De Gereformeerde Kerk te Lunteren (2)

Een eigen dominee?

( < Naar deel 1 ) – Begin december 1905 besloot de kerkenraad een predikant te beroepen. Het was ds. G. Wisse (1873-1957) van Leiden (foutje: consulent ds. Gispen wist van het beroep niets af!).

Ds. G. Wisse (1873-1957) wilde eerst niet, maar later toch wel graag predikant in Lunteren worden, maar werd het niet.

Ds. Wisse bedankte echter, hoewel hij kort daarop schreef dat hij met het bedanken geen vrede had en alsnog in aanmerking wilde komen voor een beroep. Daar ging de kerkenraad niet op in, omdat deze ‘wilde berusten in de wil des Heeren’. De jaren daarna bleef de gemeente zonder predikant. Zo leek het althans. Want in de kerkenraad had van 1906 tot 1909 toch een predikant zitting als ouderling: het was de geëmeriteerde ds. G.P. Oberman (1869-1915). In die jaren was hij namelijk geestelijk verzorger van het Christelijk Ziekenhuis te Lunteren en diende tegelijk in Lunteren als ouderling. Ongetwijfeld zal hij daar geregeld op de preekstoel gestaan hebben.

Overigens werd in die tijd op zondag maar één kerkdienst gehouden, wat pas in juni 1906 veranderde. Toen werd namelijk besloten in het vervolg ‘tweemaal in de maand ook ’s middags dienst te houden’.

De gereformeerde kerk en de pastorie aan de Holleweg (c.q. Oranjestraat).

Hoewel de gemeenteleden in 1907 en in 1909 de gelegenheid gegeven werd namen voor een te beroepen predikant in te leveren, volgde pas in 1911 een beroep. Met de aanwezigheid van ds. Oberman was het voortvarend doorgaan met het beroepingswerk kennelijk niet dringend noodzakelijk; bovendien bespaarde  men geld door geen traktement te hoeven betalen. Maar in 1911   werd ds. A. van der Zanden (1852-1918) uit Putten beroepen. Deze had zich trouwens in 1901 losgemaakt van De Gereformeerde Kerken in Nederland, omdat hij – net als vele andere van oorsprong christelijke gereformeerden – niet akkoord ging met het samengaan met de kerken uit de Doleantie. Hij sloot zich aan bij de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk. Maar kennelijk beviel het kerkelijk leven hem daar niet, want hij keerde in 1908  terug naar de Gereformeerde Kerken. De kerkenraad van Lunteren bracht toen een beroep op hem uit. Hij nam het beroep echter niet aan.

Ds. G. Davelaar (van 1912 tot 1918).

Ds. G. Davelaar (1848-1927) had in Ede in 1887 de Dolerende kerk geïnstitueerd.

Dat deed ds. G. Davelaar (1848-1927) van Aalst  in maart 1912 echter wel. Hij deed op 26 mei 1912 intrede.  Maar in 1918 ging hij met emeritaat.

Dat was in ‘een zeer moeilijke periode’ in het gemeentelijk leven. Verscheidene ambtsdragers legden in die tijd achtereenvolgens hun ambt neer. Het schijnt ook te maken te hebben gehad met een andere theologische opvatting die  langzamerhand de gemeente binnenkwam. De kerk van Lunteren was immers als Kruisgemeente ontstaan, maar de theologie van dr. A. Kuyper (1837-1920) kwam ook in Lunteren steeds duidelijker naar voren. Ds. Davelaar had namelijk altijd zeer met de Doleantie  meegeleefd; in Ede had hij zelfs leiding gegeven aan de Doleantie en daar op 9 juni 1887 de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ geïnstitueerd. We zagen hierboven al dat vanuit de Afscheiding afkomstige gemeenteleden nogal eens niet veel met de Doleantie op hadden.

