Toen de Gereformeerde Kerk te Rotterdam in 1908 ontstond door ineensmelting van de Christelijke Gereformeerde Gemeente (c.q. Gereformeerde Kerk A) en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (c.q. Gereformeerde Kerk B), was de landelijke samenvoeging van beide kerkgenootschappen al zestien jaar oud (tot stand gekomen op 17 juni 1892).
De predikanten.
Maar plaatselijk waren beide kerken op een gegeven moment ook druk in de weer gegaan om mogelijkheden tot ineensmelting te onderzoeken. De Gereformeerde Kerken A en B waren intussen behoorlijk gegroeid. Samen telden ze in 1892 vermoedelijk rond de 8.000 à 10.000 leden, die pastoraal verzorgd werden door maar liefst acht predikanten: bij de Gereformeerde Kerk A waren werkzaam ds. A.D. Entingh (1820-1898), ds. D. Klinkert (1818-1898), ds. E. Douma (1842-1913) en ds. P. Biesterveld (1863-1908).
Aan de Gereformeerde Kerk B waren verbonden ds. F. Lion Cachet (1835-1899), dr. G. Klaarhamer (1836-1899), ds. A. van Veelo (1844-1910) en ds. H.H. Veder (1853-1913). Kortom, beide kerkgenootschappen waren intussen behoorlijk uit de kluiten gewassen.
De kerkgebouwen.
Beide kerken hadden in 1892 de beschikking over in totaal zes kerkgebouwen. De Christelijke Gereformeerde Gemeente (Kerk A) kerkte in het bedehuis aan de Hoveniersstraat (gebouwd in 1865), in de kerk aan de Raampoortlaan (uit 1844) en in de kerk aan de Goudsesingel, die in 1877 in gebruik genomen werd. Bovendien werd een tot kerk verbouwde schuur gehuurd aan de Westzeedijk (het kerkje van Hoboken). De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (Kerk B) vierde haar diensten in de Nieuwe Westerkerk aan de Ammanstraat (in 1890 in gebruik genomen) en in de Nieuwe Oosterkerk aan de Goudseweg (uit 1892).
Het gebouwenbestand onderging zo nu en dan een wijziging. De christelijke gereformeerde kerk aan de Raampoortlaan moest in 1901 worden afgebroken omdat er een viaduct ten behoeve van de spoorlijn naar Den Haag op die plaats moest worden aangelegd. Aan de Snellemanstraat werd ter vervanging van de Raampoortlaankerk een groot nieuw bedehuis gebouwd: de Nieuwe Noorderkerk, die in 1901 in gebruik genomen werd, voorzien van kerkelijke voorwerpen uit de Raampoortlaankerk, zoals het orgel, de lichtkronen en andere zaken.
Rotterdam breidt uit.
Vooral door de aanleg van de Nieuwe Waterweg, tussen 1866 en 1872, ontstond een directe scheepvaartverbinding met de Noordzee. Na de ingebruikneming ervan begon een snelle groei van de Maasstad. De nieuw aangelegde havens veroorzaakten een sterke toename van de werkgelegenheid, waardoor arbeiders uit heel het land werden aangetrokken. Omliggende gemeenten werden door annexatie bij Rotterdam gevoegd en veel nieuwe woonwijken werden uit de grond gestampt. Zo werd tussen de Bergweg en Hillegersberg het huidige Liskwartier gebouwd, toen bekend als het Nieuwe Noorden.
In het Nieuwe Noorden vestigde zich een behoorlijk aantal gereformeerden, die de kerkdiensten in de Nieuwe Noorderkerk aan de Snellemanstraat bezochten, maar al heel snel werd duidelijk dat het aantal kerkgangers ver boven de capaciteit van deze in 1901 in gebruik genomen kerk uitsteeg. Vandaar dat de mannenbroeders in 1911 plannen maakten om in het Nieuwe Noorden een nieuwe kerk te bouwen. Op de hoek van de Bergselaan en de Bergsingel bleek een stuk grond te koop te zijn van ongeveer 1300 m²; besloten werd tot aankoop over te gaan, tegen een prijs van ongeveer fl. 26.000, als althans tijdig tot de bouw van een nieuwe kerk kon worden overgegaan. Daartoe werd onder de gemeenteleden een inzameling gehouden, waarbij men voor een bepaald bedrag kon intekenen. Het moest toch mogelijk zijn dat voor de bouw van een nieuwe kerk voldoende geld bijeengebracht kon worden als voor ‘winkelhuizen als paleizen, gebouwen voor vermaak’lijkheden, waar de wereldgeest wordt aangebeên, geld noch goed gespaard’ werd?
