De Gereformeerde Kerk te Enkhuizen (2)

Ds. W. Sieders (van 1873 tot 1880).

( < Naar deel 1 ) – Het beroepingswerk leidde naar ds. W. Sieders (1845-1930) van Herwijnen. Op 8 juni 1873 deed hij in Enkhuizen intrede.

Ds. W. Sieders (1845-1930).

De predikant legde zich behalve op zijn gewone ambtelijke arbeid al meteen toe op de activering van het jeugdwerk. Al tijdens de eerste kerkenraadsvergadering werd afgesproken een zondagsschool op te richten terwijl niet lang daarna een Jongelingsvereniging en een zgn. Jongedochtersvereniging werden opgericht. Ook aan de Zending besteedde de predikant aandacht, onder meer door de weekdienst op woensdagavond eens per maand te vervangen door een bidstond voor de Zending.

De nieuwe pastorie aan de Westerstraat 121.

Ondertussen zette de groei van de gemeente door. Het werd nodig in de kerk een galerij te bouwen om de toestroom van kerkgangers effectief op te vangen. De groei hield ook een verbetering van de financiële situatie van de kerk in. Trouwens, ook de verkoop van de pastorie aan de Breedstraat leverde geld op; deze werd voor fl. 2.716 aan de burgemeester verkocht. Voor een deel van dat geld werd een nieuwe pastorie aan de Westerstraat 121 gekocht, op de hoek met de Bagijnestraat.

Ook kon nu weer steun geboden worden aan kerken die het moeilijker hadden dan Enkhuizen om de eindjes financieel gezien aan elkaar te knopen. De kerk van Edam – vroeger welvarender dan die van Enkhuizen – was een van de gelukkige. De predikant kreeg eind 1879 een beroep van de kerk van Vlaardingen, en preekte daarom in Enkhuizen afscheid op 22 februari 1880.

Ds. H.G. de Jonge (van 1880 tot 1886).

Ds. H.G. de Jonge (1851-1930).

Het beroepingswerk werd dus weer ter hand genomen en leidde uiteindelijk naar ds. H.G. de Jonge (1851-1930) van het Groningse Niezijl. Op 26 september 1880 deed hij intrede in Enkhuizen en hij zette het door ds. Sieders begonnen jeugdwerk met kracht voort. Meteen tijdens de eerste kerkenraadsvergadering werd afgesproken dat in het vervolg eens in de zes weken ‘kinderkerk’ gehouden zou worden. Dat was weliswaar een gewone kerkdienst, maar daarin richtte de predikant zich zeer in het bijzonder tot de jeugd van de kerk. De preek zal zijn aangepast, evenals de gezongen liederen.

De kerk uitgebreid (1882).

De groei van de kerk van Enkhuizen zette ondertussen gewoon door. Zozeer zelfs, dat de kerk in de Peperstraat moest worden uitgebreid! De kerkenraad wilde trouwens ook meer aparte vergaderruimte.  Eerst was de kerkenraad van plan de kerk naar achteren uit te breiden, maar stuitte daar op grondeigenaar N. Waning, die ‘een ongehoorden prijs’ vroeg. Daarom besloot men de kerk in de breedte, dus langs de Peperstraat, te gaan vergroten. Daartoe werd een tweetal naastgelegen panden aangekocht. Aannemer Nieboer uit Venhuizen verbouwde het geheel voor bijna fl. 8.000, waardoor de groeiende gemeente meer ruimte kreeg: niet alleen twee vergaderlokalen, maar in de kerkzaal ook 423 zitplaatsen, ruim 110 meer dan in de oorspronkelijke kerk. Terwijl de verbouwing gaande was gaf de hervormde kerkvoogdij toestemming in haar Zuiderkerk te kerken.

Van 1862 tot 1903 hadden de gereformeerden een kerk aan de Peperstraat. Aanvankelijk was dat alleen het gebouw geheel rechts; bij de verbouwing in 1882 werden alle panden op de foto bij de kerk getrokken.

Net als in de vorige kerk, die in de Breedstraat,  was ook in de Peperstraatkerk geen orgel aanwezig. Een voorzanger zorgde dat de gemeente de te zingen psalmen op de goede hoogte inzette. De meerwaarde van een goed orgel werd echter gevoeld en niet lang na de ingebruikneming van de uitbreiding werd in 1883 een orgel in de kerk geplaatst. Het was gebouwd door J. van Gelder uit Leiden en het instrument werd door een gemeentelid geschonken. Maar er waren geen gemeenteleden die de orgelspeelkunst beheersten, zodatd Jb. Mantel uit Andijk gevraagd werd voor fl. 50 per jaar plus  een zondagse warme maaltijd bij een van de kerkenraadsleden. Gelukkig konden al het jaar daarop twee plaatsvervangende organisten uit eigen kring benoemd worden.

