vreedzame en uitstekende kolonie, was letterlijk een soort oproer. De gemoederen waren dusdanig ontstemd en tegen elkander opgezet, dat vaders en zoons, vrienden en vriendinnen, elkander de hand weigerden, en scholden, alleen omdat men meende geen regt te kunnen krijgen, waar men dat meende te hebben. En wie is de oorzaak van dit alles? Dat is volgens de adressanten te Officier van Justitie!’.

Twee jaar in de schuur van Jan Vos.

Deze interventie veranderde echter niets aan de zaak. Dat gebeurde pas twee jaar later, op 20 juni 1881, toen de Arrondissementsrechtbank te Assen ‘In naam des Konings’ uitspraak deed. De kerk behoorde in het bezit te blijven van de kerkenraad van Meijerink. En de andere kerkenraad mocht de fl. 80 gerechtskosten ophoesten. Meijerinks oefeningen in de Christelijke Afgescheiden ‘Kibbelkerk’ (zoals ‘ie later genoemd werd) gingen dus gewoon door en vanaf 1879 tot 1882 kerkte de Christelijke Gereformeerde Gemeente op de zolder in de schuur van Jan Vos, gelegen aan de oostzijde van de Dikkewijk Westzijde, hoek Vaart Noordzijde.

Een eigen dominee (1882) en een nieuwe kerk (1883).

Maar de handen gingen uit de mouwen. Al snel kon een stuk weiland gekocht worden, eigendom van K. Ensink. Daarop werd voor fl. 500 een eenvoudige noodkerk gebouwd, op de plaats waar later de pastorie kwam te staan. En op 3 november 1881 gaf de classis Coevorden toestemming een echte stenen kerk te bouwen. Toegestaan werd in en buiten de classis te gaan collecteren om het benodigde geld bijeen te krijgen. Dat verliep allemaal voorspoedig.

Ds. R. Huls (1840-1910).

Terwijl men met de bouw van de nieuwe kerk bezig was, werd ook een nieuwe predikant beroepen. De classis ging daarmee ‘na uitvoerige discussie’ akkoord. Het werd ds. R. Huls (1840-1910), een predikant met ervaring: hij had daarvoor in Haulerwijk en in Vries (Dr.) gestaan. Op 13 april 1882 deed hij in de noodkerk intrede in Nieuw-Amsterdam.

De predikant maakte de bouw van de nieuwe kerk voor het grootste deel mee. Hij kon zelfs kort na zijn intrede daarvoor de eerste steen leggen – rechts van de hoofdingang – met het opschrift ‘april 1882’. Links van de hoofdingang kwam ook een steen, waarop de naam van de predikant vereeuwigd werd. De kerk kostte in totaal zo’n fl. 5.000. Dit geld werd geleend van Peter Visscher, die aan het Dommerskanaal woonde. De kerk werd in april 1883 in gebruik genomen.

De in april 1883 in gebruik genomen christelijke gereformeerde kerk  te Nieuw-Amsterdam.

De kerk kreeg al snel de bijnaam: ‘Groeikerk’ (er werd kennelijk niet zoveel meer gekibbeld). Het ledental steeg namelijk in tien jaar van 245 in 1882 naar 673 in 1892! Daardoor moest de kerk vergroot worden.

De ‘Kathedraal’.

Langzaam maar zeker begon de ‘Groeikerk’ echter gebreken te vertonen. ‘Toen het dak begon te lekken en de muren zover verzakt waren dat de deuren alleen nog door een kei ervoor te leggen, afgesloten konden worden, verdroeg nieuwbouw geen verder uitstel’. Vandaar dat al in 1920 een bouwfonds werd ingesteld. Een intekenactie vulde het fonds al gauw met fl. 17.000 aan toezeggingen en met fl. 12.500 aan giften.

De ‘Groeikerk’, vlak voor de afbraak. Links nog een stukje van de nieuwe ‘kathedraal’ (foto: ‘100 jaar GK Nw-Amsterdam’).

Ten westen van de ‘Groeikerk’ werd op 3 maart 1924 voor de prijs van ruim fl. 1.900 een stuk grond met daarop een woning gekocht. Het huisje werd afgebroken en maar liefst drie architecten werd gevraagd een bouwplan te ontwerpen voor een nieuwe kerk. W. van Straten leverde naar de mening van de kerkenraad het mooiste plan, dat ‘betaalbaar en architectonisch en functioneel onderbouwd was’. Aannemer J. Noord uit Coevorden was de laagste inschrijver en ging in november 1924 aan de slag. De kerk kon ongeveer 625 kerkgangers bergen: 504 in het kerkruim beneden en bovendien nog 120 op de galerij. En als het extra vol was konden ook nog stoelen bijgeplaatst worden. Met kerst 1925 werd het kerkgebouw in gebruik genomen. Een zeer bijzonder gebouw, in de ‘Amsterdamse school’-stijl neergezet, dat overigens nog steeds als ‘Gereformeerde Noorderkerk’ (PKN) dienst doet.

Hoe ging het met Meijerink en zijn gemeente?

Meijerink had Nieuw-Amsterdam nu wel gezien. Hij besloot al in 1881 naar Amerika te emigreren. Op 24 augustus dat jaar nam hij afscheid van zijn Christelijke Afgescheiden Gemeente te Nieuw-Amsterdam en kwam op 13 september in Grand Rapids, Michigan, aan, waar hij H. Dijs ontmoette, de al eerder genoemde ’tolgaarder te Sleen’, die al eerder ook naar Amerika geëmigreerd was. Op 31 oktober 1881 preekte Meijerink in Grand Rapids voor Klaas Smit. Op 20 november voor een groep geestverwanten. Dat ‘klikte’, zodat Meijerink er op 27 november intrede deed.

