Gereformeerden in het Gelders rivierengebied?

door D. van Swigchem

Inleiding.

Op de kaart van gereformeerd Nederland is het Gelderse rivierengebied grotendeels een witte vlek. Althans het midden, de Betuwe en de Tielerwaard. Gereformeerd leven is vooral ontstaan aan de randen.

Het Gelders rivierengebied (kaart: Google).

We denken onwillekeurig aan een gebied, dat door de grote rivieren omsloten, dus áfgesloten wordt. Maar vroeger was dat niet zo. Een rivier verbond meer dan hij scheidde. Aan weerskanten lagen vanouds de dorpen en stadjes, en de vele veren werden intensief gebruikt. Daarentegen waren de binnenlanden dun bevolkt en vaak overstroomd. Bij de rivieren heeft het moderne verkeer afstanden vergroot in plaats van verkleind: je ziet dat kerkje aan de overkant liggen, maar met de auto is het een heel eind om. Vroeger bracht de veerman je er voor anderhalve cent in een paar minuten.

Van over de rivieren, over de Rijn in het noordoosten en over de Maas in het zuidwesten, kwamen de impulsen waardoor Gereformeerde Kerken ontstonden. Maar in het klimaat van het rivierengebied zelf gedijden ze niet zo best.

De Betuwse vroomheid is meer gevoelig dan daadkrachtig. Er leeft een volk dat wel gelooft, maar … het verder ‘wel gelooft’. ‘Agge mar goe geleef het’, dan zal het wel goed komen. De bodem heeft die volksaard mee bepaald: het groeit er makkelijk. Na dit leven zal er ook wel een Bat-ouwe, een beter land, wachten. Maar om je daar druk over te maken? ‘Wa hedde an al da geruzie?’

Deze makkelijke houding kon ook omslaan in een ander soort lijdelijkheid. Daar waar orthodoxe predikanten of oefenaars beslag legden op de geesten, ontstonden ‘zware’ gemeenten. Langs de Rijn tegenover de Veluwezoom (Lienden, Kesteren, Opheusden), langs de Waal in het zuiden (Waardenburg, Haaften) en in het westen van de Bommelerwaard liggen dorpen, die al eeuwen geleden een ‘oud-gereformeerd’ stempel droegen. Maar kerkelijk-organisatorische strijdbaarheid was er ook daar weinig.

Het begin: Scholte en de Afscheiding.

Tegen deze achtergrond zien we het ontstaan van de eerste Afgescheiden Gemeenten in dit gebied. Het kleine dorpje Well aan de Maas komt de eer toe van de primeur: al in 1834 kwam daar een gemeente tot stand.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

Op nog een tiental plaatsen in de Bommelerwaard en ten noorden daarvan zijn afscheidingsbewegingen geweest. Waarom daar, en verder in Zuid-Gelderland bijna nergens? Dat is te danken aan de invloed die de jonge ds. H.P. Scholte (1805-1868) vanuit het aangrenzende Land van Altena uitoefende. Deze spontane en vurige supporter van ds. H. de Cock (1801-1842) vond ook aan de Gelderse kant van de Maas gretig gehoor. Na Well breidde ook in Poederoijen het aantal Afgescheidenen zich uit tot een gemeente: op 12 juli 1835 werden de kerkenraadsleden door Scholte bevestigd. Dat gebeurde in een dienst te Vuren, waar 500 man, tot uit Gorcum toe, waren samengestroomd.

Inmiddels was de overheid in actie gekomen. De gouverneur des konings in Gelderland stelde aan de burgemeesters der ‘bedreigde plaatsen’ militairen ter beschikking, en de officier van justitie te Tiel dagvaardde als eersten ds. Scholte met negen Vurenaren voor het gerecht. Ze kregen elk fl. 60 boete te betalen. Voor die tijd een hoge som, en voor een dagloner helemaal niet op te brengen. Gevolg, dat Klaas van der Linden en Jan Schouwenburg zes maanden hebben gezeten in de gevangenis, die Tiel nog rijk was, tegenover de ‘coupure’ in de Waaldijk. Van het Tielse vonnis is Scholte in hoger beroep gegaan. Maar de boetes werden niet verlaagd.