Wat de diaconale verzorging betreft had ds. De Jonge andere ideeën dan in die tijd gebruikelijk waren. Hij vond dat je de behoeftigen geen vis moest geven maar een hengel. Met andere woorden: hij probeerde werkloze gemeenteleden aan het werk te krijgen in de Enkhuizer havenwerken, die in die tijd ondernomen werden. Dat hield verband met de aanleg van de spoorlijn Amsterdam – Zaandam – Enkhuizen die in 1885 voltooid werd, waardoor ook het veer Enkhuizen – Stavoren tot stand kwam en de stad een volgende bloeiperiode tegemoet ging. Andere gemeenteleden probeerde hij een nieuw vak te laten leren, zoals het matten- en klompenmaken, maar dat is er niet van gekomen.

Ds. De Jonge nam op 29 augustus 1886 afscheid van Enkhuizen en vertrok naar de kerk van Dordrecht.

Ds. A. van der Sluijs (van 1887 tot 1897).

Ds. A. van der Sluijs (1848-1906).

Ook de periode van ds. A. van der Sluijs (1848-1906) is voor de kerk van Enkhuizen van belang geweest. In tegenstelling tot de beroepen die in de vorige vacatures werden uitgebracht (die hadden direct succes), duurde het vinden van de vierde predikant langer. Nadat ds. P. Biesterveld (1863-1908) van Gorinchem, ds. A.M. Donner (1859-1937) van Genemuiden, ds. A. van der Sluijs van Franeker en kandidaat J. van der Linden uit ‘s-Heerenberg allen voor een beroep hadden bedankt, werd een tweede beroep op ds. Van der Sluijs uitgebracht. Deze zwichtte daarvoor en op 21 mei 1887 deed hij intrede.

De kerk groeide nog steeds. Het jaar nadat de predikant intrede gedaan had bleek de kerk alweer te klein te worden, terwijl de vergroting met ongeveer 110 zitplaatsen nog maar zes jaar geleden  gerealiseerd was. Net als voor de vergroting van de kerk werd ook nu getracht de grond achter de kerk te kopen, maar opnieuw was het grondeigenaar N. Waning die een spaak in het wiel stak door een erg hoge prijs te vragen. Bovendien wilden de bewoners van de belendende percelen hun huis niet verkopen. Eén ding stond echter vast: de bestaande kerk was te klein en er moest een grotere kerk komen. De Peperstraatkerk  bood geen perspectief meer. Vandaar dat slechts besloten kon worden dat ‘zodra zich goede gelegenheid voordoet’ een nieuwe kerk gebouwd zou worden.

Zitplaatsenverhuur…

Door het tekort aan te verhuren zitplaatsen werden de kosten van het verkrijgen van een plaats hoger. We zouden dat nu de ‘marktwerking’ noemen. In de Gereformeerde Kerken ontstonden trouwens steeds meer bezwaren tegen de praktijk van het verhuren van zitplaatsen. Sommigen vonden dat daardoor de kerk tot een ‘rovershol’ gemaakt werd: de rijken kregen de mooiste plaatsen. Ook in Enkhuizen ontstond daarover onrust. En toen sommigen, die hun plaats door het bieden van veel geld verkregen hadden, de huursom niet betaalden, was de boot helemaal aan: ‘De wantbetalers troonden op de beste plaatsen’. Wel probeerde de kerkenraad een oplossing te vinden door het houden van aparte kinderdiensten – daardoor zouden de ‘gewone diensten’ ontlast kunnen worden – maar daar zullen de ouders wel een stokje voor gestoken hebben, want die plannen gingen niet door.

‘Doleantie en Vereniging’ (1886-1892).

De eerste uitgave van het ‘Algemeen Reglement’ van 1806.