Terwijl de kerkgangers in de Nieuwe Noorderkerk steeds krapper kwamen te zitten besloot de kerkenraad voorlopig een tijdelijke preekplaats in te stellen. Gelukkig kon in de Vijverhofstraat een lokaal van een pas gebouwde school gehuurd worden voor de zondagochtenddiensten. Op 11 mei 1913 kwam men daar voor het eerst bijeen.
Er werden meer kerken gebouwd…
Ondertussen vorderden de bouwplannen voor de nieuwe kerk aan de Bergsingel. Architect Tjeerd Kuipers (1857-1942) te Amsterdam werd aangezocht om de bouwtekeningen te maken. Al eerder had hij in Rotterdam (en elders) gereformeerde kerken gebouwd: de Nieuwe Westerkerk in de Ammanstraat uit 1890 en de Bethelkerk aan de Boergoensevliet uit 1910 werden ook door hem ontworpen. In diezelfde tijd waren er ook plannen om aan de Westzeedijk een nieuwe gereformeerde kerk te bouwen; de vermogende gebroeders Bos schonken daarvoor grond, en deze in 1916 in gebruik genomen Nieuwe Zuiderkerk werd zó duur gebouwd, dat op de bouw van de geplande kerk aan de Bergsingel bezuinigd moest worden.
Hoe dan ook, de plannen voor de nieuwe kerk aan de Bergsingel vorderden gestaag. In januari 1914 kwam de vergunning af en werd de inschrijving gehouden, waaruit aannemer A. Witzand als laagste tevoorschijn kwam, die de kerk vervolgens voor bijna fl. 75.000 bouwde. De eerste steen – met daarachter ingemetseld een oorkonde – werd gelegd door ds. J.H. Landwehr (1864-1930). De kerk telde oorspronkelijk 1.180 zitplaatsen, waarvan een groot deel op de drie in de kerk aangebrachte galerijen. De naam van de nieuwe kerk zou Bergsingelkerk zijn. Ds. Landwehr wees er op dat de Bergsingelkerk in feite het eerste kerkgebouw was dat door de in 1908 verenigde Gereformeerde Kerken van Rotterdam A en B gebouwd werd.
De Bergsingelkerk in gebruik genomen (1915).
Zoals vaak gebeurde werden ook ter gelegenheid van de bouw van de Bergsingelkerk geschenken aangeboden. Zo kwam een gift van fl. 10.000 binnen, werd een zilveren avondmaalsstel geschonken en een marmeren gedenkplaat met de bijbeltekst: Psalm 89 vers 16a, en zo kon de kerk op 8 april 1915 in gebruik genomen worden. De belangstelling was overweldigend en zelfs de burgemeester met twee van zijn wethouders waren tijdens de dienst aanwezig. De preek van ds. Landwehr ging over Efeze 2 de verzen 20 tot 22 over ‘het fundament der apostelen en profeten waarvan Jezus Christus is de uiterste hoeksteen’. Na een serie toespraken, last but not least tot zijn gemeente, werd de dienst besloten met het zingen van psalm 72 vers 11.
De Bergsingelkerk is één van de monumentaalste kerken van Kuipers. De voorgevel is voorzien van twee torens, zoals vaker bij de kerken van deze architect. De kerk is qua vorm een kruiskerk, met in elke zijvleugel een galerij. In de muur van het liturgisch centrum bevinden zich beneden de in een klanknis gebouwde preekstoel en daarboven de orgelnis. In tegenstelling tot veel andere kerken was er geen doophek in dit bedehuis. Aanvankelijk werd de kerk voorzien van gasverlichting, maar die kon in 1920 vervangen worden omdat de kerk aangesloten werd op het elektriciteitsnet. Als eerste koster werd benoemd Samuel de Bruin die zijn functie tweeëntwintig jaar uitoefende.
