De Gereformeerde Kerk in het Gelderse Lunteren werd geïnstitueerd op 5 augustus 1862 als Gereformeerde Gemeente onder het Kruis; dat landelijk kerkverband had zich rond 1838 afgesplitst van de hoofdstroom uit de Afscheiding van 1834, de ‘Christelijke Afgescheidene Kerk’.
De Afscheidingstijd.
De voorgeschiedenis van de Kruisgemeente te Lunteren is in nevelen gehuld. Vermoedelijk waren in of in de omgeving van Lunteren in de Afscheidingstijd al zogenaamde huisgezelschappen (‘conventikels’) actief, waar mensen in particuliere woningen bijeenkwamen die zich niet thuis voelden in de plaatselijke hervormde gemeente. Daar luisterden ze naar een stichtelijk woord door een oefenaar of door een van de deelnemers; ze baden er samen, zongen er psalmen en lazen preken of andere geschriften van zgn. ‘oude schrijvers’ (zeer orthodoxe predikanten uit vervlogen eeuwen). Een van die woningen was de boerderij van de weduwe Borren-Lagerwey aan de Meulunterseweg.
In ieder geval stond in Lunteren sinds 1832 ds. J.G. van der Steen op de hervormde preekstoel, die daar als kandidaat aanbelandde – overigens zonder ooit beroepen te zijn geweest – en die er tot 1871 bleef; hij ging toen met emeritaat. “Hoewel hij bij velen in hoog aanzien stond en veel voor de gemeente gedaan heeft, was er op zijn levenswandel nog wel wat aan te merken”. Door een deel van de gemeente werd hij bovendien als ‘liberaal’ beschouwd, ongetwijfeld naar het oordeel van een aantal gemeenteleden te ver verwijderd van de ‘onversneden prediking van Gods Woord’.
Had ds. Cornelis van den Oever (1802-1877) uit Rotterdam er iets mee te maken toen rond 1850 ook in Lunteren duidelijker tekenen van Afscheiding zichtbaar werden? Er zijn berichten dat hij ook op de deel van Lunterse boerderijen sprak. Langzamerhand bestond in Lunteren rond 1860 in ieder geval een aantal Afgescheidenen, die het in de plaatselijke hervormde gemeente niet meer zagen zitten.
Afgescheidenen en Kruisgezinden.
Het merkwaardige is echter dat die groep geen hechte eenheid vormde. Enkelen van hen waren lid van de ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ in het nabijgelegen Renswoude, die op 29 juni 1853 geïnstitueerd was. Deze Afgescheidenen wendden hun steven op zondagochtend richting de boerderij van Aart Lagerweij in het buurtschap Meulunteren. Na 1869 horen we echter niets meer van hen.
Maar een ander deel van dat groepje Afgescheidenen voelde zich meer thuis bij de ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’. Dat was een landelijk kerkgenootschap (met een aantal plaatselijke gemeenten) dat zich in 1838 afscheidde van de hoofdstroom van de Afscheiding.
Bij die landelijke kerkscheuring speelden allerlei verschillen van inzicht een rol. Mochten de Afgescheidenen vrijheid van godsdienst vragen bij de overheid? De Kruisgezinden vonden van niet. Behoorde de predikant een ambtskostuum te dragen, bestaande uit een driekante steek, een halflange jas met bef, een kniebroek, lange kousen, en schoenen met een zilveren gesp? De meeste Christelijke Afgescheidenen hechtten daar minder aan dan de Kruisgezinden. En welke kerkorde dienden de Afgescheidenen aan te nemen? De Kruisgezinden waren van mening dat dit de Dordtse Kerkorde diende te zijn, terwijl een deel van de Christelijke Afgescheidenen geen kwaad zag in het aannemen van een ‘eigen maaksel’, zoals de Utrechtse Kerkorde die was opgesteld door ds. H.P. Scholte (1805-1868).
De al genoemde ds. Cornelis van den Oever uit Rotterdam behoorde als predikant tot de Kruisgemeenten en hij deed zijn uiterste best overal Kruisgemeenten te institueren.
De Kruisgezinden te Lunteren met een eigen kerk.