Intussen had zich in de hervormde kerk een kerkscheuring voorgedaan: op vele plaatsen onttrokken hervormde gemeenteleden zich aan hun gemeente. De redenen die daarvoor golden waren onder meer de almacht van de Algemeene Synode (de zgn. synodale hiërarchie), waardoor naar het oordeel van velen tekort gedaan werd aan de zelfstandigheid van de plaatselijke kerk; en de steeds verder in de hervormde kerk doordringende vrijzinnigheid, die naar veler mening veroorzaakt werd door het van regeringswege ingevoerd ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur der hervormde kerk’ (in 1806), dat in plaats kwam van de Dordtse Kerkorde van 1618-1619. Daaruit voortvloeiende conflicten waren er de oorzaak van dat in Kootwijk de eerste kerkenraad met de hervormde kerk brak en – na enkele andere kerken, vooral in Friesland – ook in Amsterdam een ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ op 16 december 1886 geïnstitueerd werd. Deze Doleantie te Amsterdam stond onder leiding van de intussen bekende  dr. A. Kuyper (1837-1920), oprichter van en hoogleraar aan de Vrije Universiteit en ouderling in de Amsterdamse hervormde kerkenraad.

Geen Dolerende kerk in Enkhuizen…

Natuurlijk werd ook in Enkhuizen over de Doleantiebeweging gesproken en zeker werden dr. Kuypers artikelen daarover in diens kerkelijk weekblad ‘De Heraut’ gespeld, maar in Enkhuizen kwam het niet tot de instituering van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk. Dat wilde echter niet zeggen dat in Enkhuizen geen kerkelijke onrust was. Die was er wel degelijk, alleen uitte ze zich anders; de ‘bezwaarde’ hervormden stichtten geen Dolerende kerk, maar stapten van de plaatselijke Hervormde Gemeente over naar de Christelijke Gereformeerde Gemeente. Daar had ds. Van der Sluijs immers een goede reputatie.

In ‘De Heraut’ van 9 januari 1887 verscheen dit overzicht van het programma van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

Voordat ze tot hun overstap kwamen hadden sommigen van 11 tot en met 14 januari 1887 het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ te Amsterdam bijgewoond, dat door de Amsterdamse Dolerenden onder leiding van dr. Kuyper georganiseerd was. Men wilde spreken over de vraag hoe ‘de reformatie van de hervormde kerk’ ook in andere plaatsen ter hand genomen kon worden. Bij binnenkomst in het congresgebouw diende men een verklaring te tekenen dat men ‘het ter hand nemen van de reformatie der kerk plichtmatig’ achtte. Tijdens het congres werd door zo’n 1.500 bezoekers uitvoerig beraadslaagd. De congresleiding had daarover vooraf al goed nagedacht en een aantal modellenboekjes gepubliceerd met ‘alle formulieren en brieven die te schrijven zouden zijn’ om de reformatie in de plaatselijke kerken zo goed mogelijk te laten plaatsvinden.

Koperen plaquette met de beeltenis van dr. A. Kuyper (1837-1920).

De besprekingen tijdens het congres waren voor de ‘bezwaarde hervormden’ uit Enkhuizen voldoende aanleiding zich te laten uitschrijven uit de Enkhuizer Hervormde Gemeente en zich aan te sluiten bij ds. Van der Sluijs’ Christelijke Gereformeerde Gemeente.

‘De Gereformeerde Kerk te Enkhuizen’ (1892).

Al snel na het ontstaan van de Doleantie namen de landelijke synodes van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken en de Christelijke Gereformeerde Kerk contact met elkaar op om te spreken over eenwording. Die onderhandelingen verliepen lang niet altijd soepeltjes en van een leien dakje, maar uiteindelijk werd toch, op 17 juni 1892, de landelijke vereniging van beide kerkgenootschappen geproclameerd. Dat gebeurde in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk. Besloten was dat de verenigde kerk ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ zouden heten. Zo kwam de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Enkhuizen ook aan haar nieuwe naam: ‘De Gereformeerde Kerk te Enkhuizen’. Want de kerkenraad had met de landelijke eenwording ingestemd.

De discussie over een nieuwe kerk duurde ondertussen al die jaren voort, want ‘een goede gelegenheid’ deed zich nog niet voor. En toen ook ds. Van der Sluijs in 1897 naar Baarn vertrok, kerkte men nog steeds in de krappe Peperstraatkerk.

Ds. W.H. Oosten (van 1897 tot 1905).

Ds. W.H. Oosten (1864-1928).

