De Gereformeerde Kerk te Stad aan ’t Haringvliet (2)

Een Ledeboeriaanse gemeente.

( < Naar deel 1 ) – De terugzending vond overigens pas plaats in 1862. Men had namelijk belangrijkere zaken aan het hoofd. Een vijftal manslidmaten vervoegde zich in maart 1855 bij de kerkenraad met het verzoek om zich als gemeente los te maken van de Christelijke Afgescheidene Kerk en zich aan te sluiten bij de gemeenten ‘van de broeders Ledeboer en Van Dijke’, een groep Afgescheidenen die uitdrukkelijk tégen het vragen van vrijheid was.

Van ds. L.G.C. Ledeboer (1808-1863) kennen we geen foto, wel zijn handtekening.

Wie was ds. L.G.C. Ledeboer?

Lambertus Gerardus Cornelis Ledeboer (1808-1863) had theologie gestudeerd aan de Leidse Universiteit. Als predikant van de Hervormde Gemeente in het Zuid-Hollandse Benthuizen stelde hij zich te weer tegen een aantal zaken in de Nederlandse Hervormde Kerk. Zo wilde hij onder meer niet gehoorzamen aan het in 1816 door de overheid (!) aan de hervormde kerk opgedrongen ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk’, dat in plaats kwam van de door de overheid afgeschafte aloude Dordtse Kerkorde. Ook was hij tegen het zingen van gezangen, waartoe de overheid de Hervormde Kerk – naast het zingen van psalmen – had verplicht. Vandaar dat hij in november 1840 zowel de reglementenbundel als de bundel met ‘Evangelische Gezangen’ van de Benthuizer preekstoel smeet, waarna hij ze in de pastorietuin begroef. Hij hield niet van halve maatregelen.

Ledeboer had zich aanvankelijk bij de Christelijke Afgescheidene Kerk aangesloten, maar nadat deze besloot bij de overheid vrijheid van godsdienstoefening aan te vragen, verbrak hij tijdens de Synode van december 1840 (in Amsterdam) de contacten met de Christelijke Afgescheidene Gemeenten.

Het cellencomplex in het Gravensteen te Leiden, waar ds. Ledeboer gevangen zat (foto: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).

Toen hij in 1841 door de Hervormde synode uit het ambt van predikant gezet werd, achtte hij die afzetting onwettig en erkende deze dus niet. Hij zette zijn ambtelijke arbeid gewoon voort, waardoor hij van 1843 tot 1845 gevangen gezet werd in het Gravensteen in Leiden.

Na zijn vrijlating stichtte hij vooral in de provincie Zeeland eigen kerkelijke gemeenten, die ‘Ledeboeriaanse gemeenten’ genoemd werden. In 1851 kreeg Ledeboer een belangrijke hulp bij zijn werkzaamheden, toen hij Pieter van Dijke (1812-1883) te Sint Philipsland in het ambt bevestigde. Diens invloed was het grootst in Zeeland en op Goeree Overflakkee.

Pieter van Dijke (1812-1883) als dominee.

Het voorstel van de vijf manslidmaten om zich bij de Ledeboeriaanse Gemeenten aan te sluiten werd door de kerkenraad van Stad aan ’t Haringvliet overgenomen. Natuurlijk werd de beslissing doorgegeven aan de classis, in de persoon van ds. I. Middel. De classis oordeelde dat de redenen die in de brief gegeven werden voor de losmaking van het Christelijk Afgescheiden kerkverband, ‘van allen grond ontbloot’ zijn.

Een ‘eigen’ predikant.

De hofstede ”t Hof D’Palmboom’ te ‘s-Gravenpolder (op Zuid-Beveland), zoals deze ten tijde van ds. Bakker was.

Samen met de Ledeboeriaanse Gemeenten van Axel, Borssele, ’s-Gravenpolder, Nieuw-Beijerland en Stavenisse, beriep de kerkenraad van Stad aan ‘t Haringvliet een voorganger in de persoon van  oefenaar Daniel Bakker(1821-1885). Deze weigerde aanvankelijk het beroep aan te nemen, maar een tweede beroep accepteerde hij tijdens een bijeenkomst van deze gemeenten op 18 oktober 1865. Daar werd hij toen als predikant in het ambt bevestigd. Aan de handoplegging nam ook ouderling P. Maliepaard van Stad aan ’t Haringvliet deel (ds. Ledeboer was twee jaar eerder overleden).

Ds. Bakker beschreef zijn levensgang in een boekje.

