De Gereformeerde Kerk te Colijnsplaat (1)

De Gereformeerde Kerk in het Zeeuwse Colijnsplaat werd op 20 juni 1862 geïnstitueerd als ‘Christelijke Afgescheiden Gereformeerde Kerk’ en trad in 1892 toe tot De Gereformeerde Kerken in Nederland, ontstaan door het landelijk samengaan van de Kerken uit Afscheiding en Doleantie.

Kaart: Google.

De eerste weinige Afgescheidenen op het in die tijd geïsoleerde Noord-Beveland werden gerekend tot de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Goes, die op 18 september 1836  geïnstitueerd was. Drie jaar later, op 23 mei 1839, werd weliswaar in het dichterbij gelegen Wolphaartsdijk ook een Afgescheiden Gemeente gesticht, maar pas toen die gemeente in september 1842 een eigen predikant kreeg in de persoon van ds. W. Gardenier (1819-1859), werd besloten dat de Afgescheidenen op Noord-Beveland tot díe gemeente zouden behoren, al lag die ook op Zuid-Beveland.

De eerste inspanningen voor een eigen gemeente.

Geen wonder dat in 1848 gemeentelid Visser vanuit het dorp Kats (vlak bij Colijnsplaat)  naar Zuid-Beveland toog om op de kerkenraad van Wolphaartsdijk bij (zijn schoonzoon!) ds. Gardenier te pleiten voor het stichten van een zelfstandige gemeente op Noord-Beveland.  De predikant zag het nut daarvan echter niet in en het emotionele optreden van Visser maakte het er vervolgens niet beter op. Toch werd vijf jaar later, in 1853, na een hernieuwde poging, besloten om in Colijnsplaat om de paar maanden een dominee te laten preken.

Johannes Moens, een van de initiatiefnemers van de stichting van een kerk in Colijnsplaat.

Maar dat beviel maar matig, zodat A. Wondergem mede namens anderen (Johannes Moens, W. Wondergem en J. de Jonge) kwam vragen om in Colijnsplaat een Christelijke Afgescheidene Gemeente te institueren. Afgesproken werd dat ds. C. Steketee (1819-1882) van Nieuwdorp de zaak zou onderzoeken zodra hij weer in Colijnsplaat kwam preken, maar daarover horen we niets meer. In ieder geval werd ds. A. de Bruijne (1810-1878) van Goes benoemd tot consulent van de Afgescheidenen te Colijnsplaat, die ook aan de slag ging.

Ds. A. de Bruijne (1810-1878).

Twee voorgangers uit eigen gelederen.

Na verloop van tijd hadden ds. De Bruijne en zijn ouderling Abr. Remijnse alle gemeenteleden in Colijnsplaat gevraagd wat ze van een eigen gemeente vonden. Op grond van hun bevindingen stelde ds. De Bruijne in juli 1858 op de provinciale vergadering in Terneuzen voor, twee broeders in Colijnsplaat in kerkdiensten in dat dorp te laten voorgaan en hen bovendien de diaconale gelden te laten beheren. Het waren Js. de Jonge en A. Wondergem. Zij kregen toestemming om om beurten ‘voor te gaan in het gebed, het voorlezen van Gods Woord, psalmgezang en een kerkelijk goedgekeurde predikatie, elken dag des Heeren, dank-, vasten- en biddag’. Ook moesten ze als een soort van ouderling toezicht houden op de handel en wandel van de gemeenteleden en hen met raad en daad bijstaan. Als er gemeenteleden waren die zich hadden misdragen en onder de tucht gesteld moesten worden, zouden ze dat meteen aan de kerkenraad van Wolphaartsdijk doorgeven. Ze beloofden deze opdracht trouw te zullen uitvoeren. Want alles zou plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van de kerkenraad van Wolphaartsdijk.

De instituering van de gemeente in Colijnsplaat (1862).

