De werkers van het derde uur

De Afscheiding in Dordrecht en omgeving.

door P.J. Horsman.

De Afscheiding van 1834 kwam in het zuidelijk deel van Zuid-Holland niet direct op gang. Er waren geen predikanten, zoals in het Groningse Ulrum [ds. H. de Cock (1801-1842)] of in het Noord-Brabantse Doeveren en Genderen [ds. H.P. Scholte (1805-1868)], die het voortouw namen.

Kaart: Google.

Zeker op het platteland overheerste in de Nederlandse Hervormde kerk een bevindelijk getinte orthodoxie. En waar de toon van de predikant naar vrijzinnigheid neigde, vonden rechtzinnigen elkaar in huissamenkomsten, conventikels. De kerkenraadsleden beschikten ook maatschappelijk over het wel en wee van de arbeiders. Verlaten van de kerk betekende voor de laatsten dikwijls het verliezen van werk en zeker verlies van aanspraak op de dan noodzakelijke diaconale ondersteuning.

Slechts als een Afgescheiden Gemeente van enige betekenis gevormd kon worden, vonden de zwakken in de samenleving steun en zekerheid bij elkaar. Zonder leidinggevende predikanten die vast aan een gemeente verbonden waren, kwam in tal van plaatsen geen gemeente van de grond. Waar dit wel gebeurde, duurde het proces enkele jaren. De Afscheiding kreeg in het Zuid-Hollandse pas betekenis nadat een tweede lichting Afgescheiden predikanten was opgeleid: de werkers van het derde uur.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

Veel meer dan ds. De Cock in Ulrum is voor de Afscheiding in deze streken ds. H.P. Scholte van Doeveren, Genderen en Gansoyen van betekenis geweest. Vrijwel direct na terugkomst van een vierdaags bezoek in oktober 1834 aan De Cock, schorste het classicaal bestuur van Heusden hem als hervormd predikant. De Cock onttrok zich daags na Scholtes vertrek al met een groot deel van zijn gemeente [op 14 oktober 1834] aan de Nederlandse Hervormde Kerk. Scholte beantwoordde zijn schorsing op dezelfde wijze [op 1 november 1834].

Zijn roem als predikant was toen al in de wijde omgeving gevestigd: ‘Hij preekte ernstig en op den man af. Hij wist den streng orthodoxen toon zoo goed te treffen, dat die weerklank vond in de harten’, schreef de kerkhistoricus dr. J.C. Rullmann [1876-1936] over hem. Daarnaast was een zeker effectbejag hem niet vreemd. In felle scheldpredikaties beschuldigde hij zijn collega’s predikanten, ‘de Baälspriesters’, van onrechtzinnigheid en ongeloof.

Apostel der Afscheiding.

In deze ‘Handelingen van het Klassikaal Bestuur van Heusden’ wordt de afzettingsprocedure van ds. Scholte uitvoerig beschreven.

Na zijn afscheiding en afzetting bewerkte Scholte, als ‘apostel der Afscheiding’ een steeds wijdere omgeving, prekend in schuren, boerderijen, weilanden, soms voor een van heinde en ver toegestroomde schare en steeds angstvallig door de overheid in de gaten gehouden. Al in februari 1835 was de Dordtse beurtschipper Gips gesignaleerd op zo’n bijeenkomst te ‘s-Hertogenbosch; een tiental personen uit Rotterdam, Dordrecht, Numansdorp en Heusden werd in april 1835 bij Scholte in Genderen gearresteerd. Steeds strenger trad de overheid tegen de ‘separatisten’ op.

De meeste gemeenten in het Zuid-Hollandse rivierengebied zijn in die eerste jaren door Scholte geïnstitueerd, een kleiner aantal door ds. G.F. Gezelle Meerburg [(1806-1855)]; de opbouw kon pas later plaatsvinden toen de eigen kweek aan predikanten beschikbaar kwam.

Ds. G.F. Gezelle Meerburg (1806-1855).