Tijdens de ambtsperiode van de volgende predikant zou daarin verandering. Op 10 oktober 1897 deed ds. W.H. Oosten (1864-1928) uit Middelburg intrede in Enkhuizen.  “Daar was vooral de ‘moderne’ streek tussen Hoorn en Enkhuizen een arbeidsveld,  vooral op politiek terrein. ‘De Vrije Westfries’ verscheen [in 1898]. Ds. Oosten was de slagvaardige hoofdredacteur”.

De kop van ‘De Vrije Westfries’ in latere jaren (foto: ‘150 jaar Geref. Kerk Enkhuizen’).

“Hier in Enkhuizen en in Noord-Holland heeft ds. Oosten onvermoeid gestreden. Vooral tegen ‘Roodhuiden’, zijn politieke tegenstander. (…) In de opmerkelijke verkiezingscampagne van 1901 heeft hij de [gereformeerde] Anti-Revolutionaire Partij in Enkhuizen naar de overwinning geleid. Ook in de [kerkelijke] gemeente gaf God veel zegen. Het kerkgebouw werd te klein, een nieuwe kerk werd gebouwd”.

Want daarover ging namelijk al snel de discussie, al werd er al tijdens de ambtsperiode van ds. Van der Sluijs over gesproken. Een vorstelijk geschenk van een van de gemeenteleden – hij schonk een stuk grond aan de Klopperstraat – was in 1901 de aanleiding tot hernieuwde activiteiten. De kerkenraad trok als architect Tjeerd Kuipers (1857-1942) aan, niet de eerste de beste. Hij maakte een plan waarvan de kerkzaalplattegrond gebaseerd was op de ideeën van de grote gereformeerde roerganger van die tijd, dr. A. Kuyper.

De kop van het kerkelijk weekblad van dr. A. Kuyper, ‘De Heraut’.

Deze had in zijn artikelenserie ‘Onze Eeredienst’ van 1897 tot 1901 in zijn kerkelijk weekblad ‘De Heraut’ uitvoerig uit de doeken gedaan hoe volgens hem de kerkzaal diende te worden ingericht. De prediking van het Woord hoorde in het centrum te staan. Vandaar dat in de plannen van Kuipers in de nieuwe kerk de banken ‘straalsgewijs’ om de kansel gegroepeerd zouden worden. De architect berekende de bouwkosten op ruim fl. 32.000, maar dat was naar het oordeel van kerkenraad en gemeente teveel van het goede. De financiële situatie van de kerk was weliswaar beter dan voorheen, maar het geld groeide nog steeds niet aan de bomen. Het moest fl. 5.000 goedkoper, wat Kuipers niet kon toezeggen en dus afhaakte.

De nieuwe kerk aan de Klopperstraat.

Daarom werd een andere architect aangetrokken, H. Bonda, die nog geen enkele kerk had gebouwd. Deze maakte een eigen ontwerp en meende het wel te kunnen doen voor de gewenste lagere prijs. De aanbesteding viel zelfs nog lager uit – fl. 24.700 – en zo werd aan de bouw begonnen. Maar de tegenvallers kwamen al gauw aan het daglicht en stapelden zich op. De fundamenten van de kerk bleken  veel te licht geconstrueerd en moesten verstevigd worden. Vele andere moeilijkheden moesten het hoofd geboden worden, bijna ten koste van het overeind blijven van de firma’s der onderaannemers, die veel geld verloren. Uiteindelijk kostte de kerk maar liefst fl. 37.000. ‘Hadden we Kuipers maar vastgehouden’, zal men gedacht hebben. En toen enkele jaren later ook het dak nog voor veel geld  hersteld moest worden, was er alle reden zich te realiseren dat ‘zuinigheid met vlijt’ weliswaar kastelen bouwt, maar zonder realiteitszin in ieder geval geen kerken.

De Klopperstraatkerk.

Toch was de kerkelijke gemeente uiteindelijk in haar nopjes met het mooie gebouw aan de Klopperstraat. Op 11 februari 1904 werd de kerk onder leiding van ds. Oosten in gebruik genomen. Het oude orgel uit de Peperstraatkerk werd meegenomen.

De Peperstraatkerk en toebehoren, met inventaris, werd voor fl. 6.500 aan de Rooms-Katholieke Parochie van Enkhuizen verkocht. Zij gebruikte de kerk als tijdelijke voorziening, omdat men daar in de buurt, in de Westerstraat, bezig was met de bouw van de nieuwe Xaveriuskerk. Het gebouw aan de Peperstraat doet al lang niet meer dienst als kerk.

Naar deel 3 >

© 2019. GereformeerdeKerken.info