Ook onder de militaire maatregelen is op sommige plaatsen veel geleden. In Vuren werden als preventie dragonders ingekwartierd. Oude mensen kunnen [in 1985] nog met verontwaardiging spreken over wat hun grootouders is aangedaan.

Een week na de hagenpreek in Poederoijen preekte Scholte nog verder van huis, in Tricht aan de Linge, voor 1.300 toehoorders. Er werden militairen heen gestuurd, maar ze kwamen te laat. Drie weken later zou hij in Gameren preken in de kersenbongerd van J.P. van der Werken. Er waren meer dan 700 mensen bijeen. Maar tijdens de eerste psalm verschenen 40 dragonders. Met getrokken sabel werd de gemeente uiteengejaagd en velen liepen rake klappen op.

De Bommelerwaard.

De Bommelerwaard (kaart: Google).

Well.

Maar laten we terugkeren naar het strikt kerkelijk gebeuren en eens zien, wat van Scholtes optreden in deze streken nu het uiteindelijk resultaat is geweest. Dat valt bar tegen. Ondanks alle toeloop en emotie van het begin zijn bijna alle gemeenten in de Bommelerwaard klein en zwak gebleven. In Well kwam men in een boerderij bij elkaar; pas in 1881 kreeg de gemeente een eigen kerkje. In 1892 kreeg ze zelfs in combinatie met een andere gemeente [Zuilichem] een dominee [oefenaar, later dominee R. Loman (1846-1909)]. Maar een pastorie is er nooit geweest. Van de 136 jaar dat de gemeente heeft bestaan, heeft ze het 112 jaar met een consulent moeten klaren. Door vergrijzing en vertrek van jongeren slonk het aantal kerkgangers steeds meer, en in 1970 [per 1 mei] is de gemeente opgeheven.

Poederoijen.

Van ds. F.A. Kok (1803-1860) is geen foto, maar wel zijn handtekening bekend.

Het beeld van de hele Bommelerwaard is navenant. Ook Poederoijen bleef klein. Dankzij een vrijgevige boerin kwam er al in 1835 een kerkgebouw. Eenmaal had ook deze gemeente door combinatie [met Gameren en Zuilichem] een dominee [ds. F.A. Kok (1803-1860), die daar van 1852 tot 1858 predikant was, nadat oefenaar D. van Dulst (1801-1871) daar van 1835 tot 1852 had gewerkt]. Maar juist in die dagen scheidden de ‘Ledeboerianen’ zich af [volgelingen van ds. L.C.G. Ledeboer (1808-1863) uit Benthuizen, die onafhankelijk van de Christelijke Afgescheiden Kerk eigen Ledeboeriaanse gemeenten stichtte]. Hier is niet alleen vergrijzing de oorzaak van een kwijnend bestaan geweest, maar ook verdeeldheid. Omstreeks 1930 kwam er een Gereformeerde Gemeente, en in 1943 ging men over naar de Christelijke Gereformeerde Kerk. Het oude kerkje aan de dijk wordt [in 1985] nog steeds gebruikt. Er zijn dus twee gemeenten, die zich nazaten van de Afscheiding kunnen noemen. Maar een Gereformeerde Kerk is er [al sinds 1943] niet meer bij.

Aalst.

Het gereformeerde kerkje aan de Dorpsstraat te Aalst (Gld.), dat in 1887 als dolerende kerk in gebruik genomen werd (foto: Reliwiki).

In Aalst bleef het aantal Afgescheidenen eerst onvoldoende om een eigen gemeente te stichten. [Wel werd op 9 juni 1836 een Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd, in 1838 in combinatie met die van Poederoijen, maar deze gemeente werd in 1853 opgeheven].  Pas in 1887 [op 6 juni] werd Aalst zelfstandig [als ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’] en werd er [aan de Dorpsstraat] een kerkje gebouwd. In 1899 werd zelfs samen met Veen (aan de Brabantse kant van de Maas) een predikant [ds. R. van Giffen (1859-1938), en in 1905 werd in combinatie met Well ds. G. Davelaar [(1848-1927)] beroepen]. Ook is er een pastorie geweest, waar eenmaal een dominee heeft gewoond. Maar ook hier heeft onenigheid de bloei gefnuikt. Omstreeks 1924 ontstond een Gereformeerde Gemeente, sindsdien leidde de Gereformeerde Kerk een kwijnend bestaan. In 1965 [per 11 november] is zij bij Zuilichem gevoegd.