Het aantal gemeenteleden groeide en dus was het niet vreemd dat al snel stemmen opgingen om nu toch een zelfstandige gemeente te stichten. Vandaar dat de kerkenraad van Wolphaartsdijk alle gemeenteleden in Colijnsplaat uitnodigde voor een vergadering op 18 september 1861. Ds. De Bruijne zou de leiding van de bijeenkomst hebben. De kerkenraad besloot ’s ochtends in eigen kring (voorafgaande aan de vergadering in Colijnsplaat) een zelfstandige gemeente in het dorp te institueren en vervolgens samen met Wolphaartsdijk een predikant te beroepen op een jaartraktement van fl. 700 en met vrijdom van veerkosten (want de Zandkreek  tussen Noord- en Zuid-Beveland zou geregeld overgestoken moeten worden). De predikant zou om en om in Wolphaartsdijk en Colijnsplaat voorgaan. De man die men op het oog had was ds. H.H. Middel (1802-1882) van Arnhem.

Ds. H.H. Middel (1802-1882) werd geen predikant in Colijnsplaat, maar wel in Wolphaartsdijk.

Maar toen het ‘s middags in Colijnsplaat op stemmen aankwam was de helft van de aanwezige manslidmaten tegen. Dat viel de kerkenraad van Wolphaartsdijk behoorlijk tegen en Colijnsplaat moest verder maar zien hoe men verder wilde. ‘De leden van Wolfaartsdijk, te Kolijnsplaat woonachtig, zijn afgedaan en op zich zelven gesteld’, zo besloot de kerkenraad lichtelijk geïrriteerd. De in Colijnsplaat woonachtige leden van de gemeente te Wolphaartsdijk werden uitgeschreven uit het lidmatenboek.

Ds. Steketee van Nieuwdorp werd door de classis benoemd als  consulent van Colijnsplaat, die in opdracht van de provinciale vergadering de ongeregelde toestand van het groepje Afgescheidenen in Colijnsplaat op orde moest brengen. Maar dat viel niet mee. De godsdienstoefeningen werden gehouden in een onderkomen dat eigendom van Wondergem was, en deze liet in de diensten lieden van allerlei pluimage voorgaan, ook niet-Afgescheidenen, ‘die zelfs de leer der ‘algemene verzoening’ predikten’. Kortom, ds. Steketee vond dat in die rommelige toestand in Colijnsplaat geen Afgescheiden gemeente geïnstitueerd kon worden.

Daarom stelde ds. Steketee aan de broeders in Colijnsplaat voor om het kerkgebouw in het vervolg van Wondergem te huren of het te kopen;  Wondergem had er dan immers zelf niet meer alles over te zeggen. Daarna zou ds. Steketee hen helpen om een ouderling en een diaken te kiezen, een Christelijke Afgescheidene Gemeente te institueren en er te preken en bidstonden te houden. Dát voorstel namen de broeders van Colijnsplaat aan.

Ds. C. Steketee (1819-1882) van Nieuwdorp institueerde de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Colijnsplaat.

Het gebouw van Wondergem – een voormalig koetshuis – werd in 1862 inderdaad voor vier jaar gehuurd (voor fl. 60 per jaar)  en zo kwam ds. Steketee op 20 juni 1862 vanuit Nieuwdorp naar Colijnsplaat om de Christelijke Afgescheidene Gemeente te institueren door het bevestigen van de gekozen ambtsdragers. Als ouderling waren de 47-jarige koopman Adriaan Wondergem en J. de Jonge gekozen en als diaken de 28-jarige molenaar Jozias Potappel. Ds. Steketee hield zijn institueringspreek naar aanleiding van Titus 1 vers 5 (“Om die oorzaak heb ik u te Kreta gelaten, opdat gij, hetgeen nog ontbrak, voorts zoudt te recht brengen, en dat gij van stad tot stad zoudt ouderlingen stellen, gelijk ik u bevolen heb”).

Problemen…

Het kerkelijk leven van de jonge gemeente verliep aanvankelijk echter niet naar wens. Men liet een predikant voorgaan die met de Christelijke Afgescheiden Kerk in het geheel geen banden had en bovendien had men een predikant beroepen zonder dat de consulent er in gekend was. “De kerkelijke orde wordt door de broeders verguisd”, zo werd geconstateerd.  Ouderling Wondergem kreeg op de provinciale vergadering dan ook de wind van voren en hem werd opgedragen de klachten door te geven aan de gemeenteleden in Colijnsplaat. De gemeente was nog klein: ze telde rond de veertig doop- en belijdende leden.