Voeg daarbij de zenuwzwakte bij de predikant, dan is het niet vreemd dat hij in 1918 emeritaat moest aanvragen: “Alles wat hij doorleefde voltrok zich in hem met te heftige aandoening. (…) In de latere jaren van zijn leven kreeg deze zielsbewogenheid zoo sterke golving, dat het zijn zielenleven beneden de normale levenslijn trok. Tegen het einde van de [Eerste] Wereldoorlog werd dit [in Lunteren] zelfs de oorzaak van zijn emeritaat, dat hij zelf zeker niet van plan was geweest ooit aan te vragen; de begeerte om arbeidend in het ambt te mogen sterven, was daarvoor bij hem te sterk. Maar zijn opname in de Valeriuskliniek te Amsterdam leidde er toe dat, op medisch advies, emeritaat voor hem werd aangevraagd.

Ds. J.L. Jaspers (van 1920 tot 1924).

Ds. J.L. Jaspers (1879-1953).

De kerkenraad moest dus weer op zoek naar een predikant. Ds. G. Wisse (1873-1957) van Driebergen werd in september 1918 op een jaartraktement van fl. 2.000 (alles inclusief) opnieuw beroepen, maar hij bedankte (twee jaar later zou hij zich onttrekken aan De Gereformeerde Kerken in Nederland en overgaan naar de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk). En hoewel daarna ds. H. van der Zanden (1883-1938) van Harmelen op een jaartraktement van – alles inclusief – fl. 1.800 beroepen zou worden, ging het beroep niet door. En zo kwam men terecht bij ds. J.L. Jaspers (1879-1953) van Doesburg, ook op een jaartraktement van fl. 2.000. Hij nam het beroep aan en op 10 oktober 1920 deed hij intrede.

Er was in Lunteren in het begin van de eeuw in Lunteren al een Gereformeerde Jongelings Vereniging actief onder de naam ‘Het Mosterdzaadje’, en in 1921 werd opnieuw een JV in het leven geroepen, die eens per maand door een lid van de kerkenraad zou worden bezocht. Ook werd in januari 1923 ‘voor het eerst’ een meisjesvereniging opgericht.

Ds. Jaspers met emeritaat.

Ds. Jaspers kwam naar Lunteren in een kerkelijk gezien vrij roerige periode. Er deden nieuwe inzichten hun intrede in de Gereformeerde Kerken; de ‘beweging der jongeren’ deed van zich spreken, en voorzichtig werd gerammeld aan de vanouds geldende bijbelverklaring.

Dr. J.G. Geelkerken (1879-1960).

Zo sprak dr. J.G. Geelkerken (1879-1960) in een preek in zijn gereformeerde kerk in Amsterdam-Zuid over de eerste hoofdstukken van de bijbel. Daarbij kwam ook de zintuiglijke waarneembaarheid van ‘de bomen in het paradijs’ en ‘de sprekende slang’ aan de orde. De predikant liet in zijn preek in het midden of hij de paradijsbomen en het spreken van de slang zintuiglijk waarneembaar wilde noemen. Dat was voor gemeentelid H. Marinus aanleiding bij de kerkenraad van Amsterdam-Zuid een klacht in te dienen tegen de predikant, die hij beschuldigde van onrechtzinnigheid.

Om een uitermate lang verhaal kort te maken werd dr. Geelkerken eerst geschorst en in 1926 door de Generale Synode van Assen afgezet als dienaar des Woords. Dr. Geelkerken en zijn medestanders richtten toen hun eigen landelijk kerkverband op: ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland (in Hersteld Verband)’ op, die in de loop van de jaren overigens niet meer dan 7.000 leden kreeg.

Het boekje dat door ds. Jaspers anoniem gepubliceerd werd.