Met opzet hebben we wat langer stilgestaan bij die verdwenen gemeenten. Ze mogen geen vergeten historie zijn.

Gameren.

Het gereformeerde kerkje te Gameren, rond 1850 als Afgescheiden kerk gebouwd, in 1945 ‘vrijgemaakt’, en van 1991 tot 1995 weer als gereformeerde kerk gebruikt (foto: Reliwiki).

Een gemeente die standhield, werd ondanks het gewelddadig begin, gesticht in Gameren. Een belangrijk deel ervan is met ds. Scholte [in 1847] naar Amerika gegaan, anderen keerden terug naar de gezelschappen [de ‘conventikels’]. De gemeente is in 1970 samengevoegd met die van Zuilichem, maar heeft [in 1985] nog elke zondag een eigen dienst.

Zuilichem.

De sterkste kerk leek Zuilichem. Onder de twintig leden (de vele kinderen niet meegeteld), die zich in de eerste jaren afscheidden, waren ook vooraanstaanden. De burgemeester hield de Afgescheidenen de hand boven het hoofd en saboteerde de van hogerhand bevolen vervolging. Op 25 juli 1837 kwam in Zuilichem zelfs een ‘provinciale’ vergadering bijeen.

Het (tweede) gereformeerde kerkje van Zuilichem werd in 1904 gebouwd en later verbouwd.

Maar dat hoogtepunt was voorlopig een eindpunt; pas in 1852, als ds. F.A. Kok [(1803-1860) van Schoonhoven] predikant van Zuilichem, Gameren en Poederoijen wordt, blijkt er weer een kleine gemeente te zijn.

Er is toen door hem zelfs een kleine ‘Theologische School’ gesticht. Men moet daarbij niet aan een soort ‘Kampen’ denken, want we lezen maar van één jongeman, die in Zuilichems pastorie is opgeleid. Overigens is er weinig van bekend, omdat alle archivalia verloren zijn. Maar ook na het vertrek van ds. Kok is de pastorie meestentijds bewoond geweest, al bleef de gemeente klein.

Aan de noordkant van de Waal.

Langs de noordkant van de Waal (kaart: Google).

Tricht.

Ten noorden van de Waal zien we hetzelfde beeld. In Tricht is na de [eerder genoemde] geweldige hagenpreek een gemeente gesticht, maar een paar jaar later moet ze al zijn opgeheven. In 1850 kwam eer weer een gemeente ‘onder het kruis’. Maar toen deze gemeenten zich met de Afgescheidenen verenigden [in 1869], ging Tricht niet mee en verdween daarmee uit het geschiedboek van onze kerken.

In Beesd scheidde maar één gezin zich af.

Herwijnen en Vuren.

Het eerste gereformeerde kerkje te Herwijnen (gebouwd in 1843) met pastorie; in 1970 werd de kerk vervangen door een nieuwe gereformeerde kerk, die nog steeds in gebruik is.

Slechts op twee plaatsen ontstonden flinke gemeenten: Herwijnen heeft vanaf 1843 bijna onafgebroken een predikant gehad, het is het gereformeerde bolwerk in deze streek. Het bewogen begin van Vuren is al gememoreerd. De gemeente onderging een aderlating doordat velen met ds. H.P. Scholte [in 1847] naar het Amerikaanse Pella emigreerden, maar heeft steeds dapper stand gehouden.

Ommeren en Tiel.

De rest van ons Vierstromenland is door het gebeuren van 1834 nauwelijks beroerd. Er heerste rust, meestal vrijzinnige rust. Alleen in Ommeren, waar wel eens een oefenaar van over de Rijn preekte, heeft [van 1844 tot 1877] een Afgescheiden Gemeente bestaan, en in Tiel ontstond er circa 1850 een door de vestiging van een paar Veluwse gezinnen. Die twee gemeenten hebben gedurende een paar jaar samen een predikant beroepen, maar in 1854 ging elk zijn eigen weg. Vervolg: Ommeren is in 1877 opgeheven [en met Tiel samengevoegd]. Tiel bleef als centrum van de streek door aanwas van buiten langzaam maar zeker groeien.

Culemborg.