Geheel onvoorbereid op een afscheiding had Scholte de bevolking niet getroffen. In conventikels waren orthodox-gezinden al tientallen jaren vóór de Afscheiding buiten de officiële kerk door oefenaars gesticht. Door de waarden en over de eilanden trokken zij van plaats naar plaats, min of meer getolereerd door de hervormde kerkbesturen. Ook in de steden kwam men in particuliere huizen bijeen. Men las uit de Bijbel, uit de ‘oude schrijvers’, iemand sprak een stichtelijk woord.

Het begin in Dordrecht.

De eersten die zich in de stad Dordrecht afscheidden aan het eind van 1835 verklaarden ook reeds lang geen officiële kerkdienst meer te hebben bezocht. In februari 1836, toen het hervormde classicaal bestuur rapporteerde aan de Minister van Eeredienst, waren er in Dordrecht en Dubbeldam samen nog niet meer dan zeventien: ‘menschen van zeer gebrekkige kennis; met eene uitzondering van lagen stand en van geringen invloed’. Die ene uitzondering was de koekenbakker Alexander de Visser, in wiens ruime woning aan de Prinsestraat bijeengekomen werd. Een kleine groep, waarvan de Zeeuwse predikant H.J. Budding [(1810-1870)] in april 1836 aan Scholte schreef, dat ze ‘niet al te best zamenstemden’.

Een tekening van ds. H.J. Budding (1810-1870).

Vooral de belemmerende overheidsmaatregelen verhinderden de opbouw van de Afgescheiden Gemeenten. Uitoefening van kerkdiensten was hun algemeen verboden en tegen overtreding werd streng opgetreden. Uitten de plaatselijke bestuurders nogal eens twijfel over de zin van het naar vervolging neigende rechterlijk ingrijpen, hervormde kerkelijke besturen waren van het nut maar al te zeer overtuigd. Ds. De Kanter schreef in januari 1836 vanuit Brielle aan het Departement van Eeredienst over de rust op Voorne; alleen Brielle baarde zorg: ‘In ons stedeke zijn er enkelen en die zijn dan ook boos. Over het geheel worden zij diep veracht, maar toch bij enkelen, voornamelijk onder de klasse der zeevarenden, hebben zij eenigen aanhang weten te maken… Ik geloof, het zou van veel nut zijn, dat de klanten eenigermate bekend waren. Want zij vinden overal tegenstand in de nering en in het begeven van stadsposten, en daar zijn zij vooral bevreesd voor’.

Toen in juli 1836 onder bepaalde voorwaarden toegestaan kon worden een Afgescheiden Gemeente te vormen, wendden tal van gemeenten zich met door Scholte opgestelde verzoekschriften tot de koning. De kleine Dordtse gemeente was daar nog niet bij. In de hele streek tussen Leerdam en Stellendam zetten niet meer dan 338 mannen en vrouwen uit 22 gemeenten hun naam of kruisje onder de voorbedrukte verzoekschriften. De grootste gemeenten daaronder waren Gorinchem met 54 volwassen lidmaten en Zuid-Beijerland, waar 50 namen onder het verzoekschrift prijkten.

In februari 1839 verkreeg Scholte voor de gemeente Utrecht koninklijke erkenning, onder voldoening aan de voorwaarde om van de naam ‘gereformeerd’ af te zien. Als grondslag voor die eerste officiële Christelijke Afgescheidene Gemeente fungeerde een door Scholte ontworpen reglement – niet de oude Dordtse Kerkorde.

Een oude uitgave van de Dordtse Kerkorde.

Voor de andere Afgescheiden Gemeenten kwam de Utrechtse actie geheel onverwacht; deze ontmoette dan ook veel tegenstand, zowel vanwege het opgeven van het predikaat ‘gereformeerd’ als vanwege het reglement. Toch volgden anderen, de boetes en inkwartieringen moe, schoorvoetend het gegeven voorbeeld. Een aantal gemeenten weigerde evenwel erkenning aan te vragen en bleven voortbestaan als [een zelfstandig kerkgenootschap onder de naam] ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’.

In Dordrecht is sinds 1837 van een gemeente sprake, toen met Zwijndrecht, Oud- en Zuid-Beijerland een classis vormend. Op 11 april 1837 doopte Scholte ten huize van Alexander de Visser de eerste kinderen van de Dordtse gemeente. Op 25 juli onderzocht hij de gekozen kerkenraad op rechtzinnigheid; mogelijk werd die kerkenraad daarop door hem bevestigd.