Hoewel de groep Afgescheidenen die in Meulunteren bijeenkwam, na 1869 dus buiten veel bleef, waren de Kruisgezinden te Lunteren echter steeds present. Ze hielden hun kerkdiensten tot 1864 ten huize van Gerrit Jan Koops, omdat ze tot dan toe geen eigen kerk hadden. Aan de diensten in Koops’ woning kwam in 1864 een eind, mogelijk omdat de huur daar te hoog was. In de Dorpsstraat huurde men daarom vanaf 1864 bij J. Zandbergen een ruimte. Dit kerkje werd ook het Smidskerkje genoemd.
De groep van Kruisgezinden was kennelijk groot genoeg om een eigen predikant te kunnen beroepen. Ze kozen daarvoor ds. Herman Cramer (1831-1917), oorspronkelijk afkomstig uit Ootmarsum. Aanvankelijk was hij evangelist (hij had daarvoor in het Duitse Barmen gestudeerd) en trad als zodanig in dienst bij de evangelisatievereniging van Abraham Capadose (1795-1874), maar toen diens vereniging eind jaren ’50 van de negentiende eeuw werd opgeheven, klopte Cramer bij ds. Van den Oever aan, studeerde daar enige tijd onder diens leiding en werd (na een predikantschap bij een vrije gemeente te Meppel), dominee in Lunteren. Dat was op 6 maart 1864.
Hij werd op die datum in het ambt bevestigd door ds. J. de Haan (1840-1871) van Den Haag, die ook tot de kerkengroep van Van den Oever behoorde. De kerkenraad bestond behalve preses Cramer uit de ouderlingen G. Harskamp en H. van der Weerd en de diakenen E. Wolfswinkel en T. van den Brink.
Natuurlijk probeerde ds. Cramer toegelaten te worden tot het kerkverband van de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis; zijn leermeester en zijn bevestiger behoorden immers tot die stroming! Maar… toen ds. Cramer het verzoek richtte tot de ‘Algemeene Vergadering’ van de Kruisgemeenten van 4 oktober 1865, om als predikant tot die kerkengroep te worden toegelaten, werd besloten ‘geene vrijmoedigheid [te vinden] aan het verzoek te voldoen’ – mogelijk kwam dat mede doordat leermeester ds. Van den Oever in die tijd met de Kruisgemeenten gebrouilleerd was. De aansluiting bij de Kruiskerken ging dus niet door, reden waarom de kerkenraad besloot in de naam van Lunterens Gemeente de toevoeging ‘onder het Kruis’ alvast te laten vervallen.
Naar de Christelijke Afgescheidene Kerk (1869).
Want, hoewel pas twee jaar later, gingen ds. Cramer en de kerkenraad van Lunteren in overleg met de classis Arnhem van de Christelijke Afgescheidene Gemeente om tot dát kerkverband toegelaten te worden. Op 15 oktober 1867 was ds. Cramer namelijk met ouderling Hol en diaken Van den Brink op de classis aanwezig. De classisbroeders accepteerden het verzoek niet zo maar. Men wilde eerst weten of de predikant voldoende kennis in huis had en vroeg hem daarom een preek te houden over Handelingen 16 de verzen 30 tot 34. En toen de predikatie gehouden was werd hem nog het vuur na aan de schenen gelegd over ‘enkele dogmatische punten’. Maar de broeders werden uiteindelijk geheel tevreden gesteld en nadat ds. Cramer de vereiste formulieren had ondertekend, werd hij met zijn gemeente toegelaten tot de Christelijke Afgescheidene Kerk. Dat was dus op 15 oktober 1867.
Maar kennelijk wilde zijn kerkelijke gemeente dat achteraf toch níet! Want nadat Lunteren na de toelating enkele keren niet op de classis vertegenwoordigd was geweest, werd een classicale commissie naar het dorp gestuurd om te vernemen wat de reden van het absentisme was. Ds. Cramer gaf in dat gesprek aan dat het oorspronkelijk wel degelijk de bedoeling geweest was geweest om zich met zijn gemeente te verenigen met de Christelijke Afgescheiden Kerk, maar dat een deel van de gemeenteleden er achteraf toch niet voor voelde. Er was onenigheid over ontstaan!
De classis liet het er echter niet bij zitten en stuurde opnieuw een commissie, bestaande uit twee predikanten: de Afgescheiden predikant ds. A.G. de Waal (1813-1889) van Velp en de vroegere Kruisdominee – inmiddels behorende tot de Afgescheiden Kerk – ds. H.M. van der Vegt (1831-1915) van Arnhem. Een handige zet! Met de opmerkingen van ds. Van der Vegt konden ook de Kruisgezinden van Lunteren over de streep getrokken worden. Resultaat: op 25 november 1867 werd de aansluiting bevestigd. Lunteren was door middel van ouderling Lagerweij op de volgende classis dan ook vertegenwoordigd.