De problemen waren echter nóg niet voorbij. Wondergem meldde in juli 1864 op de volgende provinciale vergadering dat er bij de kerkenraadsverkiezingen van alles misgegaan was. Hij vroeg te helpen bij het kiezen en  installeren van een nieuwe kerkenraad. Eerst had men namelijk tot verontwaardiging van de gemeenteleden ontdekt dat een aspirant ouderling op zichzelf gestemd had, en een paar maanden later bleek dat er bezwaren waren ingediend tegen een verkozen ouderling, br. Buijs. Ondertussen waren de nieuwe ambtsdragers nog steeds niet bevestigd. Vandaar dat ds. Steketee er weer op af ging. Besloten werd de verkiezing van br. Buijs ongeldig te verklaren.

Colijnsplaat, ‘achter de kerk’.

Ds. B. Veenstra (van 1865 tot 1868).

De orde werd weer hersteld en de nieuwe kerkenraad van Colijnsplaat kreeg toestemming over te gaan tot het beroepen van een predikant. Wondergem had in opdracht van de provinciale vergadering intussen gezorgd voor een woning. Onder leiding van ds. Steketee werden verscheidene vergeefse beroepen uitgebracht, maar in 1865 slaagde men er in contact te leggen met een uit Suriname teruggekeerde zendeling, Berend Veenstra (1831-1907) – van wie geen foto bekend is – die benoemd werd tot provinciaal evangelisatiepredikant in Zeeland, met als standplaats Colijnsplaat. Hoewel hij dus uitdrukkelijk niet benoemd was als predikant van een bepaalde gemeente, voer Colijnsplaat er natuurlijk wel bij: hij woonde er immers en hij ging daar zo nu en dan voor in de kerkdiensten, al preekte hij ook regelmatig elders in de provincie.

Kennelijk beviel het de gemeenteleden goed, want de kerkenraad van Colijnsplaat besloot hem te beroepen. Om dit beroep te kunnen aannemen werd hij ‘losgemaakt’ als provinciaal evangelisatiepredikant, en deed hij in juli 1866 intrede als predikant van Colijnsplaat.

Erkenning gevraagd en verkregen (1865).

De gemeente van Colijnsplaat was ondertussen nog niet officieel door de overheid erkend, waardoor ze geen rechtspersoonlijkheid bezat. Daarom werd in oktober 1865 een door zeventien gemeenteleden getekend rekest aan de koning verzonden waarin om erkenning gevraagd werd. Die werd al in november afgegeven. Daardoor kon men in 1866 het tot dan toe gehuurde kerkgebouw – eigendom van Wondergem – kopen! Het aantal kerkgangers vermeerderde door de prediking van ds. Veenstra echter zozeer, dat de kerk te klein werd en men plannen maakte om een nieuw kerkgebouw te stichten. Dat was vooralsnog echter te duur, zodat de plannen in de ijskast belandden.

Ds. Veenstra vertrekt (1868).

De Bazuin, 19 oktober 1866.

Ds. Veenstra’s kwaliteiten waren ook elders opgevallen. “In zijn prediking was hij steeds kort en zaakrijk. Zeldzaam duidelijk wist hij zijne gedachten weer te geven en hij deed het menigmaal op zulk eene eigenaardige wijze, dat men naar hem luisteren moest. Vooral in zijne bijbellezingen was hij in zijn kracht. Steeds gaf hij een heldere verklaring en meesterlijk kon hij de Waarheid aanwenden op het leven. In alles was hij schriftuurlijk en praktisch”.

De Bazuin, 14 augustus 1868.