Meijerink bleef drie jaar in Grand Rapids. Op 27 juli 1884 nam hij afscheid, omdat hij op 2 juli een beroep gekregen had van de Christian Reformed Church in Passaic, NJ., dat hij op 15 juli aannam. Op 30 juli 1884 vertrok hij naar Passaic, waar hij – na een examen afgelegd te hebben – op 23 augustus 1884 door ds. W.C. Wüst (1807-1886) in het ambt bevestigd werd. ’s Middags deed Meijerink intrede met een tekst uit 1 Cor. 2 vers 2 (“Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd”).

Ds. W.C. Wüst (1807-1886) bevestigde ds. Meijerink in Passaic in het ambt.

Meijerink toch weer naar Nieuw-Amsterdam (1887).

Eind november 1884 beriep zijn oude Christelijke Afgescheiden Gemeente hem om in Nieuw-Amsterdam predikant te worden. Dat beroep nam hij niet aan, maar toen zijn gemeente hem precies twee jaar later, op 29 november 1886, opnieuw beriep, nam hij het aan, werd op 4 februari 1887 door ds. L. Spoel (1846-1902) – predikant van de Vrije Gereformeerde Gemeente te Rijssen – in het ambt bevestigd en deed op 4 februari 1887 intrede met een preek naar aanleiding van Zacharia 6 vers 15 (“En die verre zijn, zullen komen, en zullen bouwen in den tempel des HEEREN, en gijlieden zult weten, dat de HEERE der heirscharen mij tot u gezonden heeft. Dit zal geschieden, indien gij vlijtiglijk zult horen naar de stem des HEEREN, uws Gods”).

Ruim zes jaar was Hendrikus Meijerink predikant in de Christelijke Afgescheiden Gemeente te Nieuw-Amsterdam.  Op 2 april 1893 overleed de predikant.

Ongeveeer tweeëneenhalf jaar later sloot Meijerinks zogenoemde ‘Vrije Oud-Gereformeerde Gemeente’ te Nieuw-Amsterdam zich aan bij de in 1892 gevormde landelijke ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk’. Dit kerkgenootschap ontstond uit onvrede met de samenvoeging van de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ (oorspronkelijk uit de Afscheiding van 1834) en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken‘, in en na 1886 ontstaan door de Doleantie. Enkele Christelijke Gereformeerde Gemeenten in ons land en nogal wat individuele leden vormden daarom de door hen zogenoemde ‘voortzetting’ van de Christelijke Gereformeerde Kerk. Daarbij sloot Meijerinks gemeente in Nieuw-Amsterdam zich op 23 november 1895 ook aan. Die Christelijke Gereformeerde Kerk houdt haar kerkdiensten momenteel in de Kruiskerk aan de Vaart Noordzijde 25.

De Gereformeerde Kerk te Nieuw-Amsterdam.

De gereformeerde Noorderkerk (‘de Kathedraal’).

De gemeente die bijeenkwam en -komt in de ‘Kathedraal’ aan de Vaart Noordzijde 137 voegde zich wél bij de in 1892 gevormde ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’. De kerk groeide stevig, zodat de ‘kathedraal’ in de loop van de jaren verscheidene keren moest worden verbouwd.

Een oude ansicht van het interieur van de nieuwe kerk in 1926.

Geen Samen-op-Weg.

Ten gevolge van het Samen-op-Weg proces met de Nederlandse Hervormde Kerk werd in 2003 een federatie aangegaan met de plaatselijke hervormde gemeente. Deze federatieve samenwerking werd echter in 2008 ontbonden, zodat de Gereformeerde Noorderkerk nu weliswaar behoort tot de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), maar als zelfstandige Gereformeerde Kerk voortgaat. Volgens sommigen had het beëindigen van de federatieve samenwerking te maken met het feit dat besluiten genomen moesten worden over de vraag welke van de twee kerken gesloten zou worden, de gereformeerde Noorderkerk (‘de kathedraal‘) of de hervormde Zuiderkerk. De scheuring was in ieder geval geen gevolg van verschillen in theologische inzichten.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Nieuw-Amsterdam.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Nieuw-Amsterdam (-Veenoord) van 1906 tot 2016 (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Naar deel 2 >>

Bronnen:

A. Bakker en J. Pool, Een huis aan de Vaart. Momenten uit 125 jaar Gereformeerde Kerk in de leefgemeenschap Nieuw Amsterdam/Veenoord. 1871/1996. Nieuw/Amsterdam, 1996

L.C van Drimmelen, 100 jaar gereformeerde kerk Nieuw-Amsterdam / Veenoord. 1871- 1971. Nieuw-Amsterdam, 1971

H. Hille, Hendrikus Meijerink (1826-1893), in: Predikanten en Oefenaars, Biografisch Woordenboek van de Kleine Kerkgeschiedenis, deel 2, Houten, 1993

G. van der Laan-De Boer, In dit teken zult gij overwinnen. Christelijke Gereformeerde Kerk Nieuw-Amsterdam. 1895-1995. Nieuw-Amsterdam, g.j. [1995]

H. Meijerink, Eenige bange dagen in de Christelijke Gereformeerde Kerk te Nieuw Amsterdam of Bijdrage tot de geschiedenis der rechtspleging in de Christ. Geref. Kerk in Nederland. Groningen, 1881

© 2017. GereformeerdeKerken.info