Maar intussen was ds. Cramer al vóór de bevestiging van de toetreding vertrokken: op 22 maart 1868 had hij namelijk in Lunteren afscheid genomen en kort daarna, op 26 maart, deed hij intrede in Beekbergen.
‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ te Lunteren (1869).
In die tijd kwam de landelijke hereniging tot stand tussen de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis, die – zoals al vermeld – in 1838 uiteen gegaan waren. In 1869 hadden de jarenlange onderhandelingen over eenwording uiteindelijk namelijk succes, zodat in juni dat jaar de hereniging een feit werd. Als nieuwe naam werd gekozen: ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’. De gemeente in Lunteren heette sindsdien ook ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’.
Oefenaar Willem Schaap (in 1870 en 1871).
Een predikant beroepen zat er eerst nog niet in. Oefenaar W. Schaap (1807-1871) was in Lunteren bekend, want hij was – toen hij van 1853 tot 1870 in Zeist werkzaam was – al eerder in het dorp in diensten voorgegaan en kwam nu op dringend verzoek van de gemeenteleden naar het Lunteren om daar op 6 december 1870 intrede doen. Hij kwam bij kerkmeester G.J. Koops in de kost. Niet lang daarna overleed Willem Schaap echter op 22 juli 1871.
Nog steeds kwam Lunterens Christelijke Gereformeerde Gemeente bijeen in het gehuurde kerkgebouwtje – het ‘Smidskerkje‘ – aan de Dorpsstraat. De gemeente telde rond 1865 ruim zeventig leden, de kinderen meegerekend. De gemeente sprak in 1879 weliswaar over ‘het bekomen van een predikant’, maar het aantal leden liet het niet toe, al werden de kerkdiensten soms bezocht door veel ‘broeders die buiten de gemeente zijn’.
Wel werd in 1892 een commissie benoemd om te bestuderen of een nieuwe kerk zou kunnen worden gebouwd; het gehuurde Smidskerkje aan de Dorpsstraat zal dus zo langzamerhand niet meer voldaan hebben. Maar ook dát gebeurde vooralsnog niet.
‘Gereformeerde Kerk’ te Lunteren (1892).
Intussen hadden zich in kerkelijk Nederland veel nieuwe ontwikkelingen voorgedaan: in 1886 en volgende jaren waren overal in het land ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende)’ ontstaan, de tweede orthodoxe uittocht uit de Nederlandse Hervormde Kerk, die ‘Doleantie’ genoemd wordt. De uitgetredenen waren ontevreden over de vrijzinnigheid in de hervormde kerk en over de synodale oppermacht, die duidelijkheidshalve ‘synodale hiërarchie’ genoemd werd, waardoor de zelfstandigheid van de plaatselijke kerken in het gedrang kwam. Dr. A. Kuyper (1837-1920) was de grote roerganger bij de Doleantie te Amsterdam, al was Kootwijk de eerste kerk die in Doleantie ging.
Al snel na het begin van de Doleantie traden de synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken met elkaar in overleg om te spreken over eenwording. Dat ging niet allemaal even vlot, maar uiteindelijk kon op 17 juni 1892 in de Keizersgrachtkerk te Amsterdam de eenheid beklonken worden. De nieuwe naam van de verenigde kerk zou luiden: ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’. Ook de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Lunteren heette sindsdien ‘Gereformeerde Kerk te Lunteren’.
Ongeregelde toestanden.
Maar in Lunteren werd de toestand er ondertussen niet beter op. Zo bleek het moeilijk elke zondag een predikant op de preekstoel te krijgen. Vandaar dat na verloop van tijd besloten werd dat om de andere zondag een van de ouderlingen een preek zou lezen en op de andere zondagen ouderling Zandbergen als oefenaar zou voorgaan. Hij mocht dan zelf een ‘stichtelijk woord’ spreken. Maar ondertussen was het gebrek aan ‘echte’ predikanten er wel de oorzaak van dat het avondmaal kennelijk jaren achtereen niet gevierd kon worden. En ouderling Zandbergen mocht daar tijdens een kerkenraadsvergadering dan wel op wijzen, maar een oplossing kon men daarvoor zo gauw niet bedenken.