Kamperland bracht begin 1868 echter een beroep op hem uit, wat de kerkenraad en de gemeente tot grote verontrusting bracht: dominee was immers nog slechts zo kort in Colijnsplaat! En men wilde hem zo graag houden! De predikant bedankte echter, maar daarna bracht ook het Groningse Sauwerd een beroep op hem uit en dat nam hij aan. Op 9 augustus 1868 nam hij afscheid van de inmiddels ongeveer tweehonderd leden tellende gemeente van Colijnsplaat en vertrok naar het hoge Noorden.

Ds. H. Cramer (van 1869 tot 1870).

Half juni 1869 veranderde de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Colijnsplaat in Christelijke Gereformeerde Gemeente. Dat kwam door de landelijke kerkenfusie van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Het laatstgenoemde kleine kerkgenootschap was in en na 1838 wegens allerlei onenigheden afgesplitst van de Christelijke Afgescheidene Kerk. Maar onderhandelingen over hereniging hadden in 1869 succes: besloten werd weer samen verder te gaan, nu onder de naam Christelijke Gereformeerde Kerk.

Ds. H. Cramer (1831-1917).

Intussen had de gemeente van Colijnsplaat een beroep uitgebracht op ds. H. Cramer (1831-1917) van Beekbergen. Hij nam het beroep aan en op 29 juni 1869 deed hij intrede. “Hij had niet de tact om met de bevolking van Beekbergen te kunnen omgaan; zijn karakter en de aard en aanleg van Beekbergens bevolking verschilden teveel van elkaar dan dat ze in goede harmonie samen konden werken”. Vandaar dat hij er maar kort stond: iets meer dan een jaar. Maar ook in Colijnsplaat was hij maar kort werkzaam. Dat lag vermoedelijk niet aan zijn karakter: “Hij had een gulle, opgewekte, blijde natuur, met een open oog voor de komische zijde van het leven, nochtans ernstig en gemoedelijk en gehecht aan de oude gereformeerde leer. Humoristisch van aanleg, oprecht van karakter en vriendelijk van aard, was gij een gezellig man in den omgang. Op den preekstoel was hij plechtig en deftig, toch kwam ook hier de guit nu en dan om het hoekje gluren”.

Een nieuwe kerk (1870).

De christelijke gereformeerde kerk te Colijnsplaat, die in 1870 in gebruik genomen werd.

Nog tijdens de ambtsperiode van ds. Cramer had de kerkenraad de plannen voor de bouw van een grotere kerk uit de spreekwoordelijke ijskast gehaald. In juli 1870 kocht men voor fl. 100 van H.P. Glerum een stuk grond aan de huidige Beatrixstraat. De bouw van de eenvoudige zaalkerk met (‘neogotische’) boogramen en zonder toren verliep voorspoedig. Het kerkje stond op minder dan de volgens de wet vereiste 200 meter van de hervormde kerk vandaan, maar Burgemeester en Wethouders hadden er geen bezwaar tegen. De kerk werd rond 1 november 1870 in gebruik genomen.

Waarschijnlijk nam ds. Cramer de ingebruikneming nog nèt mee, want hij nam op 20 november 1870 afscheid, omdat hij een beroep had aangenomen van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Kamperland.

Ds. H. Renting (van 1872 tot 1873).

Ds. H. Renting (1825-1891).

Ook zijn opvolger, ds. H. Renting (1825-1891) van Groningen, die het beroep van de kerkenraad aannam, bleef slechts kort in Colijnsplaat. Op 21 januari 1872 deed hij intrede, en op 23 november van het jaar daarop nam hij alweer afscheid, wegens vertrek naar Zaamslag. Men kon zijn traktement maar nauwelijks betalen; de kerkenraad moest met een lijst rondgaan om het geld bij elkaar te halen…

In de jaren ’70 vroegen de in Kats woonachtige leden van de gemeente van Colijnsplaat om eigen kerkdiensten in hun dorp. Daar ging de kerkenraad mee akkoord, maar hoe lang dat geduurd heeft is niet bekend.

Ds. O. Los (van 1878 tot 1882).

Ds. O. Los (1842-1909).