In ’s-Gravenpolder op Zuid-Beveland was hij eigenaar van  een boerderij, ’t Hof D’Palmboom geheten, waar ook diensten gehouden werden. Van hem is geen foto bekend; hij achtte het ‘maken van beelden’ in strijd met het tweede gebod. Tot zijn overlijden in 1885 diende Bakker de genoemde gemeenten, waaronder dus die van Stad aan ’t Haringvliet.

Overigens is ook ds. Ledeboer een paar keer in Stad aan ’t Haringvliet geweest om er te preken en te dopen. Behalve dat het dopen tussen 1863 en 1877 uitsluitend plaatsvond door ds. Bakker, is vanaf 1879 gedurende een paar jaar (met onderbrekingen vanwege zijn verblijf in Amerika) ook ds. W.C. Wüst (1807-1886) van Nieuw-Beijerland  gevraagd de doop te bedienen.

Ds. W.C. Wüst (1807-1886).

Trokken Pieter van Dijke en Daniël Bakker aanvankelijk eensgezind op als voorgangers van de Ledeboeriaanse Gemeenten, na het overlijden van ds. Ledeboer – in 1863 – ontstond onenigheid tussen beide predikanten, zodat hun gemeenten al snel van elkaar vervreemdden en deze als ‘Dijkianen’ en ‘Bakkerianen’ zelfstandig verder gingen. Stad aan ’t Haringvliet schaarde zich uiteraard achter ds. Bakker, evenals ds. Wüst die, zoals we zagen, zo nu en dan in Stad aan ’t Haringvliet voorging en de doop bediende.

3. Stad aan ’t Haringvliet sluit zich aan bij de Doleantie.

De kerkenraadsleden van de gemeente van Stad aan ’t Haringvliet woonden geregeld de Algemene Vergaderingen van de Bakkeriaanse Gemeenten bij. Van 1875 tot 1887 vinden we hun namen in de notulen terug. Totdat… ds. Bakker in 1885 overleed. Dat was voor de kerkenraad aanleiding in mei van het jaar daarop de blik te richten naar Amsterdam, waar de kerkelijke strijd in de hervormde kerk, die we de Doleantie zijn gaan noemen, haar hoogtepunt naderde. Besloten werd op de vergadering van 12 mei 1886 te onderzoeken of de uitgangspunten van die Amsterdamse kerkelijke beweging (onder leiding van o.a. dr. A. Kuyper (1837-1920)) met die van de gemeenten van ds. Bakker overeenkwamen. Ouderling P. Maliepaard en J. Kieviet van Stad aan ’t Haringvliet en J.A. den Boesterd uit Neerijnen gingen dat onderzoek uitvoeren.

Dr. A. Kuyper (1837-1920),

Op 8 september 1886 was men er uit. Maliepaard en Kieviet rapporteerden op de Bakkeriaanse Algemeene Vergadering (die in Stad aan ’t Haringvliet gehouden werd) over het onderhoud dat ze hadden gehad met leiders van de Dolerenden in Amsterdam, die op 4 januari 1886 samen met de meerderheid van de Amsterdamse hervormde kerkenraad waren afgezet. Besloten werd af te wachten tot in ‘de Amsterdamse zaak’ meer duidelijkheid zou zijn gekomen.

Maar daarmee was Maliepaard het niet eens. Hij vond dat aansluiting bij de Dolerenden gewenst was. Door dit meningsverschil besloot de vergadering van 9 maart 1887 hem niet langer als commissielid te erkennen. En dat was voor Maliepaard weer aanleiding de gemeenschap met de andere Bakkeriaanse Gemeenten te verbreken. Met het zingen van psalm 90 vers 9 en dankzegging door Maliepaard werd de vergadering besloten.

Het gevolg was dat de gemeente van Stad aan ’t Haringvliet zich aansloot bij de Doleantie, zodat rond 9 maart 1887 de gemeente in het vervolg ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Stad aan ’t Haringvliet heette.

4. Gereformeerde Kerk te Stad aan ’t Haringvliet (1892).

In 1892 sloot deze Dolerende kerk zich aan bij de Gereformeerde Kerken in Nederland. Dit kerkverband kwam officieel op 17 juni 1892 tot stand door de ineensmelting van de Christelijke Gereformeerde Kerk uit de Afscheiding van 1834 en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken uit de Doleantie.

Een nieuwe gereformeerde kerk (1905).

Burgemeester C.J. Sterk legde de eerste steen op 18 augustus  1904 (foto: Reliwiki, mevr. A. Stok-Britting, Krommenie).