Het getal der Afgescheidenen bleef klein. In 1839 telde de gemeente nog niet meer dan 87 zielen, van wie 32 belijdend. Maar de diensten trokken soms enkele honderden belangstellenden of nieuwsgierigen, vooral toen in de loop van 1840 een kerkgebouw gereed was gekomen, een gehuurde, houten voormalige manege die ooit nog als schouwburg gediend had.

De gemeente was evenwel nog niet door de regering erkend en de samenkomsten waren dus verboden. Op een in mei 1840 ingediend rekest werd na laatdunkend commentaar van de burgemeester afwijzend door de minister beschikt. Een viertal processen wegens ongeoorloofde godsdienstoefeningen was het gevolg. Na versoepeling van de toelatingsvoorwaarden op 9 januari 1841 zond Alexander de Visser het verzoekschrift nogmaals in, nu met succes. Een zeer kleine groep weigerde de erkenning en ging als Kruisgemeente een eigen weg.

Pieter Dijksterhuis.

Ds. P.M. Dijksterhuis (1814-1882).

De langzaam groeiende gemeente beriep in dat jaar 1841 de 27-jarige Groninger Pieter Dijksterhuis [(1814-1882)]. Alvorens het beroep aan te nemen informeerde deze bij de kerkenraad naar de opvattingen ten aanzien van de oude Dordtse Kerkorde die de synode van Amsterdam van november/december 1840 weer had aangenomen. Scholte, de ontwerper van het Utrechts Reglement, had zich daartegen heftig verzet. Op zijn reglement hadden immers al tal van gemeenten erkenning door de overheid en vrijwaring voor vervolgingen verkregen? Dit reglement nu te laten varen was woordbreuk en bovendien vond hij dat de Dordtse Kerkorde totaal ongeschikt was om in zijn geheel als grondslag voor de kerk te dienen.

Wegens zijn verzet, maar ook wegens zijn afwijkende dogmatische en kerkrechtelijke ideeën was Scholte toen door de synode geschorst. Dijksterhuis, leerling van ds. De Cock en voorstander van de Dordtse Kerkorde, vreesde niet zonder reden Scholtes grote invloed in Dordrecht en omstreken. Vandaar dus zijn vraag. De kerkenraad, die van harte een predikant voor de gemeente begeerde, antwoordde niet precies op de hoogte te zijn van de Amsterdamse besluiten, maar ‘ten volle bereid ons tot dit alles te verenigen, om tot de vorige grondslagen der Gereformeerde Kerk terug te keren’. En Dijksterhuis nam het beroep aan.

We hebben geen foto van ds. K. Wildeboer, maar wel zijn handtekening!

Conflicten bleven niet uit. Het eerst openlijk op de classicale vergadering en in het eerste halfjaar van 1842. Een door Zuid-Beijerland doorgedreven beroep op ds. K. Wildeboer [(1809-1842)], ondanks dogmatische bezwaren van Dijksteruis en ondanks het feit dat zijn attestaties niet in orde waren, dreef Dijksterhuis met ‘zijn’ gemeenten, Dordrecht, Alblasserdam en ’s-Gravendeel, uit de classis.

Dordrecht wist Dijksterhuis, na uitvoerige uitleg over de verschillende vormen van kerkbestuur, tot definitieve aanneming van de Dordtse Kerkorde te bewegen. Maar ook daar ontstonden conflicten, waarbij vergeleken de classicale ruzies kibbelarijen waren. Een kleine hardnekkige groep gemeenteleden, waaronder een der ouderlingen, de koster, de kerkmeester en de organist, verzetten zich buitensporig fel. Zo fel, dat Scholte, die de opposanten van advies diende, zich afvroeg of ‘het leven wel de vorm bezielde’.

Hoezeer Dijksterhuis het ook met zijn eigen gemeente te stellen had, het belette hem niet in de omgeving successen te boeken. Aanvankelijk steunden slechts de herderloze gemeenten Alblasserdam en ’s-Gravendeel hun consulent. De buurgemeente Zwijndrecht, waar Scholte nog in oktober 1842 met de kerken van ‘zijn’ classis vergaderde en Dordrecht ernstig vermaande tot eensgezindheid, werd in 1843 ontbonden. Het lijkt daarbij symbolisch dat de preekstoel aan de synode-getrouwe gemeente Alblasserdam verkocht werd.