Ds. O. Los (1842-1909) van het Friese Bergum stond wat langer in Colijnsplaat. Gelukkig maar, want de gemeente had een vacante periode van vijf jaar achter de rug. Op 17 februari 1878 deed hij intrede in Colijnsplaat, en geconstateerd kon worden dat de gemeente weer begon te bloeien en tot rust kwam! Op 11 juni 1882 nam hij afscheid wegens vertrek naar de kerk van Sleeuwijk.

Ds. H.J. Schoolland (van 1885 tot 1891).

Ook de opvolger van ds. Los liet langere tijd op zich wachten. Er brak opnieuw een vacante periode aan. Na ongeveer drie jaar had het beroep dat de kerkenraad op ds. H.J. Schoolland (1843-1927) uit Brouwershaven uitbracht succes. Zijn traktement was  vastgesteld op fl. 1.000 met fl. 100 extra om te zorgen dat hij met zijn gezin kon rondkomen. Voor fl. 22 haalde schipper A. Koole de predikant op en nam tegelijk zijn inboedel mee. Op 2 augustus 1885 deed ds. Schoolland intrede met een preek naar aanleiding van 2 Corinthiërs. 4 vers 5 (“Want wij prediken niet onszelven, maar Christus Jezus, den Heere; en onszelven, dat wij uw dienaars zijn om Jezus’ wil”).

Ds. H.J. Schoolland (1843-1927).

Problemen.

Helaas kon men niet op een vruchtbare periode terugzien, onder andere ‘door het slechte voorbeeld dat het gezin van de predikant gaf’. Of het van het ‘losse predikantsgezin’ een gevolg was is niet bekend, maar ook in de kerkenraad liep het niet gesmeerd. In tegendeel, er was onenigheid, wat in april 1890 een dertiental gemeenteleden dan ook aanspoorde een brief aan de broeders te schrijven met het verzoek als geheel af te treden ‘omdat het openbaar is dat niet iedereen samenwerkt zoals de christelijke liefde vordert’. Omdat de kerkenraad gewoon wilde aanblijven haalden de briefschrijvers de classis erbij. Deze vergaderde over de zaak-Colijnsplaat en besloot de kerkenraad mee te delen ook van oordeel te zijn dat de raad in zijn geheel zo spoedig mogelijk diende af te treden, zodat de gemeenteleden een nieuwe kerkenraad konden kiezen. De raad was verdeeld over het classicale oordeel.

Intussen speelde er nog een andere zaak: de kerkenraad bleek niet in staat het traktement van de predikant op te brengen. Ds. Schoolland  moest regelmatig aandringen op uitbetaling van zijn geld– er was op een gegeven moment zelfs een achterstand van fl. 500! – waarop de kerkenraad de classis te hulp riep om een bijdrage te geven. Daar piekerde de classis echter niet over. De kerkenraad had immers nog steeds geen gehoor gegeven aan zijn verzoek in zijn geheel af te treden? De kerkenraad moest het maar mooi zelf uitzoeken. Als de predikant weer eens aandrong op uitbetaling van zijn traktement, leek het alsof de kerkenraad dat maar overdreven vond van dominee Schoolland, al had de raad al lang toegegeven dat hij het geld niet bij elkaar kon krijgen. De predikant vond dat de kerkenraad te laks was en niets deed om de gemeenteleden op hun plicht te wijzen.

De gereformeerde kerk te Colijnsplaat voor de verbouwing van 1967.

De predikant was er in april 1890 echter klaar mee en vroeg zijn attestatie aan. De kerkenraad verzocht de classis om losmaking van de predikant omdat men niet in staat was het traktement te voldoen. De classis ging met het verzoek akkoord, zodat de predikant enige tijd ‘rustend predikant’ was, maar in november 1892 werd hij dienaar des Woords bij de kerk van Augustinusga in Friesland. Vlak voor zijn vertrek naar Friesland  werd door hem de tekst ‘Dit huis worde u woest gelaten‘ op de muur van een vertrek in de pastorie gekalkt.

Dat de kerkenraad het beroepingswerk weer ter hand nam spreekt vanzelf, maar het duurde ruim vier jaar voordat zijn opvolger intrede deed…

Naar deel 2 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info