De predikanten van Rotterdam in 1915.
De omstreeks 18.000 gereformeerden die in 1915 tot de Gereformeerde Kerk te Rotterdam behoorden werden pastoraal verzorgd door ds. J.H. Landwehr (1864-1930) van 1894 tot zijn emeritaat in 1925, door ds. C.B. Bavinck (1866-1941) van 1894 tot zijn emeritaat in 1930, dr. A. Kuyper jr. (1872-1941) vanaf 1910 tot zijn emeritaat in 1939, ds. G. Elshove (1870-1946) van 1911 tot zijn emeritaat in 1935, dr. H. Kaajan (1879-1940) van 1912 tot 1920, en door ds. F.C. Meyster (1881-1959) van 1912 tot zijn emeritaat in 1954. Ook was in die tijd een missionair predikant aan de Gereformeerde Kerk van Rotterdam verbonden in de persoon van dr. B.J. Esser (1876-1944), die van 1908 tot zijn emeritaat in 1940 zijn werkterrein had op Poerbolinggo op Java.
De Rotterdamse gereformeerden kerkten toen dus in de Nieuwe Noorderkerk, de Nieuwe Westerkerk, de Nieuwe Oosterkerk, de Nieuwe Zuiderkerk, de Hoveniersstraatkerk en natuurlijk in de Bergsingelkerk.
Het eerste orgel (1915).
Het eerste orgel dat in de Bergsingelkerk dienst deed was in 1783 gebouwd door de Utrechtse orgelbouwer Bätz, die het gebouwd had voor de Lutherse Kerk te Haarlem. Ruim honderd jaar later, in 1885, werd het verkocht aan de christelijke gereformeerde kerk aan de Rotterdamse Goudsesingel. Ruim vijfentwintig jaar later, in 1913, werd in die kerk echter de laatste dienst gehouden en werd het orgel eerst opgeslagen en in 1915 weer opgebouwd in de Bergsingelkerk. Daarvoor bleek het instrument echter te klein, zodat het orgel werd uitgebreid, hoewel het desondanks klein leek, ook in verhouding tot het booggewelf van de kerk. Het was een mechanisch éénklaviers orgel met pedaal.
Het tweede orgel (1925).
Maar al in 1922 was het orgel zover heen dat de deskundigen die het instrument hadden onderzocht, vreesden dat het niet onmogelijk was dat het orgel over niet al te lange tijd gewoon zou ‘instorten’. Voor een nieuw orgel was ongeveer fl. 10.000 nodig en daarvoor werd dus een commissie ingesteld die dat bedrag bij elkaar moest zien te krijgen. Ook werden natuurlijk allerlei acties gehouden. De Schiedamse orgelbouwer A. Standaart kreeg de opdracht om een nieuw orgel te bouwen; de organist van de Nieuwe Zuiderkerk, J.H. Besselaar jr., zou op de bouw toezicht houden.
Op 25 mei 1925 werd het instrument – met twee klavieren en pedaal – in gebruik genomen en aan de kerkenraad overgedragen door Johs. van den Berg, die voorzitter was van de orgelcommissie. Besselaar viel de eer te beurt het orgel als eerste te mogen bespelen; zijn toezichthoudend werk moest beloond worden. Hij speelde psalm 150 vers 1, ongetwijfeld uit volle borst meegezongen door de vele gemeenteleden. Het oude orgel werd voor fl. 500 overgedaan aan het evangelisatiegebouwtje van de kerk in Numansdorp.
De organisten.
De eerste organist van de Bergsingelkerk was P. de Groot, die in 1915 en 1916 de kerkdiensten muzikaal begeleidde, bijgestaan door orgeltrapper J.J. Langeveld. De Groot werd opgevolgd door G.L. Schipperus, die er in 1919 de brui aan gaf, omdat het orgel ‘krakkemikkig’ was. J.J. de Vos volgde hem op, en in diens dienstperiode werd het nieuwe orgel gebouwd, dat in 1925 in gebruik genomen werd. In 1939 – De Vos werd toen organist in de pas gereed gekomen Statensingelkerk – werd hij opgevolgd door A. Bouwman.