In 1867 is [op 4 december] in Culemborg [tot 1911 Kuilenburg] nog een Christelijke Afgescheidene Gemeente gesticht, maar te klein om een dominee te beroepen [en in 1894 verbrak die gemeente het kerkverband. Wel werd in Culemborg op 25 juli 1887 een ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd, die in 1895 ‘Gereformeerde Kerk’ werd].

De Christelijke Afgescheiden kerk uit 1868 aan de Ridderstraat 15 te Culemborg.

Verder oostelijk lag gereformeerd braakland. Wel had een van de grote Reveilmannen, ds. O.G. Heldring, in Zetten zijn indrukwekkende activiteit ontplooid door oprichting van scholen en inrichtingen, maar van afscheiding was hij afkerig. En de Betuwnaars zelf, ondanks hun respect voor de man, bekeken zijn werk onder al dat niet deugende volk met reserve. Toch zullen we Zetten nog tegenkomen.

Beesd en Zetten: Kuyper en Van Lingen.

Eerst moeten we echter terug naar het westen, naar Beesd. Daar, in de grote kerk met zijn massieve middeleeuwse torenstomp, staat de originele preekstoel waar Abraham Kuyper (1837-1920) in 1863 door zijn vader werd bevestigd. Het was zijn eerste kansel.

Kuyper was in die dagen nog ‘modern’. In de leer én, voor die tijd, ook in het leven. Hij liet bijvoorbeeld afkondigen, dat er voor de jeugd op zondagmiddag een ijsfeest zou zijn in de pastorietuin. Over dat alles had vrouw Pietje Baltus heel andere opvattingen. Die maakten indruk op Kuyper, wanneer hij haar in het diaconiehuis bezocht. En in de pastorie zette hij zijn studie van de calvinistische theologie uit de bloeitijd voort. Zo is Kuyper in Beesd totaal veranderd. In deze gemeente, waar hij op 4 september 1864 zijn eerste zoon (‘H.H.’) heeft gedoopt, klonk voor het eerst de taal die zo kenmerkend voor de Dolerende kerken zou worden: kloek en strijdvaardig.

Dr. A. Kuyper (1837-1920) als jong predikant.

In 1867 nam Kuyper een beroep naar Utrecht aan. Beesd rouwde er niet om: ze hadden een andere Kuyper beroepen. En toen 20 jaar later overal Dolerende gemeenten ontstonden, waren daarvoor in Beesd geen mensen te vinden. De weinige gereformeerden gingen 10 kilometer verder ter kerke, en later met hun hervormde plaatsgenoten samen op weg (‘avant la lettre’) naar Kuypers kansel.

Blijvende invloed op de Betuwse kerkgeschiedenis had een van Kuypers aanvankelijke bewonderaars, ds. F.P.L.C. van Lingen [1832-1913]. Zélf Betuwnaar, had hij in 1862 Zetten als zijn derde predikantsplaats aanvaard. Hij was het met de leervrijheid in de Nederlandse Hervormde Kerk helemaal niet eens., was bestuurslid van de Confessionele Vereniging en had in zijn vorige gemeente pas nog een appèl voor kerkherstel tot de synode gericht. In Zetten – goed klimaat voor zoiets! – richtte hij het eerste Christelijk Gymnasium in Nederland op om iets te doen ter verbetering van de predikantsopleiding. Het vergde zoveel van zijn tijd, dat hij in 1881 emeritaat nam. Maar hij volgde de kerkelijke zaken op de voet.

Het rustiek gelegen gymnasium te Zetten.

In 1886 bevestigde hij te Kootwijk de eerste VU-kandidaat, en in zijn maandblad Petahja pleitte hij voor Doleantie. Hij had daar inmiddels werk van gemaakt ook: eind 1886 nodigde hij diaken J. van Heteren bij zich. Deze heeft uitvoerig verslag gedaan van de gebeurtenissen op en na die avond. Ds. Van Lingen bracht Van Heteren op de hoogte van wat ‘een stille vergadering’ te Amsterdam na de afzetting der ambtsdragers aldaar was besproken. Hij stelde voor om samen door de classis Nijmegen ‘een rondreis per rijtuig te doen’ om in elke gemeente een vertrouwensman te zoeken. Dit ‘leverde een schrale uitkomst’. Een oproep per advertentie in ‘De Batouwer’ bracht wel velen in het Zettens gymnasium bijeen, maar nablijven wilde slechts ‘een klein getal’. En gevraagd, of deze bereid waren de kerk in hun woonplaats ‘te reformeren’, hadden zelfs ‘niet allen die tegenwoordig waren, den moed’. Men ziet, ook de Doleantie ging in het Betuwse niet vlot van start.

Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913).

Aan Van Lingen is het te danken, dat in 1887 te Zetten en te Randwijk, en in 1890 te Heteren, Gereformeerde Kerken zijn ontstaan. Hij heeft in 1892 de ‘Vereniging’ niet willen meemaken, maar de drie gemeenten in de Betuwe hadden daarmee geen moeite. Heteren en Randwijk hebben steeds in combinatie een predikant beroepen, totdat ze in 1971 samen met Zetten de ‘Streekgemeente Midden Betuwe’ vormden. Kleine gemeenten ontstonden nog in Rossum (1893, met in 1985 honderd zielen) en Hoenza-Driel (1897, in 1985 nog maar twintig zielen).

Verder heeft de Doleantie geen zoden aan de Betuwse dijken gezet. Alleen in de grotere kernen ontstonden gemeenten (Geldermalsen 1888, Zaltbommel 1895) of namen bestaande in ledental toe (Culemborg kreeg in 1895 bij de Vereniging van A en B zijn eerste predikant [ds. W.J. de Haas (1853-1899)]. Ook in Elst groeide de gereformeerde import zo, dat men eigen diensten ging houden in een café, en in 1916 een kerk kon institueren.

Ds. W.J. de Haas (1853-1899) van Culemborg.

De Streekgemeenten.

Tenslotte moet nog iets verblijdends worden verteld, nl. de stichting van de streekgemeenten. De eerste noemden we al. Dat experiment is geslaagd: de kerkelijke activiteiten werden gespreid, de krachten gebundeld. Gemeenten die geen eigen predikant meer konden beroepen waren erdoor geholpen. Maar vooral: veel gereformeerden in de ‘diaspora’ voelden zich niet langer zo geïsoleerd. Meer betrokken bij de kerk die voorheen een begrip in de verte was. In vier dorpen worden diensten gehouden en in twee woont een predikant (in Kesteren is volledige coöperatie met dat deel van de hervormde gemeente, dat zich niet bij de zware bondsprediking thuis voelt).

De gereformeerde ‘Streekgemeente Midden-Betuwe’ ontstond per 1 september 1971 door samenvoeging van de Gereformeerde Kerken te Zetten, Heteren en Randwijk. Over deze Streekgemeente verscheen in 1987 een gedenkboek, ‘Van Achterhuis tot Voorhof’ (kaart: Google).

Het voorbeeld heeft navolging gevonden in een gebied, dat nog niet ter sprake kwam: het rooms-katholieke ‘Land van Maas en Waal’. Daar leefden de weinige gereformeerden nog meer in de verstrooiing. In 1977 is daar een ‘Streekkerk’ gevormd in federatief verband met een hervormde streekgemeente, die dezelfde 23 dorpen omvat. Op plaatselijk niveau zijn daar geen grenzen meer tussen de gereformeerden en hervormden, die in hetzelfde isolement verkeerden. Dat is in de Betuwe, waar elk dorp zijn door traditie en getal zelfbewuste hervormde kerk heeft, wel anders.

Zo is de toestand na 150 jaar [in 1985]: op een gebied van 70 bij 25 kilometer nu 13 kerken met 7.000 zielen. Leg dat oppervlak met al wat daar tussen ligt eens op de kaart van het noorden. Dan bedekt het gemakkelijk Dokkum, Leeuwarden en Groningen met al wat daar tussen ligt. Het verschil springt direct in het oog: door het Gelderse rivierengebied hebben de gereformeerde stromen nooit vlot willen vloeien. Vandaar ook het vraagteken achter de titel. We kunnen er ook een uitroepteken van maken. Blij met de beekjes, die – we mogen dat psalm 46 toch wel nazeggen – het koninkrijk en de stad Gods verheugen.

Bron:

D. van Swigchem, Gereformeerden in Gelders rivierengebied? In: Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land, deel 8, Gelderland. Kampen, 1985.

  • Dit artikel is met toestemming van uitgeverij Kok overgenomen. De redactie van GereformeerdeKerken.info voegde de illustraties toe en tussen [vierkante haakjes] enkele aanvullende gegevens.