Het door Hendrik Borgdorff betaalde kerkje aan de Molendijk met haar 300 zitplaatsen was na verloop van tijd niet meer in staat de toeloop van kerkgangers op te vangen. Daarom besloot de kerkenraad in februari 1904 een schrijven in de gemeente rond te sturen waarin de manslidmaten gevraagd werd wat ze wilden: verbetering van de oude kerk (dan was fl. 2.000 genoeg) of nieuwbouw (waarvoor vermoedelijk wel fl. 5.000 betaald zou moeten worden). De manslidmatenvergadering besloot met 21 van de 34 stemmen over te gaan tot nieuwbouw. Aan de (huidige) Kerkstraat werd voor fl. 600 een stuk grond gekocht van de gezusters Van Biert, waarop de nieuwe kerk voor (naar achteraf bleek) fl. 5.500 gebouwd zou worden. Aannemer De Ruiter uit Ooltgensplaat was de bouwer van de nieuwe kerk. Gemeentelid en burgemeester C.J. Sterk legde op 8 augustus 1904 de eerste steen. En op 19 januari 1905 vond de ingebruikneming van de nieuwe kerk plaats!

De ingebruikneming.

De nieuwe kerk, die in 1905 in gebruik genomen werd.

Vanuit gemeenten uit heel Goeree Overflakkee waren afgevaardigden op de ingebruikneming van de gereformeerde kerk afgekomen. Ds. Corn. Steketee (1855-1910) van Middelharnis hield de preek naar aanleiding van psalm 26 vers 8 (“HEERE, ik heb lief de woning Uws huizes, en de plaats des tabernakels Uwer eer“). ‘Met gespannen aandacht’ werd de preek ‘door de groote menigte’ beluisterd. Vervolgens hield ds. H.A. van Andel (1875-1945) van Zuidland een toespraak over Zacharias 3 vers 9 (“Want zie, aangaande dien Steen, Welken Ik gelegd heb voor het aangezicht van Jozua, op dien enen Steen zullen zeven ogen wezen; zie, Ik zal Zijn graveersel graveren, spreekt de HEERE der heirscharen, en Ik zal de ongerechtigheid dezes lands op één dag wegnemen“).

Ook ds. H.A. van Andel (1875-1945) van Zuidland hield een toespraak bij de opening van de nieuwe kerk.

Behalve dat burgemeester Sterk hartelijk dank gezegd werd voor het feit dat hij de eerste steen had willen leggen werd ook de bouwer gehuldigd, ‘de Weled. Heer De Ruiter van Ooltgensplaat die, als man van zijn vak ‘architect’, waardeering en aanbeveling verdiend heeft, aangezien het werk zijn meester prijst. Dit werd dan ook met blijdschap uitgesproken’. Maar ook ‘de aannemers voor het timmer-, smids- en metselwerk, benevens allen die hunne vriendelijke meedewerking  in kleinere of groote opofferingen getoond hadden’ werden niet vergeten.

De eerste predikant: ds. G.W.H. Esselink (van 1906 tot 1916).

Ds. G.W.H. Esselink (1854-1916).

De eerste predikant was ds. G.W.H. Esselink (1854-1916) van Zierikzee, waar hij in 1904 buiten bediening raakte door een aandoening aan zijn stem. Maar op 19 augustus 1906 deed hij intrede in de kerk van Stad aan ’t Haringvliet, waar zijn stem toch in staat bleek de niet al te grote kerk te bespreken. Zijn jaartraktement bedroeg aanvankelijk fl. 1.000 en hij had ‘vrij wonen’. De kerkenraad besloot trouwens om, bij de komst van de predikant met zijn grote gezin, de pastorie (gesitueerd aan de Achterdijk, achter de kerk) te vergroten. De eerste steen werd door de predikant zelf gelegd.

De pastorie aan de Achterweg (bij de pijl), hier gefotografeerd in 1910. De kerk staat (hier niet zichtbaar) recht achter de predikantswoning (foto: ‘De Afscheiding in Stad aan ’t Haringvliet’).

Enkele interessante bijzonderheden uit de tien jaar van zijn ambtsperiode zijn de volgende:  ¶ Om ‘de jongelui niet de gelegenheid te geven op zondag de straat op te gaan’, werd afgesproken de twee zondagse kerkdiensten te houden om half tien ’s ochtends en om half zes ’s avonds. ¶ De jongelui werden trouwens ook in de kerk beperkt in hun vrijheidsdrang, want vanwege ‘de onordelijkheden onder de dienst des Woords’ mochten jongelui beneden de 16 jaar sinds 1907 niet meer op de voorste bank van de galerij  zitten.  ¶ ‘Als pa naar Hellevoetsluis was’ om daar in een dienst voor te gaan, mocht zoonlief Johan Esselink meer dan eens na ‘het bestuderen van een preekje  voor de gemeente optreden’ [door te preeklezen]. Daarvoor kreeg hij fl. 5.