De kerkelijke verenigingen.
Natuurlijk was ook in de Bergsingelkerk sprake van een druk verenigingsleven. In 1916 was de meisjesvereniging (MV) Tryfena opgericht, die elke week in de zaal van de Bergsingelkerk bij elkaar kwam. Op initiatief van de doortastende meisjes van Tryfena werd op 18 september 1918 in de Bergsingelkerk een landelijke Bond van Meisjesverenigingen op Gereformeerde Grondslag opgericht. Samen met de andere vier Rotterdamse meisjesverenigingen werd de oprichtingsvergadering voorbereid, die door ongeveer vijftig afgevaardigden van vijftien verenigingen uit het hele land bijgewoond. Tryfena ging in 1958 overigens verder als ‘gemengde vereniging’ (gezellig samen met de jongens van de JV).
In 1923 was de meisjesvereniging Ruth opgericht, die in elk geval na de oorlog in de Bergsingelkerk vergaderde. Dat duurde tot 1953, want toen werd Ruth opgeheven.
In september 1912 – dus nog vóór de ingebruikneming van de Bergsingelkerk – werd de Jongelingsvereniging (JV) Calvijn opgericht, door samensmelting van de in 1904 opgerichte JV Da Costa en de in 1909 tot aanzijn gekomen JV Groen van Prinsterer. Vanaf 1915 vergaderde Calvijn in de Bergsingelkerk. Behalve de wekelijkse vergaderingen, waarin vooral bijbelgedeelten, kerkgeschiedenisonderwerpen en politieke- en maatschappelijke thema’s bestudeerd en besproken werden, zijn ook veel andere activiteiten ondernomen, zoals de chocoladefuiven met reciteren en toneelspelen. In 1939 moest de vereniging wegens de grootte gesplitst worden. Daardoor ontstond een JV die zich opnieuw tooide met de naam van de staatsman Groen van Prinsterer. Verschillende leden van de JV’s zaten tijdens de oorlog in het verzet.
Natuurlijk was er ook een Knapenvereniging. De knapenvereniging Gideon was overigens al in 1911 door de JV Daniël opgericht. Gideon vergaderde aanvankelijk in enkele schoolgebouwen en hield haar vergaderingen na de oorlog in de Bergsingelkerk; daarop komen we later terug.
De Kleinemeisjesvereniging Mirjam werd in 1919 opgericht door Tryfena. Een van de afdelingen van Mirjam vergaderde in de Bergsingelkerk.
Vanaf de oprichting in 1933 tot aan 1935 vergaderde ook de Mannenvereniging ‘Dr. H. Bouwman’ in een zaal van de Bergsingelkerk. Daarna kwam de club bijeen in de Statensingelkerk, die dat jaar in gebruik genomen werd. Maar ook de Bergsingelkerk kreeg haar eigen Mannenvereniging. De in 1931 opgerichte Mannenvereniging ‘Dr. Herman Bavinck’ kwam in 1943 voor het eerst – en definitief – in de Bergsingelkerk bijeen.
Er waren natuurlijk in de Bergsingelkerk ook Vrouwenverenigingen, maar daarvoor moeten we tot na de Tweede Wereldoorlog wachten; we komen er dan op terug.
Het gebruik van de Bergsingelkerk.
Ondertussen groeide de Gereformeerde Kerk te Rotterdam gewoon door. De stad breidde ook stevig uit, vooral door de nieuwe woonwijken ten westen van het Nieuwe Noorden: Bergpolder en Blijdorp. Begin jaren ’30 bleek dat het aantal zitplaatsen in de Bergsingelkerk niet toereikend was om vooral de kerkgangers in de Bergpolder te kunnen opvangen. Daarom werd in september 1933 ’s ochtends een tweede dienst ingelegd. De negen uurdienst was bestemd voor de bewoners van de wijk het Nieuwe Noorden (met vaste plaatsen), de dienst om kwart voor elf voor de kerkgangers van Bergpolder en Blijdorp; in die dienst waren de zitplaatsen vrij.