De in 1890 gebouwde gereformeerde ‘Bethelkerk’ te Zwijndrecht, die nog steeds dienst doet als gereformeerde kerk, zij het intussen verbouwd en uitgebreid.

Scholte verloor geleidelijk zijn aanhang. Een voor een keerden de Scholtiaanse gemeenten weer tot het reguliere kerkverband terug. Scholte zelf emigreerde in 1847 met omstreeks 700 aanhangers vooral uit de Vijfherenlanden en het oosten van de Alblasserwaard naar Amerika. Onder die aanhangers bevond zich ook de Dordtse voorman der Afscheiding, Alexander de Visser. In het heetst van de plaatselijke twisten was hij loyaal aan Dijksterhuis gebleven, ondanks zijn sympathie voor Scholte, die in de eerste moeilijke jaren enkele malen in zijn huis de kerkdienst had geleid. Nu was zijn nering, de koekenbakkerij, door zijn afscheiding verlopen, naar eigen zeggen vooral omdat Dijksterhuis niet bij hem kocht; en dat hoewel hij toch niet duurder was dan de concurrentie. In feite waren zijn motieven gelijk aan die van al die honderden: dreigende armoede, maatschappelijke discriminatie en religieuze vervreemding van de gemeente die hij zelf had helpen stichten.

Ook Dijksterhuis was niet ongeschonden uit de strijd gekomen. Veel hadden gemeente, classis en provincie van zijn krachten gevergd. Van dankbaarheid merkte hij weinig; het traktement dat de gemeente opbracht was beneden het minimum dat hij nodig had om een zekere staat te kunnen ophouden. Van vruchtbaar werken in de Dordtse wijngaard kon zijns inziens geen sprake meer zijn. Toen hem dan ook in 1848 van over de rivieren de roepstem bereikte van de in nood verkerende gemeente Genderen, de zuidelijkste bakermat van de Afscheiding, gaf hij daaraan gehoor en vertrok.

Het vertrek van Dijksterhuis uit de geplaagde gemeente betekende niet het einde van de problemen: al hadden de felste tegenstanders de gemeente verlaten, tegenstellingen waren er gebleven. Kon in de classis de eenheid door de achtergebleven predikanten hersteld worden, de gemeente van waaruit die eenheid gestalte kreeg, spleet.

Samuel Mozes Flesch.

Ds. S.M. Flesch (1812-1862).

De tweede predikant, Samuel Mozes Flesch [(1812-1862)], een even kleurrijke als tragische figuur onder de Afgescheiden predikanten, verliet al een jaar na zijn intrede in 1849 met een niet onaanzienlijk aantal volgelingen ruziënd zijn gemeente, om zich aan te sluiten bij de Kruisgezinden. En hoewel Flesch het ook daar uiteindelijk niet vinden kon, en in 1853 Dordrecht de rug toekeerde, bleven de Dordtse Kruisgezinden gescheiden van hun Christelijke Afgescheiden broeders. Ook een kortstondige terugkeer van Dijksterhuis in 1851 bracht daarin geen verandering.

Toen in 1869 de Christelijke Afgescheiden Gemeenten en de Kruisgemeenten zich landelijk verenigden tot de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk‘, werden ook de beide Dordtse gemeenten in dat ene kerkverband verenigd, maar daarmee nog niet in één gemeente. Beide, in aantal leden toegenomen, bleven naast elkaar voortbestaan, elk met een eigen predikant en een eigen kerkgebouw. De scheuring van 1850 – of was het eigenlijk de slecht gelijmde Scholtiaanse breuk? – is nooit meer geheeld.

Bron:

Dit artikel werd met toestemming van Uitgeverij Kok overgenomen uit ‘Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land’, deel 5, Zuid-Holland Zuid, Kampen, 1984. De redactie van GereformeerdeKerken.info voegde [tussen vierkante haakjes] enkele  aanvullende gegevens toe alsmede enkele illustraties.