“Tragisch was (…) zijn [ds. Jaspers’] inmenging in het kerkelijk conflict in en na 1926, temeer, daar hij eerst ten halve en tenslotte ten hele van zijn ziens- en handelswijze in die jaren is teruggekomen”. Nadat de predikant wegens gezondheidsklachten per 1 februari 1924 vervroegd emeritaat had aangevraagd en verkregen, mengde hij zich tijdens zijn emeritaat in de kwestie-Geelkerken. Bekend werd zijn anoniem geschreven brochure ‘Zijn de mannen van Assen [c.q. de synodeleden] zelf aanranders van het Schriftgezag?’ waarvan de eerste druk in 1926 verscheen. Daarin wilde hij aantonen dat op de synode van Assen-1926 ‘mannen van onverdacht Gereformeerde reputatie’ waren veroordeeld, c.q. dr. Geelkerken c.s. Daarom kon hij zich niet verenigen met de synodebeslissing om dr. Geelkerken af te zetten als predikant.

Het werd natuurlijk ook bij de kerkenraad te Lunteren bekend dat ds. Jaspers,  emeritus-predikant van de kerk van Lunteren, de schrijver was. De kerkenraad was het helemaal niet eens met de opmerkingen en zienswijze van ds. Jaspers, maar stelde zich achter de besluiten van de synode. Over de brochure werd de predikant uiteraard gehoord. Zo volgde een kerkelijke procedure die in 1929 leidde tot diens schorsing door de kerkenraad als emeritus-dienaar des Woords.

In deze brochure publiceerde ds. Jaspers de met Lunterens kerkenraad gevoerde correspondentie.

In een Open Brief publiceerde ds. Jaspers nog diezelfde maand de correspondentie die in de voorgaande tijd tussen hem en de kerkenraad gewisseld was. In deze brochure, ‘Maranatha’, Open Brief aan den kerkeraad van de Geref. Kerk te Lunteren als antwoord op het besluit van dien kerkeraad om hem in zijn ambtelijke bediening te schorsen’, verdedigde hij zich tegen de beslissing van de kerkenraad. Hij schreef onder meer: ‘En nu heb ik ten slotte nog één woord, Broeders, Maranatha! Dat is, naar de onder ons gangbare vertaling, Jezus komt! Hij is komende. Wij hooren zijn voetstappen in de teekenen der tijden. Durft gij, waar Hij komende is, medehelpen zijn Kerk te verscheuren, terwijl Hij zelf in het Hogepriesterlijk gebed zoo ernstig om de eenheid der zijnen gebeden heeft (…)?’ In de bijlage van de brochure publiceerde ds. Jaspers vervolgens de met de kerkenraad gevoerde correspondentie.

De kerkenraad van Lunteren klom ook in de pen en publiceerde in oktober 1931 zijn weerwoord: ‘Kort antwoord van den kerkeraad der Geref. Kerk te Lunteren op den Open Brief van Ds. J.L. Jaspers’. Daarin schreef men onder meer: “De zaak is in ’t kort aldus: Van meet af stonden wij in onze beschouwingen vlak tegenover elkaar, en liet het zich moeilijk verwachten, dat de zaak anders zou loopen dan zij geloopen is. Toch hebben wij alle moeite gedaan om u tot andere gedachten te brengen en U, kon het zijn, voor onze Kerken te behouden. Of zeggen de stukken in de Bijlage van uw Open Brief opgenomen, U niets?”

Het ‘Kort Antwoord’ van de kerkenraad van Lunteren telde slechts 7 pagina’s.

Ook wees de kerkenraad er op dat voor hem onacceptabel was de mededeling van ds. Jaspers dat – als hij een preekverzoek zou krijgen van de ‘Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband’ (van dr. Geelkerken en diens aanhangers), hij dat zou aannemen. ‘Zoo hebt Ge dan ook zelf het vergaderen met ons onmogelijk gemaakt’. Ook uitnodigingen om over de zaak te spreken met de kerkenraden van de kerken van Lunteren, Ede en Bennekom (als genabuurde kerken) en later met enige deputaten van de synode, werden door de predikant niet aangenomen. Waardoor schorsing uiteindelijk onontkoombaar werd.