Een proef met het houden van weekdiensten riep in 1933 vragen op, omdat de diensten last hadden van de dan in de kerk gehouden catechisaties; die werden echter verplaatst, en de weekdiensten in de Bergsingelkerk werden vooralsnog gehandhaafd.
Interieur Bergsingelkerk opgeknapt (1935).
In 1935 ontwaakte bij een aantal gemeenteleden het verlangen om het interieur van de Bergsingelkerk te verfraaien. Dus werd een commissie ingesteld met als doel het inzamelen van gelden. Men wilde vloerbedekking in de kerkzaal en ook was het de bedoeling het orgel een beter aanzien te geven. De voor de inzameling in de kerk geplaatste offerblokken wekten echter enige wrevel bij een aantal gemeenteleden die de moeilijke economische crisisjaren ’30 niet de meest geschikte tijd vonden om veel geld uit te geven voor het opknappen van de Bergsingelkerk. De kerkenraad nam daarover echter geen beslissing.
Crisisjaren of niet, aan de Statensingel werd in 1935 de gereformeerde Statensingelkerk in gebruik genomen. Daardoor werd het aantal kerkgangers in de Bergsingelkerk zodanig verminderd dat de kerkenraad besloot een stuk van de wijk het Oude Noorden bij het territoir van de Bergsingelkerk te voegen. Maar die maatregel bleef slechts vier jaar van kracht, omdat door woningbouw in een deel van de Bergpolder het aantal kerkgangers naar de Bergsingelkerk weer sterk groeide.
In 1935 kwam ook een eind aan het collecteren met ‘hengels’. Aanvankelijk konden de diakenen met hun collectezakken-aan-lange-hengelstokken de inzameling naar behoren uitvoeren, maar toen er meer en meer kerkgangers kwamen werd dat problematisch. Vandaar dat een aantal gemeenteleden geld bijeenbracht om doorgeefzakjes aan te schaffen, wat de collectes aanmerkelijk efficiënter én sneller deed verlopen. In de Statensingelkerk zagen ze de voordelen ervan in, zodat men ook daar, in 1939, doorgeefzakjes in gebruik nam.
Ondertussen had koster De Bruin in 1937 wegens pensionering afscheid genomen van de Bergsingelkerk, en werd hij opgevolgd door koster A. Metz. Deze kende het klappen van de zweep, want hij was jaren lang in de Nieuwe Oosterkerk koster geweest.
Het orgel gerestaureerd (1939-1940).
Aan het eind van de jaren ’30 werd het nodig het orgel grondig te reviseren. De firma Verschueren te Heythuysen kreeg opdracht de restauratie uit te voeren. Het oude pijpwerk werd zo veel als mogelijk was gehandhaafd, binnen het orgel verplaatst of deels vervangen. ‘De oude pneumatische speeltafel werd omgebouwd volgens het elektrisch systeem’, terwijl de dispositie van het instrument werd uitgebreid. Op zondag 1 september 1940, kort na de aanvang van de oorlog, werd het orgel voor het eerst weer bespeeld; ‘Het klankbeeld van het orgel was door de wijzigingen radicaal veranderd; aan het oude instrument waren in dat opzicht weinig herinneringen overgebleven’. In deze periode was A. Bouwman organist. In 1940 werd Bouwman opgevolgd door F. Tollig, daarvóór organist van de Nieuwe Oosterkerk aan de Goudseweg, die door het oorlogsgeweld in 1940 verwoest was. Organist Tollig overleed in 1943. Wim Kooij nam het werk toen van hem over.
De Tweede Wereldoorlog.
Maar liefst negenhonderd Rotterdammers verloren het leven tijdens het grote bombardement op Rotterdam, op 14 mei 1940. Talloze mensen waren hun huis en huisraad kwijt en een groot gat werd in het centrum van de stad geslagen, en ook in een aantal andere gedeelten van de Maasstad. Ook voor de kerken was het een zwarte dag: wat de Gereformeerde Kerk betreft werden de Nieuwe Oosterkerk aan de Goudseweg en de Nieuwe Westerkerk aan de Ammanstraat in de as gelegd. De Nieuwe Zuiderkerk en de Bergsingelkerk ontsnapten aan een ramp.