Het interieur van de kerk rond 1930 (foto: ‘De Afscheiding in Stad aan ’t Haringvliet’).

De kerk wel of niet afstaan aan de hervormden?

In 1911 doemden problemen op toen het hervormde kerkbestuur aan de gereformeerde kerkenraad vroeg of men de kerk mocht gebruiken omdat de hervormde kerk een likje verf moest hebben. Daarover moest flink vergaderd worden. Allereerst werd een manslidmatenvergadering bijeengeroepen, die echter niet tot een uitspraak kwam, omdat de gezangen, die men in de hervormde kerk gewoon was te zingen, aarzelingen opriepen. Daarom werd aan de twee kerkjuristen prof. dr. F.L. Rutgers (1836-1917) van de Vrije Universiteit, en aan prof. dr. H. Bouwman (1863-1933) van de Theologische School in Kampen gevraagd wat zij ervan vonden.

Prof. dr. F.L. Rutgers (1836-1917) raadde het gebruik van de gereformeerde kerk door de hervormden af.

Rutgers vond dat in ieder geval  in de kerk ‘dan geen modernistische leugenleer verkondigd mocht worden’. Hij adviseerde echter het niet te doen. De kerkenraad stond het uiteindelijk toch toe. Maar wel stelde hij als voorwaarde dat ‘de Waarheid gepredikt wordt, volgens Schrift en Belijdenis, ter beoordeling aan de consciëntie der verzoekers’, de hervormde kerkenraad. Maar de hervormden hadden er allang geen zin meer in en schreven terug dat ze van de gereformeerde kerk geen gebruik wensten te maken ‘om de wijze waarop uw beschikking ons werd meegedeeld’.

En verder…

Interieur van de kerk in 1998, gefotografeerd door mevr. A. Stok-Britting (Reliwiki).

In 1912 besloot de kerkenraad voor fl. 960 een orgel aan te schaffen. Dat betekende het einde van de voorzanger Jan Trommel, althans van zijn werk. Hij had tot taak gehad de te zingen psalmen duidelijk hoorbaar voor te lezen en voor te zingen.  Orgeltrapper werd Jan van Biert. Deze had geluk, hij kon zijn baantje houden: er was namelijk nog geen windmachine aan het orgel verbonden.

Ds. Esselink overleed in 1916. Hij werd achtereenvolgens opgevolgd door ds. J. Vesseur (1859-1940) van 1918 tot 1922;  ds. B.W. de Graaff (1866-1951) van 1923 tot 1936; ds. A.A. van den Hoorn (1909-1983) van 1938 tot 1947;  ds. L. Loosman (1920-1994) van 1952 tot 1955; ds. A. Trapman (1927-1993) van 1955 tot 1959;  ds. A. van der Zwaag (1931-2016) van 1960 tot 1963;  ds. H. de Valk (1901-1980) van 1963 tot 1969; ds. Th. Weerstra (1939-1998) van 1969 tot 1973;  ds. G.J. Smink (*1950) van 1974 tot 1978;  ds. J. Hage (*1951) van 1981 tot 1985; ds. P. Rozeboom (van 1987 tot 1991 – vanaf 1989 in combinatie met de kerk van Melissant-Dirksland-Herkingen). Vanaf 1991 bleven de genoemde kerken vacant. Wel werd gedurende een aantal jaren bijstand in het pastoraat verzorgd door ds. N.J.A. van Exel (*1942).

De Icht(h)uskerk te Stad aan ’t Haringvliet (foto: Reliwiki, mevr. A. Stok-Britting, in 1998).

We hebben nu de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk van Stad aan ’t Haringvliet beschreven vanaf het eerste begin in 1836/1838, en we eindigden bij de ingebruikneming van de kerk die vandaag de dag nog steeds dienst doet als ‘Gereformeerde Icht(h)uskerk’ binnen de Protestantse Kerk in Nederland.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Stad aan ’t Haringvliet.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Stad aan ’t Haringvliet van 1916 tot 2016 (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen onder meer:

J. Hage, De Afscheiding in Stad aan ’t Haringvliet. g.p., 1984

Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

N.N., Gemeenten en predikanten van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Publicatie ter gelegenheid van 100 jaar Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992

C. Smits, De Afscheiding van 1834, Zevende deel, Classes Rotterdam en Leiden. Dordrecht, 1986

© 2020. GereformeerdeKerken.info