Daarop schreef ds. Jaspers opnieuw een brochure, ‘Indien de slang gebeten heeft…’, dat bedoeld was als ‘kantteekeningen’ bij het Kort Antwoord’ van de kerkenraad. Daarin bestreed hij de weergave van de gebeurtenissen zoals die door de kerkenraad voorgesteld werden. De classis Arnhem zette hem aan het eind van de kerkelijke procedure uiteindelijk in 1932 af als gereformeerd predikant. Later kwam ds. Jaspers terug op wat hij in zijn brochures had geschreven en werd hij in 1948 weer toegelaten als emeritus predikant van de Gereformeerde Kerken.

Ds. A.S. Schaafsma (van 1924 tot 1933).

Ds. A.S. Schaafsma (1863-1937).

Na het in 1924 aan ds. Jaspers verleende emeritaat werd het beroepingswerk weer ter hand genomen. Na een vergeefs beroep op een andere predikant nam ds. A.S. Schaafsma (1863-1937) van het Groningse Grijpskerk het beroep aan en deed op 17 augustus 1924 intrede.

Zijn prediking trok toehoorders en bovendien groeide de gemeente. In 1928 werd daarom besloten de kerkzaal uit te breiden door de bouw van een galerij. Ook werd achter de kerk een fietsenbergplaats gebouwd en werd de kerk bovendien voorzien van elektrisch licht.

In datzelfde jaar stelde de orgelcommissie voor ook nog een nieuw orgel aan te schaffen. Bij de firma Dekker in Goes  kon men namelijk een ander, groter, instrument kopen en het oude orgel inleveren. De totale kosten bedroegen dan fl. 1.400. De kerkenraad ging daarmee akkoord.

De kerkenraad wilde aanvankelijk niet weten van ‘nog meer gezangen’.

Het nieuwe orgel kreeg vooralsnog echter niet de kans de uitgebreide bundel ‘Eenige Gezangen’ te begeleiden, want de kerkenraad was in 1932 tegen de vermeerdering van het aantal gezangen in het flinterdunne gezangenbundeltje. Het was trouwens maar op het nippertje, want de stemmen in de kerkenraad staakten.

Ds. W.C. van den Brink (van 1934 tot 1938).

Ds. W.C. van den Brink (1905-1976).

Ds. Schaafsma verkreeg op 70-jarige leeftijd ‘op de meest eervolle wijze’ emeritaat en ging in Zeist wonen. De kerkenraad nam het beroepingswerk weer ter hand. In maart 1934 werd uit een drietal kandidaat W.C. van den Brink (1905-1976) beroepen, die de roeping aannam en op 15 juli dat jaar intrede deed.

De aanleg van de galerij in de kerk, in 1928, was het eerste teken dat het kerkgebouw te klein werd. De kerk van Lunteren groeide door! Vandaar dat in 1935 niet alleen plannen besproken werden om de kerk te vergroten, maar ook een pastorie en een  vergaderzaal bij de kerk te bouwen. In juli stemde de kerkenraad er mee in. Nadat in augustus de aanbesteding had plaatsgevonden kon met de uitvoering van de plannen begonnen worden. Halverwege 1936 was de verbouwing – die ongeveer fl. 15.000 gekost had – voltooid.

Ds. J. de Lange (van 1938 tot 1946).

Ds. J. de Lange (1910-1983).

Ds. Van den Brink nam op 15 mei 1938 afscheid, zodat de kerkenraad het beroepingswerk weer aanpakte. Kandidaat J. de Lange (1910-1983) nam het beroep aan en deed op 13 augustus 1938 intrede in Lunteren. Hij zou ook in de Tweede Wereldoorlog aan de kerk verbonden zijn.

De Vrijmaking gaat aan Lunteren vrijwel voorbij.

Al in de jaren ’30 waren in de Gereformeerde Kerken verschillen van mening ontstaan over allerlei leerstukken. Onderwerp van de discussie waren onder meer de pluriformiteit van de Kerk (‘Bestaat er naast en buiten de Gereformeerde Kerken nog een ware Kerk?’), hoe men dacht over doop en Verbond, over de ‘algemene genade’, de onsterfelijkheid van de ziel en de vereniging van de beide naturen (‘God en mensch’) in Christus. Voor- en tegenstanders bestookten elkaar daarover in de kerkelijke pers, waarbij het er lang niet altijd zachtjes aan toe ging. Door een aantal kerken werd gewaarschuwd tegen die felle polemiek die zich ook uitte in de publicatie van talloze strijdschriften.