“Met razende snelheid grijpen de vuurtongen om zich en vreten voort. De vlammen slaan reeds als vurige, alles bespottende tongen boven de daken uit. De krachtige wind drijft het vuur voor zich uit naar boven en naar beneden en naar de zijkanten. De aangestoken woningen branden als papier”, zo schreef ds. N. Buffinga (1887-1954) in zijn boek Een Koopmansstad in vuur! Door een groot aantal wijkbewoners werd door middel van het aan elkaar doorgeven van emmers water geprobeerd de vlammen te doven; de brandweer had het te druk in het centrum van de stad. Gelukkig kon met hulp van elders verdere schade beperkt worden.
Op zondag 12 mei 1940 werden geen kerkdiensten gehouden; Nederlandse soldaten kregen onderdak in de Bergsingelkerk; maar op zondag 19 mei konden de kerkdiensten doorgaan. De collecte die gehouden werd voor de vele gemeenteleden die schade geleden hadden, had een zeer grote opbrengst. Omdat twee gereformeerde kerken in vlammen opgegaan waren werden de diensten in vooral de Bergsingelkerk – ‘het meest geliefde kerkgebouw van de Rotterdamse gereformeerden’ – heel druk bezocht, zodat velen zich met een staanplaats tevreden moesten stellen. Dat kon ook om veiligheidsredenen natuurlijk niet zo blijven, zodat ‘de tweede morgendienst’ vanaf 23 juni 1940 weer van stal gehaald werd.
Mensen in nood.
Natuurlijk is in Rotterdam vooral de Breepleinkerk zeer bekend als het gaat om het verbergen van onderduikers. Ook in de Bergsingelkerk werden echter onderduikers geherbergd. Gemeenteleden die tot over hun oren in het verzet zaten of zich niet hadden gemeld bij de bezetters om dienst te gaan doen in de Duitse oorlogsindustrie (de Arbeitseinsatz) konden een schuilplaats vinden tussen het kerkdak en het gewelf van de kerkzaal.
Door de oorlog ontstond uiteraard grote schaarste. Vooral in het westen van het land, in de grote steden, steeg de nood naar grote hoogten. Zoveel mogelijk werd geprobeerd hulp te bieden aan hen die het nodig hadden, aanvankelijk ongecoördineerd, maar na verloop van tijd besloot de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk van Rotterdam samen met de diaconie de hulpverlening te stroomlijnen. Dat werd gedaan door de oprichting van de Commissie ‘Hulp voor Allen’, onder leiding van ds. J.A. Tazelaar (1888-1958), die in een zaal in de Bergsingelkerk vergaderde.
De taak van de commissie bestond, behalve uit het verwerven van voedsel en andere artikelen, uit het distribueren ervan. Dat laatste gebeurde in een zaal van de Bergsingelkerk waar hulpbehoevenden zich meldden: maar liefst 2.061 gezinnen stonden ingeschreven met in totaal 6.730 gezinsleden. Het verwerven van voedsel en andere benodigdheden werd mede verzorgd door een groep zakenlieden. Vooral uit omliggende gemeenten kwam veel voedsel binnen dat vanaf zes uur ’s avonds werd uitgedeeld, en waarmee men soms om zes uur ’s ochtends pas klaar was. Onverwacht bezoek van de Duitse Sicherheits Dienst (de SD) hield de uitdeling wel eens op, maar ds. Tazelaar sprak de wachtende menigte dan vanaf de preekstoel toe om uitleg te geven en te verzoeken geduld te oefenen. Direct na de oorlog werd door de Noodcommissie een brochure ‘Oorlogswinter 1944-1945’ uitgegeven, waarin uitvoerig en gedetailleerd verslag gedaan werd van alle wederwaardigheden en de zeer vele activiteiten die door de Commissie ondernomen waren.
Op 8 mei 1945 bevrijdden de Canadezen Rotterdam.
© 2020. GereformeerdeKerken.info