Men kerkte intussen zoals al opgemerkt in de woning van oefenaar Zandbergen, waarvoor men fl. 12 per jaar betaalde. De redenen die daarvoor aangevoerd werden waren de financiën ‘en de desolate toestand der kerkelijke aangelegenheden’. Die toestand was in de jaren ’90 zo slecht dat men om raad vroeg bij de kerkvisitatoren. Dezen adviseerden in mei 1896 een vergadering van manslidmaten te houden ‘en hen voor de keuze te stellen: ontbinding van het kerkelijk leven of kerkelijk zaam leven’. Ook zou de classis zich er mee gaan bemoeien. Welke maatregel succes had is niet helemaal duidelijk, maar in ieder geval schijnt de toestand daarna langzamerhand te zijn opgeknapt. Vermoedelijk heeft de classis aan ds. C. de Gooijer (1851-1919) van Bennekom gevraagd regelmatig door de week (in ‘weekdiensten’) in Lunteren te willen voorgaan. Een kerkelijke gemeente zonder predikant hangt immers vaak als los zand aan elkaar. Met geregeld een predikant op de preekstoel zou de situatie vast gaan verbeteren, al was het slechts tijdens de ‘weekdiensten’.
Een eigen kerk en een nieuw orgel (1905).
Maar ook een goed kerkgebouw was van groot belang. Na de slecht bevallen gehuurde plaatsen van samenkomst kwam in 1903 toch eindelijk kerkbouw aan de orde, al telde de gemeente slechts ongeveer zestig belijdende leden. Het duurde toch nog tot 1904 tot onder leiding van consulent ds. J. Gispen (1874-1935) van Barneveld daarover een kerkenraadsvergadering gehouden werd. Daar werd een keus gemaakt uit enkele aangeboden percelen grond. Men kwam tot de conclusie dat het stuk grond aan de Holleweg – de huidige Oranjestraat – voor kerkbouw het meest geschikt was. Het bleek dat dit perceel te koop was voor ongeveer fl. 840. Tot blijdschap van de kerkenraad deelde gemeentelid P. van Bijsterveld mee dat hij dit bedrag aan de kerk zou schenken! De plannen voor de kerkbouw zelf werden intussen berekend op ongeveer fl. 3.300.
Op 24 maart 1905 vond de eerstesteenlegging plaats. Dat gebeurde door het 6-jarige zoontje van Van Bijsterveld. Hij plaatste een in een koperen buis geplaatste oorkonde in de muur, en daarvóór werd een gedenksteen aangebracht. Consulent ds. Van Gispen wees er bij deze gelegenheid op dat de kerk van Lunteren ‘een van de vroegere Kruiskerken’ was, die – ‘al heeft zij al haar jaren een leven geleid als ongemerkt’ – toch wel tot zegen is geweest voor de naburige dorpen Ede en Barneveld.
Terwijl de arbeiders bezig waren de kerk te bouwen ging Van Bijsterveld op pad om een geschikt orgel te zoeken. Hij had opnieuw een verrassing voor de kerkenraad: in juni 1905 deelde hij op de kerkenraad mee ‘dat hij een orgel heeft gekocht dat hij de gemeente gratis aanbiedt’. En iets meer dan een maand later schonk Van Bijsterveld ook nog eens een orgelfront dat hij had gekocht. En zelfs dáár bleef het niet bij. Ook de inrichting van de kerkenraadskamer werd door hem betaald.
Kort daarna, op 28 juli 1905, was het kerkgebouw zover klaar, dat het in gebruik genomen kon worden! In de dienst die om twee uur in de middag gehouden werd, ging ds. Gispen voor terwijl het splinternieuwe orgel bespeeld werd door ene heer De Wit uit Rotterdam, kennelijk de leverancier van het door Van Bijsterveld gekochte orgel.
In totaal bedroegen de bouwkosten iets meer dan fl. 4.400. Om de rekening te kunnen betalen werd een hypotheek van fl. 3.000 genomen. Van Bijsterveld verleende deze hypotheek. De rest werd betaald uit de door de gemeenteleden ter beschikking gestelde gelden.
Het werd tijd het beroepingswerk ter hand te nemen!
© 2019. GereformeerdeKerken.info