De Generale Synode van 1936 benoemde deputaten met de opdracht de opvattingen waarover onzekerheid was ontstaan, ‘naar hun zakelijke betekenis te onderzoeken en te toetsen aan Schrift en belijdenis’. De strijd duurde tot diep in de oorlog, tot op 11 augustus 1944 in Den Haag, tijdens de zgn. ‘Vrijmakingsvergadering’ de definitieve breuk tot stand kwam, toen de leider van de ‘Vrijmaking’, prof. dr. K. Schilder (1890-1952) van ‘Kampen’, de Acte van Vrijmaking voorlas en deze vervolgens door tallozen in het land mede ondertekend werd.

Prof. dr. K. Schilder op de Vrijmakingsvergadering in Den Haag, die op 11 augustus 1944 gehouden werd.

In Lunteren bleef het rustig. Toen in juli 1942 in de kerkenraad een schrijven van de synode voorgelezen werd, vond daarover verder geen discussie plaats. Wel werd de vroegere Lunterse predikant ds. W.C. van den Brink – inmiddels sinds juli 1942 predikant in Heemstede  – gevraagd voor de mannenvereniging een toespraak over de kerkelijke geschillen te houden, maar over een eventuele discussie werd nauwelijks iets genotuleerd. Ook het schrijven van de synode waarin meegedeeld werd dat dr. Schilder zich tegen de synodebesluiten keerde, werd voor kennisgeving aangenomen. Weliswaar werd later door de kerkenraad ‘met leedwezen’ kennisgenomen van Schilders afzetting als hoogleraar en de schorsing van prof. dr. S. Greydanus (1871-1948) (ook van ‘Kampen’), maar verder geen commentaar.

Toch werd de kerkenraad in de loop van 1945 herhaaldelijk gevraagd een predikant voorlichting te laten geven over de kerkelijke troebelen. Ds. J. Overduin (1902-1983) van Arnhem  kwam weliswaar naar Lunteren en hield er zijn toespraak, maar ook daarover verder geen woord.

Ds. J. Overduin (1902-1983) van Arnhem kwam in Lunteren spreken over de kerkelijke geschillen.

Wel had de kerkenraad een gesprek met een ‘bezwaarde broeder’ en kwam een bezwaarschrift bij de kerkenraad binnen tegen de wijze waarop de ‘meerdere vergaderingen’ (classis, particuliere- en generale synode) het tuchtrecht uitoefenden, maar dit werd naar de classis verwezen. Uiteindelijk gaven twee gezinnen te kennen over te stappen naar een naburige Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt). Want in Lunteren kwam het niet tot de instituering van een vrijgemaakte kerk.

Ook over de oorlogstijd wordt weinig verteld. Niet vreemd, want je moest oppassen met wat je aan het geduldige papier toevertrouwde. Wel waren gemeenteleden uit de kerken van Arnhem, Oosterbeek en Wolfheze naar Lunteren geëvacueerd, met wie de kerkenraad uiteraard contact zocht.

De Gereformeerde Kerk van Lunteren hield er na de oorlog wel een luidklokje aan over: in de gemeentetoren bij de hervormde kerk werd in 1948 namelijk een klokje aangetroffen, dat aan de Gereformeerde Kerk geschonken werd en sindsdien dienst deed als welluidende aankondigster van de zondagse kerkdiensten.

De gereformeerde kerk van Lunteren, van achteren gezien.

Ds. De Lange had weliswaar een beroep van de kerk van Berkum gekregen, maar daarvoor bedankte hij. Het in maart 1946 ontvangen beroep van de kerk van Haarlemmermeer-Oostzijde nam hij echter aan. Op 26 mei 1946 preekte hij afscheid.

Naar deel 3 >

© 2019. GereformeerdeKerken.info